Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11330 - Rechtbank Rotterdam: verrekening van toeslagen leidt niet tot compensatie WHT - 22 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1133022 september 2025

Essentie

De Rechtbank Rotterdam oordeelt dat een aanvraag om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen terecht is afgewezen. Het enkele feit dat de Dienst Toeslagen terugvorderingen heeft verrekend, is volgens het systeem van de Wht en de wetsgeschiedenis onvoldoende grond voor compensatie.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/4628

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),

en

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

  1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen deze aanvraag terecht afgewezen. Het beroep van eiseres is ongegrond.

Procesverloop

2.1. Met drie besluiten van 2 augustus 2022 heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wht voor de jaren 2013 tot en met 2017 afgewezen.

2.2. Met een besluit van 27 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 2 augustus 2022 ongegrond verklaard.

2.3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.4. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 17 september 2025. Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden. De rechtbank heeft daarop bepaald dat een zitting achterwege blijft.[1]

Beoordeling door de rechtbank

  1. Eiseres heeft twee kinderen. Voor de jaren 2013 tot en met 2017 heeft eiseres kinderopvangtoeslag aangevraagd. Zij heeft op 12 juni 2020 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.

  2. In de besluiten van 2 augustus 2022 heeft de Dienst Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat er geen fouten zijn gemaakt bij de besluitvorming over de kinderopvangtoeslag van eiseres. In de jaren 2013 en 2014 hebben geen correcties plaatsgevonden. De correcties over de jaren 2015, 2016 en 2017 waren het gevolg van reguliere wijzigingen. Er is daarom volgens de Dienst Toeslagen geen grond voor compensatie. Met het bestreden besluit is de Dienst Toeslagen bij dit standpunt gebleven.

5.1. Eiseres heeft betoogd dat zij niet over voldoende informatie beschikt om het bestreden besluit te kunnen controleren. Eiseres heeft haar volledige persoonlijke dossier nog niet ontvangen en ook ontbreekt informatie uit circa honderd netwerkschijven bij de Dienst Toeslagen. Volgens haar is er daarom geen equality of arms als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

5.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag over meer informatie wil beschikken, is de Dienst Toeslagen slechts verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen.[2] De Dienst Toeslagen heeft de stukken waarop het bestreden besluit is gebaseerd, in het geding gebracht. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat relevante stukken ontbreken. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het beginsel van equality of arms is geschonden.

6.1. Eiseres heeft verder betoogd dat zij recht heeft op compensatie omdat de Dienst Toeslagen terugvorderingen van kinderopvangtoeslag heeft verrekend met onder meer andere toeslagen en daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. Volgens eiseres heeft de Dienst Toeslagen geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat het inkomen van eiseres door de verrekeningen onder het bestaansminimum zou komen.

6.2. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat het enkele feit dat de Dienst Toeslagen terugvorderingen van kinderopvangtoeslag heeft verrekend, niet kan leiden tot compensatie. Dat volgt uit het systeem van de Wht en uit de wetsgeschiedenis.[3]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie artikel 8:42, eerste lid, van de Awb.

Zie de uitspraak van deze rechtbank van 27 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1081, 5-5.7, en de daarin vermelde passages uit de wetsgeschiedenis.


Voetnoten

Zie artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie artikel 8:42, eerste lid, van de Awb.

Zie de uitspraak van deze rechtbank van 27 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1081, 5-5.7, en de daarin vermelde passages uit de wetsgeschiedenis.