ECLI:NL:RBROT:2025:11534 - Rechtbank Rotterdam - 1 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/692567 / HA ZA 25-73
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SENDERS B.V., gevestigd te Schijndel, eiseres, advocaat mr. C.C. Hofman te Haarlem,
tegen
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V., gevestigd te [plaats 1] ,
- [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats 2] , [land] gedaagden, advocaat mr. E. Sahin te Eindhoven.
Eiseres wordt hierna Senders genoemd, gedaagden gezamenlijk [gedaagde c.s.] en afzonderlijk [gedaagde sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 2] .
1 De zaak in het kort
Dit is een zaak over internationaal goederenvervoer over de weg. Eiseres, een expediteur, geeft opdracht aan een ‘papieren’ vervoerder tot het vervoer van drie zendingen van Nederland naar Spanje. De ‘papieren’ vervoerder schakelt een feitelijk vervoerder in. De feitelijk vervoerder neemt de zendingen in ontvangst bij de expediteur en levert de zendingen op een bestemming in Duitsland af conform de door haar met de ‘papieren’ vervoerder gemaakte afspraak. Waar de zendingen vervolgens zijn gebleven is onbekend; ze zijn nooit op de eindbestemming in Spanje aangekomen. In deze zaak spreekt de expediteur de feitelijk vervoerder aan voor het verlies van de zendingen. De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van opvolgend vervoer in de zin van artikel 34 CMR en/maar dat de feitelijke vervoerder op grond van artikel 36 CMR niet aansprakelijk kan worden gehouden voor dit verlies, omdat zij de zendingen op de overeengekomen plaats heeft afgeleverd en dus niet gezegd kan worden dat het verlies van de zendingen heeft plaatsgevonden tijdens het door de feitelijke vervoerder uitgevoerde vervoer. De feitelijke vervoerder, evenals de bestuurder van de feitelijke vervoerder, is ook niet aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad.
2 De procedure
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
2.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
3 De feiten
3.1. Senders is een onderneming die expeditiewerkzaamheden verricht (goederen doet vervoeren).
3.2. [gedaagde sub 1] is een onderneming die goederen over de weg vervoert. [gedaagde sub 2] is de bestuurder van [gedaagde sub 1] .
3.3. Senders heeft op 1 augustus 2023 aan de onderneming United Partners Network B.V. (hierna: UPN) via het digitale platform Teleroute de opdracht gegeven om drie zendingen goederen van Nederland naar Spanje te vervoeren. Senders heeft met UPN afgesproken dat de goederen op 7 augustus 2023 geleverd zouden worden in Spanje.
3.4. UPN heeft deze vervoersopdracht vervolgens uitbesteed aan [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft als feitelijke vervoerder op 2 augustus 2023 de drie zendingen met bijbehorende CMR-vrachtbrieven in ontvangst genomen bij de loods van Senders.
3.5. De zendingen zijn niet afgeleverd op de afgesproken plaatsen in Spanje. Ze zijn vermoedelijk gestolen.
4 Het geschil
4.1. Senders vordert – verkort weergegeven - dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
PRIMAIR:
( i) [gedaagde c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een vergoeding voor de
ladingschades ter hoogte van € 262.291,38, te vermeerderen met CMR-; (ii) [gedaagde c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van incassokosten over de hoofdsom ter hoogte van € 3.086,46); SUBSIDIAIR: (iii) [gedaagde c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de CMR-limiet ter hoogte van € 192.610,758 SDR, te vermeerderen met CMR-rente; (iv) [gedaagde sub 1] c.s hoofdelijk veroordeelt tot betaling van incassokosten over € 192.610,758 SDR); ZOWEL PRIMAIR ALS SUBSIDIAIR:
( v) (naar de rechtbank begrijpt:) met veroordeling van [gedaagde c.s.] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2. Senders legt aan deze vorderingen ten grondslag – kort samengevat – dat [gedaagde sub 1] jegens Senders op grond van de CMR aansprakelijk is voor het verlies van de ladingen en dat [gedaagde sub 2] als bestuurder van [gedaagde sub 1] voor dit verlies jegens Senders aansprakelijk is.
4.3. [gedaagde c.s.] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Senders in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Senders in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
4.4. [gedaagde c.s.] betwisten – kort samengevat – dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens Senders aansprakelijk zijn voor het verlies van de ladingen.
5 De beoordeling
5.1. Dit is een internationale zaak, omdat [gedaagde sub 2] , een van de gedaagden, woonplaats heeft buiten Nederland. De rechtbank moet daarom ambtshalve beoordelen of zij ten aanzien van [gedaagde sub 2] internationaal bevoegd is en, zo ja, welk recht van toepassing is op de rechtsverhouding tussen Senders en [gedaagde sub 2] .
5.2. De bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde sub 2] is door [gedaagde c.s.] niet betwist. Deze rechtbank is daarom (in ieder geval) op grond van een stilzwijgende forumkeuze ten aanzien van die vordering bevoegd. Op grond van een stilzwijgende rechtskeuze moet de vordering tegen [gedaagde sub 2] worden beoordeeld naar Nederlands recht.
de vorderingen tegen [gedaagde sub 1]
5.3. Tussen Senders en [gedaagde sub 1] bestaat geen overeenkomst als bedoeld in artikel 1 van de CMR, het Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg. De CMR bevat in de artikelen 34-40 echter een regeling inzake opvolgend vervoer. Van belang in de onderhavige zaak zijn de artikelen 34 en 36 van deze regeling inzake opvolgend vervoer. Deze artikelen luiden als volgt:
Artikel 34 Indien een vervoer, onderworpen aan één enkele overeenkomst, wordt bewerkstelligd door opvolgende wegvervoerders, worden de tweede en ieder van de volgende vervoerders door inontvangstneming van de goederen en van de vrachtbrief partij bij de overeenkomst op de voorwaarden van de vrachtbrief en wordt ieder van hen aansprakelijk voor de bewerkstelliging van het gehele vervoer.
Artikel 36 Behoudens in het geval van een eis in reconventie of van een exceptie, opgeworpen in een rechtsgeding inzake een eis, welke is gebaseerd op dezelfde vervoerovereenkomst, kan de vordering tot aansprakelijkstelling voor verlies, beschadiging of vertraging slechts worden gericht tegen de eerste vervoerder, de laatste vervoerder of de vervoerder, die het deel van het vervoer bewerkstelligde, gedurende hetwelk het feit, dat het verlies, de beschadiging of de vertraging heeft veroorzaakt, zich heeft voorgedaan; de vordering kan tegelijkertijd tegen verschillende van deze vervoerders worden ingesteld.
5.4. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van opvolgend vervoer in de zin van de artikelen 34-40 CMR dient te worden onderzocht of – zoals artikel 34 CMR vereist – het vervoer is onderworpen aan één enkele overeenkomst, het vervoer wordt bewerkstelligd door opvolgende wegvervoerders en ieder van de volgende vervoerders zowel de goederen als de vrachtbrief in ontvangst heeft genomen. Deze regeling inzake opvolgend vervoer is ook van toepassing indien de hoofdvervoerder en mogelijke andere vervoerders uitsluitend ‘papieren’ vervoerder zijn, dat wil zeggen: zelf geen enkel deel van het vervoer feitelijk uitvoeren, maar het vervoer geheel uitbesteden. Zie Hoge Raad 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2528.
5.5. Senders heeft met UPN voor het groupagevervoer van (ieder van) de drie zendingen van Nederland naar de desbetreffende eindbestemming in Spanje een overeenkomst gesloten. Dat vervoer is dus onderworpen aan één enkele overeenkomst als bedoeld in artikel 34 CMR, de eerste voorwaarde voor opvolgend vervoer. Ook is voldaan aan de twee overige voorwaarden van artikel 34 CMR dat het vervoer is bewerkstelligd door opvolgende wegvervoerders en dat ieder van de volgende wegvervoerders de goederen en de vrachtbrief in ontvangst heeft genomen. Vervolgens moet worden gekeken naar artikel 36 CMR. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.6. In deze zaak is sprake van een vordering van Senders tegen [gedaagde sub 1] tot aansprakelijkstelling voor het verlies van de drie zendingen. Door [gedaagde c.s.] is gesteld dat UPN [gedaagde sub 1] heeft opgedragen de zendingen af te leveren op een adres in Duitsland en dat [gedaagde sub 1] daaraan heeft voldaan. Dat is niet weersproken door Senders en het wordt ook ondersteund door de drie CMR-vrachtbrieven die door [gedaagde c.s.] als productie 2 in het geding zijn gebracht. Ieder van deze CMR-vrachtbrieven betreft één van de drie zendingen. In vakje 3 is het adres vermeld van de Spaanse eindbestemming van de betreffende zending. In vakje 23, het vakje voor de handtekening en de stempel van de vervoerder, staan een namens [gedaagde sub 1] geplaatste handtekening en de stempel van [gedaagde sub 1] , zo is de rechtbank gebleken. In vakje 24, het vakje voor de handtekening en de stempel van de geadresseerde ter bevestiging van de ontvangst van de zending, staan een namens UPN geplaatste handtekening en de stempel van UPN, zo is de rechtbank eveneens gebleken.
5.7. Het gegeven dat [gedaagde sub 1] de opdracht van UPN heeft gekregen om de zendingen op een adres in Duitsland af te leveren én dat [gedaagde sub 1] aan die opdracht heeft voldaan is in twee opzichten van groot belang voor de onderhavige zaak. In de eerste plaats is de tussen UPN en [gedaagde sub 1] gesloten vervoerovereenkomst, althans de uit die overeenkomst voortvloeiende vervoerverbintenis van [gedaagde sub 1] , na aflevering tot een einde gekomen. Ten tweede zijn de zendingen dus niet reeds tijdens het door [gedaagde sub 1] uitgevoerde vervoer verdwenen maar pas daarna, toen de tussen UPN en [gedaagde sub 1] gesloten vervoerovereenkomst al geëindigd was. [gedaagde sub 1] is dus niet een vervoerder tegen wie op grond van artikel 36 CMR een vordering tot aansprakelijkstelling kan worden ingesteld. Niet alleen is [gedaagde sub 1] niet de eerste of de laatste vervoerder in de zin van artikel 36 CMR, maar zij is evenmin een ‘tussenliggende’ vervoerder die wordt aangesproken voor verlies van/schade aan de lading die zich heeft voorgedaan tijdens het door die vervoerder uitgevoerde vervoer.
5.8. Het lijkt vreemd dat op de drie CMR-vrachtbrieven (prod. 2 van [gedaagde c.s.] ) geen ruimte meer is opengelaten voor de ondertekening door de geadresseerde in Spanje, de eindgeadresseerde, voor de ontvangst van de zendingen. Vakje 24 op deze CMR-vrachtbrieven is namelijk, als gezegd, al ingevuld met de ondertekening door UPN voor de ontvangst van de zendingen in Duitsland. Dat verandert het oordeel echter niet. Op de zitting is namelijk gebleken dat het in het internationale (groupage)wegvervoer gebruikelijk is dat één en dezelfde vrachtbrief achtereenvolgens voor verschillende (elkaar opvolgende) transporten wordt gebruikt, waarbij in bepaalde vakjes op die vrachtbrief eerdere tekst en stempels worden overschreven met nieuwe tekst en/of stempels. Met andere woorden: [gedaagde c.s.] mochten in de veronderstelling verkeren dat een opvolgend vervoerder de goederen daadwerkelijk in Spanje zou afleveren.
5.9. De bepalingen van de CMR kunnen dus niet leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] tegenover Senders. De vordering van Senders tegen [gedaagde sub 1] kan dus nog alleen maar worden gebaseerd op onrechtmatige daad.
5.10. Senders heeft echter niet gemotiveerd waarom [gedaagde sub 1] , ondanks dat zij voldaan heeft aan haar opdracht van UPN om de zendingen op een adres in Duitsland af te leveren, toch onrechtmatig heeft gehandeld. Senders heeft dus niet voldaan aan haar stelplicht en daarmee is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] tegenover Senders onrechtmatig heeft gehandeld.
5.11. De vorderingen tegen [gedaagde sub 1] zullen dan ook worden afgewezen.
5.12. In dit verband wijst de rechtbank, voor de volledigheid, nog op het volgende. De rechter die dit vonnis wijst, realiseert zich dat hij terug komt van zijn voorlopig oordeel aan het eind van de mondelinge behandeling. Hij heeft echter bij zijn voorlopig oordeel over het hoofd gezien dat Senders niet betwist dat aan het vervoer dat [gedaagde sub 1] op zich had genomen een einde was gekomen door de aflevering door [gedaagde sub 1] van de zendingen in Duitsland.
de vorderingen tegen [gedaagde sub 2]
5.13. [gedaagde sub 2] wordt door Senders in de eerste plaats aansprakelijk gehouden voor het verlies van de zendingen wegens zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde sub 1] . Die basis kan echter niet leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] , reeds omdat, als gezegd, [gedaagde sub 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Senders. Daarnaast wordt Senders ook op grond van onrechtmatige daad persoonlijk aansprakelijk gehouden voor het verlies van de zendingen. Ook díe basis kan echter niet leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] , omdat Senders niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Zo heeft Senders volstrekt niets gesteld over feiten en omstandigheden die (zouden kunnen) wijzen op persoonlijke betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij het verlies van de zendingen.
5.14. Ook de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] zullen dus worden afgewezen.
de proceskosten
5.15. Als de in het ongelijk gestelde partij zou normaal gesproken Senders moeten worden veroordeeld in de proceskosten, maar in dit geval is het correct [gedaagde sub 1] c.s daarin te veroordelen. [gedaagde c.s.] hebben namelijk voorafgaande aan (en ook nog tijdens deze procedure) iedere betrokkenheid bij het vervoer van de zendingen ontkend. Pas na hun conclusie van antwoord hebben [gedaagde c.s.] erkend dat het inderdaad [gedaagde sub 1] is geweest die de zendingen bij Senders ten vervoer in ontvangst heeft genomen. Hoewel [gedaagde c.s.] in het gelijk zijn gesteld, dienen de proceskosten daarom als nodeloos aangewend of veroorzaakt door Senders voor rekening van [gedaagde c.s.] te blijven. Daarnaast zullen [gedaagde sub 1] c.s in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Senders worden tot aan deze uitspraak begroot op: dagvaardingskosten € 112,37 griffierecht € 6.861,00 salaris advocaat € 5.428,00 (twee punten in liquidatietarief VI) nakosten € 178,00 (+ de verhoging als vermeld in de beslissing) Totaal € 12.579,37.
5.16. Tegen de over de proceskosten en nakosten gevorderde wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze zal worden toegewezen op de wijze als vermeld in de beslissing.
6 De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af;
6.2. veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten ten bedrage van € 12.579,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [gedaagde c.s.] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde c.s.] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3. veroordeelt [gedaagde c.s.] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten en de nakosten, als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025. 901/32