Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11188 - Rechtbank Rotterdam - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1118823 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team handel en haven

Zaaknummer: C/10/699591 / KG ZA 25-432

Vonnis in kort geding van 23 september 2025

in de zaak van

[persoon A], wonende te Rotterdam, eiseres in conventie in de hoofdzaak,verweerster in reconventie in de hoofdzaak, hierna te noemen: [persoon A] , advocaat: mr. R.H. Steensma,

en

[persoon B], wonende te Rotterdam, eiser in het incident tot voeging,hierna te noemen: [persoon B] ,advocaat: mr. R.H. Steensma,

tegen

[naam vereniging], gevestigd te Rotterdam, gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eiseres in reconventie in de hoofdzaak,verweerster in het incident tot voeging, hierna te noemen: [naam vereniging] , advocaat: mr. A.A.M. Knol.

[persoon A] en [persoon B] worden hierna samen [persoon A] e.a. genoemd.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de betekende dagvaarding van 28 mei 2025, met producties 1 tot en met 3;- de incidentele conclusie tot voeging van [persoon B] ;- de akte vermeerdering van eis van [persoon A] e.a., met aanvullende producties 4 tot en met 16;

  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, tevens conclusie van antwoord in het incident, met producties 1 tot en met 20;- de akte met aanvullende producties 17 tot en met 22 van [persoon A] e.a.;

  • de mondelinge behandeling van 12 juni 2025;

  • de spreekaantekeningen van [persoon A] e.a.;- de spreekaantekeningen van [naam vereniging] ;

  • de aanvullende producties 21 en 22 van [naam vereniging] ;- de voortgezette mondelinge behandeling van 9 september 2025;

  • de spreekaantekeningen van [persoon A] e.a.;- de wijziging van eis van [persoon A] e.a.

2 De feiten

2.1. [naam vereniging] is een vereniging die volkstuinen (met daarop tuinhuisjes) exploiteert. [naam vereniging] huurt de grond van de gemeente Rotterdam.

2.2. [persoon A] was lid van [naam vereniging] en is tevens bestuurslid geweest. [naam vereniging] heeft tuin [tuinnummer] aan [persoon A] in gebruik gegeven. Op deze tuin staat een tuinhuis dat eigendom is van [persoon A] .

2.3. Het bestuur van [naam vereniging] heeft het lidmaatschap van [persoon A] bij brief van 4 oktober 2023 met onmiddellijke ingang opgezegd. Naar aanleiding daarvan heeft [persoon A] een kort geding aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 28 maart 2024 (C/10/668180 / KG ZA 23-987) heeft de voorzieningenrechter onder meer geoordeeld dat het bestuur van [naam vereniging] het lidmaatschap van [persoon A] met onmiddellijke ingang mocht opzeggen.

2.4. [persoon A] heeft tegen bovengenoemd vonnis hoger beroep ingesteld, alsmede een bodemprocedure bij deze rechtbank aangespannen toen het verzoek om spoedappel werd afgewezen.

2.5. Bij vonnis van 30 april 2025 (C/10/678773 / HA ZA 24-388) heeft deze rechtbank onder meer het volgende geoordeeld:

2.9. Op grond van het voorgaande heeft [naam vereniging] daarom – na onbetwiste eerdere en herhaalde waarschuwingen van [persoon A] en [persoon C] – naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot opzegging met onmiddellijke ingang van de lidmaatschappen van [persoon A] en [persoon C] kunnen besluiten.

(…) in reconventie

3.2. veroordeelt [persoon A] e.a. om – voor zover niet eerder met voorafgaande toestemming van het bestuur van [naam vereniging] bouwsels en beplantingen aan een ander lid of aan een toe te laten lid verkocht zijn – binnen vier weken na dit vonnis alle bebouwing en zaken te verwijderen van de voorheen door haar gehouden volkstuin (naar de rechtbank begrijpt: tuin [tuinnummer] ) op het complex van [naam vereniging] , op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00;”

2.6. Vervolgens is tussen partijen een geschil ontstaan over aan wie [persoon A] haar tuinhuis mag verkopen. [persoon A] wenst haar tuinhuis te verkopen aan [persoon B] . [naam vereniging] heeft hiervoor geen toestemming gegeven omdat verkoop aan [persoon B] volgens [naam vereniging] onder meer in strijd is met de statuten en het huishoudelijk reglement.

2.7. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 12 juni 2025, is de bebouwing op tuin [tuinnummer] ingemeten door inspecteurs van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Rotterdam.

2.8. Bij e-mail van 18 juli 2025 heeft [persoon D] (hierna: [persoon D] werkzaam bij de gemeente Rotterdam, daarover onder meer het volgende bericht aan [persoon A] en [naam vereniging] :

Op 17 juli 2025 is de bebouwing op tuin [tuinnummer] van VTV [naam vereniging] ingemeten door inspecteurs van afdeling Bouw-en Woningtoezicht van de gemeente Rotterdam.

Voor de bebouwing is geen omgevingsvergunning aangevraagd bij of verleend door gemeente Rotterdam.

Het bestuur van VTV [naam vereniging] is slechts bevoegd toestemming te geven voor het aanvragen van een omgevingsvergunning bij gemeente Rotterdam (via www.omgevingsloket.nl). (zoals beschreven onderaan het formulier “verzoek tot toestemming voor het plaatsen /verbouwen van volkstuinhuisje /kweekkas /berging /serre / luifel”)

De volgende objecten zijn opgemeten: Tuinhuisje: 4,15 m1 x 6,80 m1 = 28,22 m2 (de aangebouwde kast aan de achterzijde is niet meegenomen in de oppervlakte) Luifel (voorzijde): 2,40 m1 x 4,15 m1 Luifel (linker zijde): 1,50 m1 x 9,20 m1 Berging : 2,30 m1 x 2,00 m1 = 4,60 m2

Kas: 2,15m1x 1,87 m1 = 4,02 m2

2.9. Bij e-mail van 23 juli 2025 heeft [persoon D] daaropvolgend het volgende bericht aan [persoon A] en [naam vereniging] :

Excuses mevrouw [persoon A] , bestuur van VTV [naam vereniging] ,

Ik begrijp dat gevraagd wordt waar de gemeente op zou handhaven.

De overschrijding van de oppervlakte van het tuinhuisje is gering. De gemeente zou nu niet handhaven, maar bij het vervangen van het tuinhuisje moet wel aan de bebouwingsnormen worden voldaan.

De gemeente zou wel handhaven op het gedeeltelijk dichtzetten van de luifel door middel van een borstwering en het realiseren van twee luifels. De strijdige situatie kan worden opgeheven door de gehele borstwering en 1 luifel te verwijderen.

Aan legalisatie middels een omgevingsvergunning in afwijking van de bebouwingsnormen van het bestemmingsplan Zuiderpark wordt niet meegewerkt.”

2.10. Op dit moment is het tuinhuis van [persoon A] nog niet verkocht.

3 Het geschil in het incident tot voeging

3.1. [persoon B] vordert zich te mogen voegen aan de zijde van [persoon A] in deze procedure op grond van artikel 217 Rv. Hiertoe stelt [persoon B] dat hij een direct en rechtens belang heeft bij de uitkomst van dit kort geding nu hij beoogt koper van het tuinhuis op tuin [tuinnummer] te worden en [naam vereniging] weigert om mee te werken aan de verkoop van het tuinhuis aan [persoon B] . [persoon B] wenst zich aan de zijde van [persoon A] te voegen om zijn belangen zelfstandig te kunnen verdedigen.

3.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam vereniging] geen verweer voert tegen de vordering tot voeging van [persoon B] aan de zijde van [persoon A] in deze procedure. Aangezien ook niet is gebleken dat de voeging aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat, en aldus zich geen strijd met de goede procesorde in het algemeen voordoet, wordt [persoon B] toegelaten als gevoegde partij.

3.3. Er is geen aanleiding om in het incident een aparte proceskostenveroordeling op te nemen.

4 Het geschil in de hoofdzaak

in conventie

4.1. [persoon A] e.a. vorderen na wijziging(en) van eis – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat [naam vereniging] binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn dient mee te werken aan de verkoop van het tuinhuis op tuin [tuinnummer] aan [persoon B] , op straffe van een dwangsom. Subsidiair vorderen [persoon A] e.a. te bepalen dat, indien [naam vereniging] hieraan geen of onvoldoende medewerking verleent binnen de gestelde termijn, deze medewerking wordt vervangen door een machtiging van de voorzieningenrechter ex artikel 3:300 BW. Voor zover de voorzieningenrechter meent dat de overdracht aan [persoon B] niet aan de orde is, vorderen [persoon A] e.a. meer subsidiair [naam vereniging] te gebieden om mee te werken aan verkoop aan een door [persoon A] e.a. te bepalen lid van de lijst van aspirant-leden van [naam vereniging] , overeenkomstig de vordering tot verkoop aan [persoon B] . Nog meer subsidiair vorderen [persoon A] e.a. [naam vereniging] te gebieden om mee te werken aan de verkoop overeenkomstig de vordering tot verkoop aan [persoon B] op een door de voorzieningenrechter overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid te bepalen wijze. Voorts vorderen [persoon A] e.a. om de verschuldigdheid van de reeds opgelegde dwangsommen vanaf 28 mei 2025 op te heffen tot de datum van overdracht aan [persoon B] , dan wel tot er een koper is gevonden voor het tuinhuis op tuin [tuinnummer] , dan wel tot er in hoger beroep is beslist, met veroordeling van [naam vereniging] in de proceskosten.

4.2. [naam vereniging] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [persoon A] e.a. in de proceskosten.

in reconventie

4.3. [naam vereniging] vordert veroordeling van [persoon A] e.a. om uiterlijk op 8 juli 2025 twee sleutels van het hek af te geven, op straffe van een dwangsom van € 250,00, met veroordeling van [persoon A] e.a. in de proceskosten.

4.4. [persoon A] e.a. concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam vereniging] in haar vordering, dan wel tot afwijzing van de vordering.

5 De beoordeling

in conventie

5.1. Van een spoedeisend belang is, gelet op de aard van de vorderingen, genoegzaam gebleken. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de vorderingen verder inhoudelijk beoordeelt.

5.2. [naam vereniging] maakt bezwaar tegen de eerste vermeerdering van eis aan de zijde van [persoon A] e.a. omdat de eisvermeerdering het karakter van dit kort geding wezenlijk verandert, te weten naar een executiegeschil en omdat de vermeerdering van eis veel eerder had kunnen worden ingediend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [naam vereniging] voldoende tijd heeft gehad, te weten twee werkdagen voorafgaand aan de eerste mondelinge behandeling, om de vermeerdering van eis te bestuderen en daarop een reactie voor te bereiden, zodat deze vermeerdering van eis wordt toegelaten.

5.3. Op 12 juni 2025 vond de eerste mondelinge behandeling in deze procedure plaats. Naar aanleiding van die mondelinge behandeling is op 17 juli 2025 de bebouwing (het tuinhuis) op tuin [tuinnummer] ingemeten door inspecteurs van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Rotterdam.

5.4. In het kader daarvan stelt [naam vereniging] zich op het standpunt dat zij geen toestemming verleent aan de verkoop van het tuinhuis op tuin [tuinnummer] voordat [persoon A] haar tuinhuis conform de eisen van de door de gemeente gehanteerde bebouwingsnormen aanpast. Op dit moment voldoet het tuinhuis niet aan deze eisen omdat, gelet op de e-mail van 23 juli 2025 van de gemeente, het tuinhuis twee luifels, in plaats van één, en een borstwering bevat. Als het tuinhuis wordt overgedragen aan een nieuwe eigenaar zonder dat deze conform de door de gemeente gehanteerde bebouwingsnormen is aangepast, is het tuinhuis in strijd met de door de gemeente vastgestelde ‘Kwaliteitseisen Volkstuinvoorzieningen’ en zal [naam vereniging] daarvan mogelijk consequenties ondervinden.

5.5. [persoon A] e.a. voeren onder meer aan dat het door de gemeente ingenomen standpunt in haar e-mail van 23 juli 2025 gebaseerd is op onjuiste uitgangspunten. [persoon A] e.a. stellen in dat kader onder meer dat het tuinhuis van [persoon A] één luifel bevat in plaats van twee. Verder had [persoon A] al toestemming om aan de voorkant van haar tuinhuis een luifel van 5 bij 2,40 meter te plaatsen. Daarnaast was er al een vergunning voor de borstwering. De vorige eigenaar was nog niet klaar met de uitbouw/renovatie. Daarom mocht [persoon A] daarmee verder gaan. Als [persoon A] de borstwering en één luifel moet verwijderen kost dit haar € 20.000,00.

5.6. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.

5.7. Uitgangspunt is het vonnis van 30 april 2025. Gelet op wat er in dat vonnis onder rechtsoverweging 3.2 is geoordeeld, dient [naam vereniging] toestemming te geven voordat [persoon A] haar tuinhuis verkoopt aan een derde. De vraag die voorligt is of [naam vereniging] in redelijkheid het standpunt mag innemen dat het tuinhuis conform de door de gemeente gehanteerde bebouwingsnormen moet worden aangepast, alvorens zij toestemming geeft aan de verkoop van het tuinhuis aan een derde. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is gelet op het volgende.

5.8. De voorzieningenrechter gaat uit van de door de gemeente in haar e-mails van 18 en 23 juli 2025 opgenomen metingen en bevindingen met betrekking tot het tuinhuis. [persoon A] e.a. betwisten weliswaar de juistheid van deze e-mails, maar hebben de betwisting onvoldoende gemotiveerd. Het lag op de weg van [persoon A] e.a. om hun stellingen, dat er sprake is van één luifel en dat [persoon A] een vergunning heeft voor de borstwering, nader te onderbouwen.

5.9. Uit de e-mails van de gemeente volgt dat het tuinhuis op dit moment twee luifels en een borstwering bevat en dat dit een strijdige situatie oplevert. De gemeente heeft aangegeven te zullen handhaven op het gedeeltelijk dichtzetten van de luifel door middel van een borstwering en het realiseren van twee luifels. De strijdige situatie kan volgens de gemeente worden opgeheven door de gehele borstwering en één luifel te verwijderen.

5.10. [naam vereniging] loopt dan ook een reëel risico dat de gemeente tot handhaving overgaat indien één van de luifels en de borstwering niet worden verwijderd, met alle consequenties van dien. Daarom komt de door [naam vereniging] gestelde eis, dat alvorens het tuinhuis wordt verkocht deze conform de door de gemeente gehanteerde bebouwingsnormen moet worden aangepast, de voorzieningenrechter niet onredelijk voor, ongeacht of de verkoop plaats vindt aan [persoon B] of aan een andere derde.

5.11. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [persoon A] e.a. worden afgewezen.

5.12. [persoon A] e.a. worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam vereniging] worden begroot op een bedrag van:

  • griffierecht € 714,00

  • salaris € 1.107,00

  • nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 1.999,00

in reconventie

5.13. Van een spoedeisend belang is, gelet op de aard van de vordering, genoegzaam gebleken. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de vordering verder inhoudelijk beoordeelt.

5.14. [naam vereniging] vordert teruggave van twee sleutels van het toegangshek op straffe van een dwangsom. [naam vereniging] stelt hiertoe dat ieder lid bij toetreding tot het park twee sleutels van het toegangshek ontvangt. Bij vonnis van 30 april 2025, in de bodemprocedure, is [persoon A] , onder de voorwaarde dat [persoon A] over die sleutels beschikt, veroordeeld tot afgifte van de sleutels, maar [persoon A] heeft de sleutels niet teruggegeven aan [naam vereniging] .

5.15. [persoon A] voert aan dat nieuwe leden geen sleutels ontvangen van [naam vereniging] , maar van de vorige eigenaar van het tuinhuis. Men krijgt in dat geval één sleutel. [persoon A] heeft nooit een sleutel ontvangen omdat de vorige eigenaar van het tuinhuis deze niet meer had. De voorzitter van [naam vereniging] heeft zijn sleutel tijdelijk aan [persoon A] gegeven zodat zij een kopie kon maken van die sleutel. Die gekopieerde sleutel is door [persoon A] aan mevrouw Wijnen gegeven, die haar sleutel kwijt was. [persoon A] kan geen sleutel afgeven die zij niet heeft.

5.16. Deze vordering wordt afgewezen nu, gelet op de betwisting door [persoon A] , [naam vereniging] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de sleutels aan [persoon A] heeft overhandigd, dan wel dat [persoon A] de sleutels in haar bezit heeft.

5.17. [naam vereniging] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De kosten aan de zijde van [persoon A] worden begroot op een bedrag van:

  • salaris advocaat € 553,50 (0,5 punt x tarief van € 1.107,00)

  • nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 731,50

6 De beslissing

De voorzieningenrechter

in het incident

6.1. bepaalt dat [persoon B] in deze procedure wordt toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [persoon A] ;

in conventie

6.2. wijst de vorderingen van [persoon A] e.a. af,

6.3. veroordeelt [persoon A] e.a. in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [persoon A] e.a. niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, moeten [persoon A] e.a. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,

6.4. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in reconventie

6.5. wijst de vordering van [naam vereniging] af,

6.6. veroordeelt [naam vereniging] in de proceskosten van € 731,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [naam vereniging] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet [naam vereniging] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,

6.7. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.[3894/676]