ECLI:NL:RBROT:2025:8806 - Rechtbank Rotterdam - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2569
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en
(gemachtigde: [persoon A] ).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van eiser om naturalisatie. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
Procesverloop
- Eiser heeft een aanvraag ingediend om aan hem het Nederlanderschap te verlenen. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 18 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 november 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
-
Op 7 februari 2023 heeft de officier van justitie tegen eiser een strafbeschikking uitgevaardigd wegens overtreding van artikel 26, eerste lid (feit 1 en 2) en artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en munitie (feit 3). Aan eiser is een strafbeschikking opgelegd van € 1.009,-. Op 18 december 2023 heeft eiser zijn naturalisatieverzoek ingediend.
-
De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt.
-
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de bijzondere omstandigheden die eiser heeft aangedragen niet leiden tot de conclusie dat eiser niet als gevaar voor de openbare orde moet worden beschouwd. Ook het beroep op de hardheidsclausule kan niet leiden tot een positieve uitkomst, omdat de uit de tekst van artikel 10 RWN volgt dat niet kan worden afgeweken van het vereiste ex artikel 9, eerste lid, onder a RWN.
Het beroep van eiser
- Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert - kort gezegd - aan dat in zijn geval sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat zijn verzoek om naturalisatie alsnog dient te worden ingewilligd. De hoogte van de strafbeschikking is in lijn met de richtlijnen van het OM en geeft daarom geen aanleiding om aan te nemen dat door de officier van justitie verzachtende omstandigheden zijn meegenomen. De staatssecretaris had volgens eiser op grond van artikel 4:84 Awb van de beleidsregels had moeten afwijken, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden in zijn geval.
Juridisch kader
-
Uit artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN volgt dat een naturalisatieverzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin wordt afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
-
In de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: Handleiding) is onder paragraaf 1 bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Samengevat komt het beleid – voor zover hier van belang – er op neer dat de naturalisatie wordt geweigerd als in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan de indiening van het verzoek, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Met sanctie wordt hier ook bedoeld iederevermogensanctie (strafbeschikking, transactie, geldboete of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van € 900,– of meer dan wel meerdere vermogenssancties van € 450,– of meer, met een totaal van € 1.350,– of meer.
-
Volgens het beleid van verweerder in paragraaf 5 van de Handleiding is daarbij niet van belang of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, als de strafvervolging nog loopt, of als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie of als terzake van het misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, of als de strafzaak nog openstaat.
-
Alleen in zeer bijzondere omstandigheden biedt het beleid in dergelijke gevallen de mogelijkheid om in afwijking van de beleidsregels tot toewijzing van een naturalisatieaanvraag te komen. Nadere uitgangspunten daarover staan in paragraaf 6 van de Handleiding. In het kader van die paragraaf kan een verzoeker bijzondere feiten en omstandigheden naar voren brengen die al dan niet leiden tot de conclusie dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het verzoek om naturalisatie heeft kunnen afwijzen.
-
Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het beleid, neergelegd in de Handleiding, dient als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde.
[1] -
Het is niet in geschil dat de staatssecretaris op grond van artikel 9, eerste lid en onder a, van de RWN bevoegd is eisers verzoek om naturalisatie af te wijzen. Evenmin is in geschil dat de rehabilitatietermijn van vijf jaar nog niet is verstreken. De rechtbank ziet zich daarom gesteld voor de vraag of de minister in redelijkheid en voldoende gemotiveerd het standpunt heeft kunnen innemen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor eisers verzoek, in afwijking van het geldende beleid, toch moet worden ingewilligd.
-
Het is in zeer bijzondere gevallen mogelijk om af te wijken van het beleid en een verzoek tot naturalisatie alsnog toe te wijzen.
[2] Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de aanvrager geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de aanvrager een gevaar voor de openbare orde vormt, moet naturalisatie worden geweigerd. Van deze regel kan bij naturalisatie niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken. -
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser gestelde omstandigheden die hebben bijgedragen tot het plegen van het misdrijf (de ernstige bedreigingen) niet kunnen worden aangemerkt als zeer bijzondere omstandigheden waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien om van het beleid af te wijken. Daarbij overweegt de rechtbank dat de bestuursrechter in deze beroepszaak geen ruimte toekomt om omstandigheden die hebben bijgedragen tot het plegen van de misdrijven opnieuw te beoordelen.
[3] Die beoordeling is voorbehouden aan de strafrechter. Anders dan eiser stelt is er geen rechtsbeginsel dat de officier van justitie verplichtte om eiser voor te houden dat het aanvaarden van de strafbeschikking gevolgen zou kunnen hebben voor bij voorbeeld een aanvraag om naturalisatie. Bovendien is met het bestreden besluit niet uitgesloten dat eiser nooit voor naturalisatie in aanmerking kan komen; hij kan na afloop van de rehabilitatietermijn een nieuw verzoek indienen. Eiser heeft niet voldoende aannemelijk kunnen maken dat onthouding van naturalisatie voor hem ernstige gevolgen heeft. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen zeer bijzondere omstandigheden voordoen die afbreuk doen aan het ernstige vermoeden dat eiser een gevaar voor de openbare orde oplevert.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
Verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3104, en 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3230.
Dit is uitgewerkt in paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9 RWN in de Handleiding.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3507 en van 7 februari 2024, ECLI: NL:RVS:2024:478