Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 23/5775

(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),

en

(gemachtigde: [persoon A] ).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van eiseres om naturalisatie. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris heeft het naturalisatieverzoek terecht afgewezen vanwege twijfel over de identiteit en nationaliteit van eiseres. Eiseres heeft deze twijfel ook niet weggenomen met de overgelegde documenten.

Procesverloop

  1. Eiseres heeft op 17 januari 2022, mede ten behoeve van haar minderjarige kind [naam kind] , een verzoek tot naturalisatie ingediend.

2.1. Met het besluit van 17 februari 2024 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris dit verzoek afgewezen.

2.2. Met het besluit van 20 juli 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

2.3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.4. Op 16 mei 2025 heeft eiseres nog een reactie gegeven op het verweerschrift.

2.5. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en namens de staatssecretaris mr. R.A.B. Steijn.

Totstandkoming van het besluit

  1. Eiseres heeft op 1 maart 1997 in Nederland verzocht om asiel. Eiseres heeft bij haar asielaanvraag opgegeven te zijn [naam eiseres 2] , geboren op [geboortedatum] 1981, geboorteplaats [geboorteplaats] te [geboorteland] en in het bezit van de Soedanese nationaliteit. De asielaanvraag is afgewezen. Aan eiseres is met ingang van 15 juni 2007 een verblijfsvergunning verleend in het kader van de Regeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov).

3.1. In het kader van de beoordeling van een herhaalde asielaanvraag in 2006 is bij eiseres een taalanalyse uitgevoerd. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een Rapport Taalanalyse van 13 juli 2006. Daarin staat dat eiseres eenduidig te herleiden valt tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Oeganda. In verband met een aanvraag om een laissez-passer is op 14 maart 2006 door de Soedanese ambassade verklaard dat zij de door eiseres gestelde Soedanese herkomst en/of nationaliteit niet kunnen bevestigen.

3.2. Op 17 januari 2022 heeft eiseres een verzoek tot naturalisatie ingediend.

3.3. Op 12 december 2022 heeft de staatssecretaris aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om het naturalisatieverzoek af te wijzen. Eiseres heeft op 10 januari 2023 op het voornemen van de staatssecretaris gereageerd. Met het primaire besluit heeft de staatssecretaris het naturalisatieverzoek afgewezen. Volgens de staatssecretaris bestaat er op grond van de taalanalyse en de verklaring van de Soedanese ambassade uit 2006 twijfel over de identiteit van eiseres en heeft eiseres die twijfel niet weggenomen door documenten over te leggen op grond waarvan de identiteit en nationaliteit van eiseres kon worden vastgesteld. Ook had eiseres een contra-expertise kunnen laten uitvoeren.

3.4. Met het bestreden besluit van 20 juli 2023 op het bezwaar van eiseres heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is de afwijzing van het naturalisatieverzoek gehandhaafd.

Het beroep van eiseres

  1. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar verzoek om naturalisatie onterecht heeft afgewezen op basis van de conclusies van de taalanalyse. De taalanalyse vond 9 jaar na de vlucht van eiseres plaats en deze taalanalyse gaat uit van verblijf in Soedan tot aan haar vlucht. Eiseres heeft echter haar moeder de laatste periode van het leven verzorgd in Oeganda. Haar moeder is in Oeganda overleden. Haar verblijf in Oeganda heeft vanzelfsprekend invloed op hoe er gesproken wordt. Eiseres stelt dat de taalanalist niet als deskundige kan worden beschouwd, omdat nergens uit zou blijken wat zijn deskundigheid met betrekking tot de taal Kuku is. Daarbij komt dat eiseres 24 jaar oud was toen de taalanalyse werd gedaan. Verder stelt eiseres dat het niet valt in te zien waarom ze alsnog een contra-expertise zou moeten inbrengen. Eiseres heeft andere documenten overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat zij de Soedanese identiteit heeft en vraagt zich af wat zij nog meer zou moeten doen dan hetgeen zij al gedaan heeft. Eiseres voert tot slot aan dat zij onterecht niet in de bezwaarprocedure is gehoord.

Relevante wet- en regelgeving

  1. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het naturalisatieverzoek van eiseres terecht heeft afgewezen omdat er twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiseres.

6.1. Uit rechtspraak[1] volgt dat bij een verzoek om naturalisatie het aan de verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van die verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. De verlening van het Nederlanderschap is “een zaak van groot gewicht”. De identiteit en de nationaliteit van een verzoeker moeten buiten twijfel zijn. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet de staatssecretaris eerst vaststellen of de verzoeker de juiste documenten heeft overgelegd. Als dat het geval is, moet de staatssecretaris nagaan of er aanleiding bestaat te twijfelen aan de door een verzoeker gestelde identiteit en nationaliteit. Deze twijfel kan onder meer ontstaan op grond van de inhoud van het vreemdelingenrechtelijk dossier van de verzoeker of op grond van andere bekende feiten en omstandigheden.

6.2. Als er twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van een verzoeker, moet de staatssecretaris beoordelen of de verzoeker de gerezen twijfel met de overgelegde documenten heeft weggenomen. De staatssecretaris moet beoordelen of buiten twijfel is dat uit de door de verzoeker overgelegde documenten volgt dat de daarin vermelde identiteit en nationaliteit juist zijn. De staatssecretaris mag daarbij niet zonder deugdelijke motivering voorbijgaan aan de documenten die de verzoeker heeft overgelegd. De bewijswaarde van de overgelegde documenten is hierbij doorslaggevend.

6.3. Eiseres beschikt over een Ranov-vergunning. Dat betekent dat zij is vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit) en het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/geboorteregistratiebewijs. Dat neemt niet weg dat er geen twijfel mag bestaan aan de identiteit en nationaliteit die eiseres bij haar naturalisatieverzoek heeft opgegeven.[2]Mocht de staatssecretaris twijfelen aan de identiteit van eiseres?

6.4. Gelet op het Rapport Taalanalyse van 13 juli 2006 heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat er aanleiding is voor twijfel aan de door eiseres gestelde identiteit en nationaliteit. De conclusie van dit rapport is dat eiseres eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Oeganda. Het rapport geeft dus aanleiding voor twijfel of eiseres, zoals zij stelt, uit Soedan komt.

6.5. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris het taalanalyserapport niet heeft mogen betrekken bij zijn beoordeling. Het rapport van TOELT moet worden aangemerkt als een deskundigenadvies. De staatssecretaris mag op zo’n advies afgaan, nadat hij is nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De stelling van eiseres dat de taalanalyse 9 jaar na haar vertrek heeft plaatsgevonden en dat de taalanalyse uit gaat van een verblijf in Soedan tot aan haar vertrek, terwijl zij de laatste periode van haar moeders leven in Oeganda verbleef, laat onverlet dat de conclusie ook is gebaseerd op de vaststelling dat eiseres geen kennis heeft van enige taal die in Soedan gangbaar is als voertaal, terwijl dat wel had kunnen worden verwacht als eiseres inderdaad afkomstig is uit Soedan. De rechtbank merkt hierbij nog op dat eiseres de opname en het taalanalyserapport had kunnen voorleggen aan een door haarzelf ingeschakelde deskundige, maar dat zij dat niet heeft gedaan. Is de gerezen twijfel met de overgelegde documenten weggenomen?

6.6. Het is vervolgens de vraag of eiseres de gerezen twijfel met de door haar overgelegde documenten voldoende heeft weggenomen en buiten twijfel uit deze documenten volgt dat de daarin vermelde identiteit en nationaliteit juist zijn.

6.7. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Eiseres heeft geen paspoort en geen geboorteakte overgelegd waaruit haar identiteit en nationaliteit blijken. Eiseres heeft wel een echtscheidingsbeschikking overgelegd, maar dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezien als een document waaruit volgt dat de daarin vermelde identiteit en nationaliteit juist zijn. Ook heeft zij een door de autoriteiten van Zuid-Soedan gelegaliseerde ‘Age Assessment Certificate’ overgelegd waaruit haar identiteit en nationaliteit zouden blijken. Uit een onderzoeksrapport van 6 januari 2022 van Bureau Documenten blijkt echter dat de opmaak en afgifte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en dat dit document hoogstwaarschijnlijk niet in deze staat is opgemaakt en afgegeven. Daarom kan niet worden vastgesteld of de inhoud van de door eiseres overgelegde ‘Age Assessment Certificate’ juist is.

6.8. Voor zover eiseres ten slotte een beroep doet op bewijsnood, volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling[3] dat de verzoekster die vindt dat zij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Hiervan is de rechtbank niet gebleken. De enkele stelling van eiseres dat zij niet weet wat zij nog meer moet doen dan hetgeen zij al gedaan heeft, is niet voldoende om bewijsnood aan te nemen. Daarnaast heeft eiseres niet concreet naar voren gebracht wat zij allemaal heeft gedaan om aan documenten te komen. Verder had eiseres onder meer nog een contra-expertise kunnen uitvoeren.

Had de staatssecretaris eiseres moeten horen bezwaar?

6.9. Uitgangspunt van de in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen algemene regel is dat er voor het bestuursorgaan een hoorplicht bestaat voordat het op bezwaar beslist. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan een bestuursorgaan van het horen afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling[4] volgt dat dit alleen het geval is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.

6.10. Naar het oordeel van de rechtbank is er hier sprake van een dergelijk geval. Eiseres heeft namelijk in bezwaar geen nieuwe feiten, omstandigheden of argumenten aangevoerd die voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten vormen om eiseres te horen. De staatssecretaris heeft daarom het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond kunnen verklaren, zonder haar voordien te horen. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres pas in beroep voor het eerst naar voren heeft gebracht dat zij de laatste periode van haar moeders leven in Oeganda verbleef. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen Nederlander wordt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.

De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)

Artikel 7

  1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

(…)

Artikel 23

  1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.

(…)

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31

  1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:

a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;

b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;

(…)

e. nationaliteit of nationaliteiten;

(…)

  1. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap

Paragraaf 3.5.1. Algemeen

(…)

Zorgvuldige voorbereiding te nemen naturalisatiebesluit Naast het zo goed mogelijk toepassen van de nationaliteitsbepalingen vloeit uit artikel 3:2 Awb voort dat het naturalisatiebesluit zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond. Ook als een verzoeker is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 3.5.5. bij artikel 7 RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing. Gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit kan bijvoorbeeld bestaan op grond van een taalanalyse door Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT), documentonderzoek door Team onderzoek en Expertise Documenten (TOED), een leeftijdsonderzoek of een combinatie van meerdere van voornoemde onderzoeken. Ook kan er gerede twijfel ontstaan op grond van de (overige) inhoud van het (vreemdelingrechtelijke) dossier van de verzoeker, dan wel op grond van andere bekende feiten en omstandigheden. De eerder genoemde onderzoeken worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. In beginsel mag op het advies van een deskundige worden afgegaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. (…)

Verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen Geboorteakte en paspoort Met ingang van 1 november 2021 is de verzoeker, die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning heeft gekregen en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht vrijgesteld van: • het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit); en • het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/geboorteregistratiebewijs. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet de verzoeker sinds de Ranov-vergunning hoofdverblijf in Nederland hebben gehad. Dit omdat het huidige verblijfsrecht rechtstreeks moet kunnen worden herleid tot de eerder verstrekte Ranov-vergunning. De verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen en minderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht kwam sinds 1 juni 2021 in aanmerking voor de genoemde vrijstellingen.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302.

Dit volgt uit de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2330, onder 4.2.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1597.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4261


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302.

Dit volgt uit de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2330, onder 4.2.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1597.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4261