Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:10694 - Rechtbank Rotterdam - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:106944 september 2025

Uitspraak inhoud

Team handel en haven

Zaaknummer / rolnummer: C/10/704216 / KG ZA 25-782

Vonnis in kort geding van 4 september 2025 (bij vervroeging)

in de zaak van

DEIVICINI B.V., statutaire vestigingsplaats: Rotterdam, eiseres, advocaten: mrs. D.E. Koçer en I.A. Hilberts,

tegen

VECOM GROUP B.V., statutaire vestigingsplaats: Maassluis, gedaagde, advocaat: mr. A.P. van Oosten.

Partijen worden hierna deiVicini en Vecom genoemd.

1 De zaak in het kort

1.1. De heer [persoon A] ( [persoon A] ) is bestuurder en meerderheidsaandeelhouder van deiVicini. [persoon A] was tot 8 mei 2025 statutair bestuurder van Vecom. Op die datum is hij als bestuurder ontslagen en heeft Vecom de met deiVicini gesloten managementovereenkomst opgezegd. Op grond van de managementovereenkomst moet Vecom de afgesproken management fee tot 8 september 2025 aan deiVicini doorbetalen. Daarnaast heeft deiVicini het restant van een aandeelhouderslening ter hoogte van € 75.530,00 opgeëist. Volgens deiVicini is Vecom in verzuim met de betaling van het restant van de management fee van € 31.728,70 en het restant van de aandeelhouderslening. deiVicini heeft verklaard de verplichting tot betaling van het restant van de management fee om te zetten in een verplichting tot het betalen van vervangende schadevergoeding ter hoogte van hetzelfde bedrag.

1.2. In deze zaak vordert deiVicini – kort gezegd en na wijzigingen van haar vorderingen – betaling van € 31.728,70 aan schadevergoeding en € 75.530,00 aan restant van de aandeelhouderslening, alles te vermeerderen met rente. Vecom is het niet eens met de vorderingen van deiVicini en stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat die vorderingen nog niet opeisbaar zijn. Verder verzoekt Vecom om te bepalen dat de door deiVicini gelegde conservatoire derdenbeslagen van rechtswege zijn komen te vervallen, dan wel die beslagen per direct op te heffen.

1.3. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van deiVicini af, overweegt dat de door deiVicini gelegde conservatoire beslagen niet van rechtswege zijn komen te vervallen en heft die beslagen niet op. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.

2 De procedure

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

3 De beoordeling

Het toetsingskader voor geldvorderingen in een kort geding

3.1. De vorderingen van deiVicini betreffen geldvorderingen. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter moet daarbij niet alleen onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eisende partij op de gedaagde partij voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter mede betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.

De vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding wordt afgewezen

3.2. Partijen zijn het erover eens dat Vecom de management fee verschuldigd over de maanden tot en met juli 2025 heeft betaald. Van de opzegtermijn resteert op dit moment nog de periode van augustus 2025 tot en met de eerste zeven dagen van september 2025 waarover Vecom de management fee nog moet betalen. Partijen zijn het er ook over eens dat de management fee steeds betaald moet worden uiterlijk op de zevende dag van de maand die volgt op de maand waarover de vergoeding verschuldigd is. Dit betekent dat de management fee over augustus 2025 pas op 8 september 2025 opeisbaar wordt en de management fee over de eerste zeven dagen van september 2025 pas op 8 oktober 2025. Op dit moment is de resterende management fee dus in principe nog niet opeisbaar en kan deiVicini daar dan ook nog geen betaling van vorderen.

3.3. deiVicini beroept zich er op dat zij uit e-mails van Vecom mocht afleiden dat Vecom tekort zou schieten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen ten aanzien van de management fee over de maanden juli, augustus en september 2025. Volgens deiVicini is Vecom als gevolg daarvan op grond van artikel 6:80 lid 1 sub b BW van rechtswege in verzuim geraakt met de betaling van de resterende management fee, zodat zij op grond van artikel 6:87 BW gerechtigd is de verbintenis van Vecom (tot betaling van de resterende management fee) om te zetten in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding (ten belope van het bedrag van de resterende management fee).

3.4. Dit betoog faalt. Ter discussie staat of deiVicini uit mededelingen van Vecom daadwerkelijk mocht afleiden dat Vecom tekort zou schieten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen ten aanzien van de management fee over de maanden juli, augustus en september 2025. Vecom heeft van meet af aan bevestigd dat zij zich gebonden acht aan de betaling van de management fee over de opzegtermijn. Dat zij tegelijkertijd heeft aangegeven in financieel zwaar weer te zitten, doet hier niet aan af. Vecom is de management fee feitelijk ook blijven betalen, zij het vanaf de termijn over juni in delen en deels één of twee weken te laat (een ander deel trouwens vóór de datum van opeisbaarheid). Gelet op deze gang van zaken valt niet in te zien welk bijzonder belang deiVicini heeft bij het verkrijgen van een voorlopige voorziening voor de op dit moment nog niet betaalde (en ook nog niet verschuldigde) termijnen van de management fee over augustus en september. Dat gebrek aan belang staat al aan toewijzing van de vordering in de weg. Bovendien is maar zeer de vraag of enigerlei tekortkoming van Vecom een omzettingsverklaring zou hebben gerechtvaardigd (zie artikel 6:87 lid 2 BW), nu die tekortkoming beperkt is gebleven tot een geringe overschrijding van de overeengekomen betaaltermijn van een deel van de management fee over juni en juli 2025 (terwijl een ander deel zelfs vóór de datum van opeisbaarheid is betaald). Die vraag hoeft hier verder niet te worden beantwoord.

3.5. De conclusie is dat deiVicini in deze zaak geen betaling van de resterende management fee van Vecom kan vorderen en dat deiVicini onvoldoende belang heeft bij haar vordering tot vervangende schadevergoeding, gesteld dat de omzettingsverklaring doel heeft getroffen. Dat leidt echter niet tot niet-ontvankelijkverklaring, zoals Vecom heeft betoogd, maar tot afwijzing van dit deel van de vordering.

De vordering tot betaling van het restant van de aandeelhouderslening wordt ook afgewezen

3.6. Partijen zijn het er over eens dat Vecom op grond van de aandeelhouderslening van deiVicini aan Vecom een bedrag van € 75.530,00 aan deiVicini moet terugbetalen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het restant van de aandeelhouderslening op dit moment wel opeisbaar is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet deze vraag ontkennend worden beantwoord.

3.7. deiVicini stelt dat in de aandeelhouderslening geen termijn voor terugbetaling is bepaald, zodat de vordering tot terugbetaling van de lening “terstond” opeisbaar is (artikel 6:38 BW). Vecom betwist dat het restant van de aandeelhouderslening op dit moment opeisbaar is. Zij stelt dat de lening van deiVicini achtergesteld is. Ter onderbouwing hiervan voert Vecom aan dat [persoon A] dit tijdens zijn statutair bestuurderschap van Vecom meerdere malen heeft erkend en bevestigd, ook tegenover de belanghebbende bij de achterstelling van de lening, ING Bank N.V. (ING Bank). Volgens Vecom leidt deze achterstelling ertoe dat deiVicini het restant van haar aandeelhouderslening pas kan opeisen op het moment dat het door ING Bank aan Vecom verleende krediet is afgelost.

3.8. Vecom verwijst in dit verband allereerst naar een door [persoon A] goedgekeurde jaarrekening van Vecom over het jaar 2023 (bijlage 11 van Vecom), waarin op pagina 8 staat:

The equity of Vecom Group B.V. amounts to € 712.000 as at 31 December 2023. lt is also financed through subordinated shareholders’ loans (…)

en op pagina 27 staat:

Shareholders’ loan relate to subordinated loans from shareholders, with an interest rate of 6%. These loans are subordinated to the credit facility from bank institutions and do not have a fixed duration.”.

3.9. Vecom verwijst verder naar een Director’s report bij de jaarrekening van Vecom over het jaar 2021 (bijlage 12 van Vecom), waarin op pagina 1 staat:

The solvability ratio decreased to 42,8% (2020: 45,2%) mainly due to the repayment of € 500k of subordinated shareholder’s loans.”.

3.10. Tot slot verwijst Vecom naar een e-mail van 26 juni 2023 van [persoon A] aan ING Bank (bijlage 10), waarin staat:

(…) De huidige stand van de achtergestelde leningen is actueel € 1.188.135 en is als volgt over de aandeelhouders verdeeld:

Metal Treatment technology BV ( [persoon B] ) € 1.037.075 Vulfil Management & Consulting BV ( [persoon C] ) € 75.530 DeiVicini BV ( [persoon A] ) € 75.530 (…)”.

3.11. Deze citaten onderbouwen naar het oordeel van de voorzieningenrechter inderdaad het standpunt van Vecom dat de aandeelhouderslening van deiVicini aan Vecom een achtergestelde lening betreft. Dat deiVicini in tegenstelling tot de andere aandeelhouders voor de achterstelling van zijn aandeelhouderslening geen akte heeft getekend, doet daar niet aan af. Een akte is immers geen vereiste voor het bestaan van een (al dan niet stilzwijgende) afspraak inzake achterstelling van een lening. Dat de door deiVicini verstrekte lening achtergesteld is, betekent op zichzelf nog niet automatisch dat de geldlening nog niet kan worden opgeëist. Dat hangt er immers vanaf wat partijen met de achterstelling hebben bedoeld overeen te komen. Terecht wijst deiVicini erop dat ‘achterstelling’ geen vastomlijnd begrip is. In dit geval kan echter bepaald niet worden uitgesloten dat met die achterstelling is bedoeld dat deiVicini de lening pas zou kunnen opeisen nadat ING Bank is afgelost, althans dat ING Bank de e-mail van 26 juni 2023 van [persoon A] in die zin heeft kunnen en mogen begrijpen. Bij de huidige stand van zaken is dus onvoldoende aannemelijk dat (de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat) de aandeelhouderslening opeisbaar is.

3.12. Vecom heeft zich nog beroepen op de opeisinggrond uit artikel 4.6(b) van de tussen partijen gesloten Aandeelhoudersovereenkomst. In dat artikel staat, samengevat, dat de aandeelhouderslening terstond opeisbaar is als Vecom uitstel van betaling heeft gekregen. Volgens deiVicini doet die situatie zich voor. Dit maakt de zaak echter niet anders, nu uit de Aandeelhoudersovereenkomst niet kan worden afgeleid dat in een dergelijk geval de aandeelhouderslening alsnog dient voor te gaan op (terugbetaling van) de door ING Bank verstrekte financiering. deiVicini heeft geen feiten gesteld die aannemelijk maken dat dit inderdaad het gevolg is.

3.13. In het licht van het onderbouwde standpunt van Vecom dat de door deiVicini aan haar verstrekte aandeelhouderslening is achtergesteld, heeft deiVicini onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het restant van de aandeelhouderslening op dit moment opeisbaar is. De vordering tot betaling van het restant van de aandeelhouderslening wordt om die reden afgewezen. Daarbij is ook meegewogen dat een belangenafweging op dit punt uitvalt in het voordeel van Vecom. Vecom heeft immers onderbouwd dat ING Bank niet instemt met terugbetaling van de aandeelhouderslening van deiVicini en dat het alsnog aflossen van die lening desastreuze gevolgen voor Vecom kan hebben. Vecom heeft er dan ook een zwaarwegend belang bij om op dit punt de uitkomst van een bodemprocedure af te kunnen wachten. deiVicini heeft daarentegen niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat zij er (een zwaarwegend) belang bij heeft dat de aandeelhouderslening nu wordt terugbetaald, anders dan dat zij vindt dat zij daar recht op heeft. deiVicini heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat haar bestuurder het geld van de aandeelhouderslening dringend nodig heeft om te voorzien in zijn levensonderhoud.

De conservatoire derdenbeslagen

3.14. Als zekerheid voor haar (vermeende) vorderingen op Vecom heeft deiVicini ten laste van Vecom conservatoir derdenbeslag laten leggen onder Metal Treatment Technology B.V., ING Bank en Vecom Real Estate B.V. Vecom meent dat de conservatoire derdenbeslagen van rechtswege zijn komen te vervallen, omdat deiVicini niet op tijd een eis in hoofdzaak heeft ingesteld. De voorzieningenrechter volgt Vecom niet in dit standpunt. Uit het beslagverlof blijkt dat de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na het beslag moest worden ingesteld. De conservatoire derdenbeslagen zijn op 18 juli 2025 gelegd. deiVicini heeft op 31 juli 2025 de datumbepaling en conceptdagvaarding van deze zaak aan de advocaat van Vecom gestuurd en daarmee was de hoofdzaak aanhangig (HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087). deiVicini heeft dus op tijd een eis in hoofdzaak ingesteld.

3.15. Over het ‘verzoek’ van Vecom om de conservatoire derdenbeslagen op te heffen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

3.16. Artikel 6.2 van de laatste versie van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken schrijft – voor zover van belang – het volgende voor ten aanzien van het instellen van tegenvorderingen:

Een partij die een eis in reconventie (…) wenst in te stellen, stuurt de (…) vordering en de gronden daarvan (…) zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 24 uur (één werkdag) vóór de mondelinge behandeling toe aan de wederpartij (…) en aan de kortgedingrechter.”.

3.17. Als Vecom met haar ‘verzoek’ om de conservatoire derdenbeslagen op te heffen heeft bedoeld een vordering in reconventie in te stellen – helemaal duidelijk is dat niet, nu noch in de kop noch in de tekst van de pleitnotities over een eis in reconventie of een tegenvordering wordt gesproken – dan heeft zij die tegenvordering in elk geval in strijd met wat hiervoor in 3.17. is geciteerd pas in de pleitnotities van haar advocaat ter kennis van deiVicini en de voorzieningenrechter gebracht. Dat is dus te laat, terwijl niet valt in te zien waarom Vecom haar tegenvordering niet al in haar akte houdende overlegging producties had kunnen opnemen. In dit verband is van belang dat het partijdebat tijdens de mondelinge behandeling alleen is gegaan over de vorderingen van deiVicini en de vraag of de conservatoire derdenbeslagen al dan niet van rechtswege zijn komen te vervallen.

3.18. In het licht van het voorgaande heeft Vecom met het onduidelijk en te laat instellen van een (mogelijke) tegenvordering de eisen van een goede procesorde geschonden, waardoor het beginsel van hoor en wederhoor in het gedrang komt. De tegenvordering wordt om die reden buiten beschouwing gelaten. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat het enkele feit dat de geldvordering van deiVicini in deze procedure wordt afgewezen niet automatisch betekent dat de beslagen moeten worden opgeheven.

deiVicini moet de proceskosten van Vecom betalen

3.19. deiVicini is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Vecom worden begroot op:

  • griffierecht € 119,40

  • salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)

  • nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 1.404,40

Uitvoerbaarheid bij voorraad

3.20. De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4 De beslissing

De voorzieningenrechter:

4.1. wijst de vorderingen af;

4.2. veroordeelt deiVicini in de proceskosten van € 1.404,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als deiVicini de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet deiVicini € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;

4.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 4 september 2025. 3349 / 1980