ECLI:NL:RBROT:2025:8812 - Rechtbank Rotterdam - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6513
(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en
( [gemachtigde] ).
1. De minister heeft de aanvraag van eiseres om overname van een geldschuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dat terecht gedaan. Het beroep is ongegrond.
Procesverloop
2. Met het besluit van 22 januari 2024 heeft de minister de aanvraag van eiseres om overname van een geldschuld op grond van de Wht afgewezen.
2.1. Met het besluit van 30 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 januari 2024 ongegrond verklaard.
2.2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3. Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht op een zitting te worden gehoord, verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
3. Eiseres is gedupeerde in de toeslagenaffaire. In 2023 heeft zij een aanvraag ingediend bij Sociale Banken Nederland (SBN) tot overname van een geldschuld van € 3.136,44 aan [deurwaarder] ( [deurwaarder] ) inzake [woningcorporatie] .
4. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de schuld is ontstaan voor 1 januari 2006. Volgens de minister blijkt uit een dagvaarding van 5 maart 2008 dat de geldschuld betrekking heeft op de kosten voor herstelwerkzaamheden van een woning die eiseres tot december 2003 heeft gehuurd.
5. Eiseres betoogt dat de schuld in 2008 is ontstaan. Dat blijkt uit de e-mail van [deurwaarder] aan SBN van 7 december 2023, waarvan de bijlage ten onrechte ontbreekt in het dossier. Volgens eiseres gaat het niet om een schuld ter zake van herstelkosten, maar om een huurachterstand. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd, omdat alleen wordt verwezen naar een code. De minister had de hardheidsclausule moeten toepassen. De bedoeling van de Wht is dat eiseres ruimhartig gecompenseerd wordt. De terugvorderingen van de Belastingdienst hebben een grote impact gehad op de economische draagkracht van eiseres. Ook in de jaren na de terugvorderingen heeft eiseres betalingsproblemen ervaren. Tot slot betoogt eiseres dat de wetgever ten onrechte de discriminatie en het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst in de toeslagenaffaire niet in de Wht heeft verdisconteerd, waardoor een leemte is ontstaan die contra legem moet worden opgevuld.
6. Voor de beoordeling van het beroep is het volgende van belang.
6.1. De minister neemt op aanvraag een geldschuld over van een aanvrager die in aanmerking komt voor de toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht. De geldschulden die worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, waren voor 1 juni 2021 opeisbaar en zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
6.2. De minister kan afwijken van een bepaling over de overname van geldschulden, voor zover toepassing van die bepaling, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de aanvraag van eiseres terecht afgewezen. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank licht dit hierna toe.
7.1. In de dagvaarding van 5 maart 2008 staat dat eiseres tot december 2003 een woning heeft gehuurd. Zij zou de woning niet netjes hebben achtergelaten, waardoor de verhuurder kosten heeft moeten maken. Uit de bijlage bij de dagvaarding blijkt dat de herstelwerkzaamheden op 15 december 2003 zijn voltooid. Deze bijlage heeft de minister als productie 5 en nogmaals als productie 17 overgelegd, zodat deze – anders dan eiseres stelt – onderdeel uitmaakt van het dossier. De verplichting van eiseres om de schade van de verhuurder te vergoeden is ontstaan op het moment dat zij in verzuim was haar verplichting na te komen om de woning netjes achter te laten.
7.2. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing laten. Eiseres heeft geen actuele omstandigheden aangevoerd die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schuld over te nemen of te compenseren. Hoewel de rechtbank geen twijfel heeft dat eiseres het zwaar heeft gehad als gevolg van de toeslagenaffaire, is dat op zichzelf onvoldoende voor toepassing van de hardheidsclausule.
7.3. Ook de overige beroepsgronden van eiseres slagen niet. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor een uitleg van de Wht die haaks staat op de tekst daarvan. In het (primaire) besluit van 22 januari 2024 is een verwijzing naar een code opgenomen, met een korte toelichting. De minister heeft de afwijzing van de aanvraag in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd, onder verwijzing naar de op de zaak betrekking hebbende stukken. Eiseres heeft niet toegelicht waarom de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk zou zijn.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr.N. Joosse, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 4.1, eerste lid, van de Wht.
Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, p. 41 en 130.
Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wht.
ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, r.o. 7.3.
Artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek.