Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam
ECLI:NL:RBROT:2025:10934 - Rechtbank Rotterdam - 29 augustus 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBROT:2025:10934•29 augustus 2025
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11658407 CV EXPL 25-9851
datum uitspraak: 29 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.W.F. Jansen,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna '[eiseres]' en '[gedaagde]' genoemd.
1 De procedure
1.1. Het dossier bestaat uit het vonnis van 23 mei 2025 en de processtukken die daarin zijn genoemd en uit de mail van [gedaagde] van 12 augustus 2025.
1.2. Op 16 juni 2025 zijn [eiseres] en [gedaagde] uitgenodigd voor een zitting op 12 augustus 2025. [gedaagde] heeft op 7 augustus 2025 gevraagd om de zitting uit te stellen in verband met vakantie. [eiseres] heeft laten weten dat zij daarmee alleen akkoord is als de zitting in september 2025 alsnog kan plaatsvinden. De kantonrechter heeft daarop besloten om geen uitstel te verlenen. Een nieuwe zitting kan door drukte bij de rechtbank pas over een paar maanden plaatsvinden. Bovendien was [gedaagde] al bijna twee maanden op de hoogte van de zitting en heeft hij pas een paar dagen van tevoren om uitstel gevraagd. De kantonrechter heeft [gedaagde] laten weten dat hij wel via Teams kan deelnemen. [gedaagde] heeft daarop gereageerd dat hij ook op die manier niet zal deelnemen, omdat zijn internet daar niet goed genoeg voor is.
1.3. Op 12 augustus 2025 is de zaak tijdens een zitting met [eiseres] en haar gemachtigde besproken. [gedaagde] is niet verschenen, zoals hij al had aangekondigd.
2 De verdere beoordeling
[eiseres] heeft recht op de helft van het pensioen dat [gedaagde] tijdens het huwelijk heeft opgebouwd
2.1. De partijen zijn het erover eens dat [eiseres] recht heeft op de helft van het pensioen dat [gedaagde] van 5 juni 1981 tot 26 november 1998 heeft opgebouwd bij KPN. Dat volgt ook uit artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS), omdat [eiseres] en [gedaagde] in die periode waren getrouwd.
[gedaagde] moet vanaf 1 februari 2025 betalen
2.2. Volgens [eiseres] moet [gedaagde] haar dat pensioen vanaf 1 februari 2025 betalen, omdat [gedaagde] in die maand 68 jaar is geworden. [gedaagde] heeft tijdens zijn mondelinge reactie aangegeven dat hij nog vijf jaar wil blijven werken. In zijn mail van 12 augustus 2025 heeft hij daaraan toegevoegd dat hij nog geen pensioen ontvangt en dat hij dit volgens het pensioenreglement uiterlijk op zijn 72e mag laten ingaan.
2.3. Tijdens de zitting heeft [eiseres] dit betwist. Zij stelt dat zij met een medewerker van KPN heeft gesproken en dat die heeft verklaard dat het pensioen al is ingegaan, omdat het niet meer uitgesteld kon worden. Dit volgt ook uit de brief van de Stichting Pensioenfonds KPN aan [eiseres] die bij de dagvaarding zit. Daarin staat: "Het pensioen moet uiterlijk ingaan op de 1e dag van de maand waarin de 68-jarige leeftijd bereikt wordt. Dat betekent dat het pensioen van jouw ex-partner uiterlijk per 1 februari 2025 in moet gaan." In eerdere mails aan [eiseres] heeft [gedaagde] ook steeds geschreven dat het pensioen 1 februari 2025 ingaat. [eiseres] heeft haar standpunt dus voldoende onderbouwd. [gedaagde] had zijn verweer daarom ook moeten onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. De kantonrechter oordeelt daarom dat vast staat dat [gedaagde] sinds 1 februari 2025 pensioen krijgt. Vanaf dat moment heeft [eiseres] dus ook recht op het pensioen (artikel 2 lid 3 WVPS).
[gedaagde] hoeft geen machtiging te geven aan KPN
2.4. [eiseres] wil dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om de Stichting Pensioenfonds KPN te machtigen het pensioen waar zij recht op heeft aan haar uit te keren. [eiseres] heeft niet gesteld wat de juridische basis daarvoor is. De kantonrechter ziet die ook zelf niet. Deze eis wijst ze daarom af, hoewel dit wel een hele praktische oplossing zou zijn. Misschien kunnen de partijen dit in onderling overleg alsnog regelen.
[gedaagde] moet € 321,33 per maand betalen
2.5. [eiseres] stelt dat zij recht heeft op € 3.857, - bruto per jaar. Zij heeft daarvoor verwezen naar een berekening van de Stichting Pensioenfonds KPN. Ze eist dat [gedaagde] haar € 321,33 per maand betaalt. [gedaagde] heeft deze bedragen niet betwist. De kantonrechter wijst deze eis toe.
2.6. Als het pensioen van [gedaagde] stijgt (indexatie) dan heeft [eiseres] ook recht op een hoger bedrag (artikel 3 lid 2 WVPS). [eiseres] vraagt de rechter om [gedaagde] te veroordelen om ook dat te betalen. Dat deel wijst de rechter ook toe.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.7. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen op € 145,45 aan dagvaardingskosten, € 90, - aan griffierecht, € 542, - aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 271,-) en € 135, - aan nakosten. Dat is in totaal € 912,45. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.8. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1. veroordeelt [gedaagde] om vanaf 1 februari 2025 € 321,33 per maand te betalen aan [eiseres], en veroordeelt [gedaagde] om het maandelijkse bedrag te verhogen met de indexering die de Stichting Pensioenfonds KPN op het pensioen van [gedaagde] toepast;
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 912,45;
3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4. wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
33394