ECLI:NL:RBROT:2025:9821 - Kantonrechter stelt transitievergoeding en billijke vergoeding vast na ernstig verwijtbaar handelen - 4 juli 2025
Uitspraak
Essentie
In deze eindbeschikking stelt de kantonrechter de hoogte van de transitievergoeding en een billijke vergoeding vast, nadat de arbeidsovereenkomst eerder was ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De berekening van de vergoedingen is gebaseerd op een door het hof vastgestelde functie en loon.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
locatie Rotterdam
zaaknummer: 7517785 VZ VERZ 19-1637
datum uitspraak: 4 juli 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekers], woonplaats: Nijkerk, verzoekers, verweerders in het (voorwaardelijk) tegenverzoek, gemachtigde: mr. A. Kouwenaar-de Coninck,
tegen
[verweerster], vestigingsplaats: Numansdorp, verweerster, verzoekster in het (voorwaardelijk) tegenverzoek, gemachtigde: mr. D.M.A. Oud.
De partijen worden ‘[verzoekers]’ en ‘[verweerster]’ genoemd.
1 De procedure
1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
27 maart 2019;
1.2. Op 20 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken met [persoon 1], de weduwe van [verzoekers], bijgestaan door de tolk in de Poolse taal [persoon 2] ([nummer]), met [persoon 3], voor [verweerster], en met de gemachtigden.
1.3. Ter zitting is ook besproken voormelde zaak met zaaknummer 6485325 CV EXPL 17-40420 waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan.
2 De beoordeling
Inleiding
2.1. Naar aanleiding van het overlijden van [verzoekers] op 8 augustus 2024 hebben de erven als rechtsopvolger de procedure overgenomen, vertegenwoordigd door [persoon 1] als executrice.
2.2. In de tussenbeschikking van 24 april 2019 is de beslissing op de verzoeken van partijen aangehouden in afwachting van het eindarrest van Gerechtshof Den Haag in voormeld hoger beroep in de zaak met zaaknummer 6485325 CV EXPL 17-40420. Die zaak betreft een loonvordering met nevenvorderingen. Het oordeel daarover is van belang voor de berekening van de hoogte van de transitievergoeding en de billijke vergoeding.
2.3. In de tussenbeschikking van 9 december 2020 is de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekers] en [verweerster] voorwaardelijk ontbonden, namelijk voor het geval [verzoekers] zijn verzoek niet zou intrekken
2.4. Op 7 november 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag een eindarrest gewezen in het hoger beroep.
Waar gaat het nu nog om? Het verzoek
2.5. De door [verzoekers] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst is al uitgesproken. Er moet nog beslist worden over de transitievergoeding, de billijke vergoeding, de salarisspecificaties, de gemaakte kosten voor de inschakeling van [persoon 4] en de proceskosten. Het verzoek tot pensioenafdracht is ingetrokken in deze zaak.
Transitievergoeding
2.6. [verzoekers] heeft aan transitievergoeding bij verzoekschrift een bedrag van € 31.042,- bruto verzocht. In de op 2 mei 2025 gedateerde akte wordt hiervoor een bedrag genoemd van € 19.154,05, en ter zitting € 40.994,38 bruto. Om de redenen genoemd in het eindvonnis in de zaak met zaaknummer 6485325 CV EXPL 17-40420 neemt de kantonrechter als uitgangspunt voor de berekening van de hoogte van de transitievergoeding het basisloon waarop [verzoekers] ten tijde van het einde van de arbeidsovereenkomst op 20 december 2020 recht zou hebben gehad als hij toen niet ziek zou zijn geweest plus het bedrag dat hij gemiddeld per maand extra verdiende in verband met het grote aantal overuren dat hij werkte in de twaalf maanden voorafgaand aan zijn uitval. Wat betreft voormeld basisloon gaat [verzoekers] uit van € 2.144,- bruto per maand en 8% vakantietoeslag. Dat basisloon heeft [verzoekers] gebaseerd op een uurloon van € 13,02 maal 164,67 uur per maand bij een werkweek van 38 uur. Daarbij is toepassing gegeven aan het eindarrest van het Gerechtshof Den Haag waarin voor recht is verklaard dat [verzoekers] de functie van P.07 Productiemedewerker II niveau II vervulde bij [verweerster]. Wat [verweerster] ter zitting heeft aangevoerd, geeft geen reden om hieraan te twijfelen. Eerder is zij uitgegaan van een hoger bedrag aan basisuurloon
2.7. De begindatum van de arbeidsovereenkomst, te weten 26 mei 2003, is niet langer in geschil, zodat ook daarvan zal worden uitgegaan.
2.8. Onderkend wordt dat het verzoek dateert van vóór 1 januari 2020 toen het bepaalde in artikel 7:673a lid 1 BW nog gold voor werknemers ouder dan 50 jaar, zoals [verzoekers] die geboren is op [geboortedatum] 1960, met een dienstverband van meer dan 120 maanden. Die bepaling is op grond van lid 2 echter niet van toepassing op de werkgever die minder dan 25 werknemers in dienst heeft. Vastgesteld wordt dat dit bij [verweerster] het geval is geweest, want in het verzoekschrift is vermeld dat daar gemiddeld 15 werknemers werkten. Gesteld noch gebleken is dat dit nadien anders is geweest en dat in de tweede helft van 2019 gemiddeld 25 of meer werknemers bij [verweerster] in dienst waren, terwijl [verweerster] betwist dat aanspraak bestaat op de hogere transitievergoeding voor oudere werknemers. Daarom is lid 1 van genoemd artikel niet van toepassing.
2.9. Uitgaande van de begin- en einddatum van de arbeidsovereenkomst en genoemde loonbestanddelen stelt de kantonrechter de transitievergoeding waarop [verzoekers] recht heeft vast op € 19.157,46 bruto. Dat is bijna hetzelfde bedrag als [verzoekers] becijferd heeft in bijlage 38, overgelegd in de zaak met zaaknummer 6485325 CV EXPL 17-40420. Dit bedrag kan worden toegewezen. Het bedrag van € 5.000,- aan voorschot op de transitievergoeding, dat reeds is uitbetaald, zal verrekend worden met het bedrag van € 19.157,46 bruto, zodat uiteindelijk nog € 14.157,46 bruto uitbetaald moet worden.
Billijke vergoeding
2.10. [verzoekers] verzoekt aan billijke vergoeding een bedrag van € 116.208,- bruto. Aan billijke vergoeding wordt een bedrag van € 7.500,- toegekend, omdat de kantonrechter van oordeel is dat [verzoekers] daarop aanspraak heeft in verband met het ernstig verwijtbaar handelen en nalaten door [verweerster], zoals verwoord in tussenbeschikking van
24 april 2019
2.11. Het toe te wijzen bedrag aan billijke vergoeding is aanzienlijk minder dan waarom verzocht is, maar dat komt doordat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en de kantonrechter de argumenten die [verzoekers] hieraan wel ten grondslag heeft gelegd grotendeels niet deelt. Dat [verweerster] over een periode van negen jaar tot aan het pensioen van [verzoekers] zijn loon zou moeten aanvullen uitgaande van zijn verdiencapaciteit vermeerderd tot het niveau van het loon dat hij bij [verweerster] zou hebben verdiend, vindt de kantonrechter niet billijk. Onwaarschijnlijk is dat [verzoekers] tot aan zijn pensioen zou hebben doorgewerkt bij [verweerster] als geen sprake zou zijn geweest van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten, waaronder het niet naleven van re-integratieverplichtingen door [verweerster]. In verband met dat laatste is [verweerster] al een loonsanctie opgelegd door het UWV waardoor [verweerster] een jaar langer loon heeft moeten betalen aan [verzoekers]. Er is dus al sprake geweest van drie jaar loonbetaling tijdens ziekte. Arbeidsrechtelijk zijn wat zaken niet goed gegaan, maar dat zou er niet aan in de weg hebben gestaan om, als deze ontbindingsprocedure niet zou hebben gespeeld, met succes te kunnen aansturen op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in verband met de langdurige uitval door ziekte en het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting begin 2020. In het verzoekschrift is verwoord dat [verzoekers] belemmerd wordt bij het vinden van ander werk door zijn lage opleiding, zijn eenzijdige arbeidsverleden bij [verweerster], en zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal. Deze omstandigheden kunnen echter, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden toegerekend aan [verweerster]. Aan de hoogte van de billijke vergoeding draagt ook bij dat [verzoekers] geen cijfermatig inzicht heeft verschaft in de financiële berekening ervan, wat wel van hem mocht worden verlangd, mede omdat hij hierop reeds bij beschikking van 9 december 2020 is gewezen en waartoe hij ook nadien in de gelegenheid is geweest. Het verzochte bedrag is bovendien gebaseerd op de functie van Banketbakker II en het daarbij behorende loon en niet op dat van het door de vastgestelde functie van Productiemedewerker II, niveau II.
Salarisspecificatie
2.12. De kantonrechter begrijpt het verzoek om deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken aldus dat [verzoekers] verzoekt aan [verweerster] om een bruto/netto specificatie te verstrekken van de betaling van voormelde bedragen aan transitievergoeding en billijke vergoeding met de verrekening van de bedragen die al betaald zijn. Dit wordt toegewezen.
Kosten [persoon 4]
2.13. [verzoekers] maakt aanspraak op € 179,69 aan kosten gemaakt voor het werk verricht door [persoon 4] van Administratiekantoor Non Stop. Dit wordt afgewezen. Verwezen wordt naar wat hierover overwogen is in de tussenbeschikking van 24 april 2019.
Het tegenverzoek
2.14. [verweerster] verzoekt [verzoekers] te veroordelen tot betaling aan haar van € 18.473,60 althans € 8.126,21 aan huur en servicekosten, met rente. Dit wordt afgewezen. Verwezen wordt naar wat hierover overwogen is in de tussenbeschikking van 24 april 2019.
Het voorwaardelijke tegenverzoek
2.15. Het verzoek van [verweerster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding is gedaan voor het geval dat het verzoek van [verzoekers] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen. Die situatie doet zich niet voor. Daarom hoeft niet te worden beslist op het verzoek van [verweerster].
Proceskosten
2.16. De proceskosten komen voor rekening van [verweerster], omdat zij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. De kantonrechter begroot de kosten die [verweerster] aan [verzoekers] moet betalen op € 81,- aan griffierecht en € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.302,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.17. Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1. veroordeelt [verweerster]:
3.2. veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoekers] worden begroot op € 1.302,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4. wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken. 465
Artikel 7:686a lid 6 en 7 BW.
Verweerschrift randnummer 20.
Zie overwegingen 4.2 tot en met 4.11 en overweging 4.17.