ECLI:NL:RBROT:2025:10583 - Rechtbank Rotterdam - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/670552 / HA ZA 23-1086
Vonnis van 3 september 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres], in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan: [persoon A], wonende te [plaats 1] , gevestigd te [plaats 1] , eiseres in conventie, verweerster in reconventie, advocaat mr. M. Tijken te Oldenzaal,
tegen
[gedaagde], wonende te [plaats 2] , gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, advocaat mr. K. el Joghrafi te [plaats 2] .
Partijen zullen hierna de bewindvoerder en de vrouw genoemd worden. [persoon A] wordt hierna genoemd de man.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. De vrouw en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2. De vrouw en de man zijn sinds 2018 gezamenlijk eigenaar van de woning aan [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] (hierna: de woning) en hebben daar gezamenlijk gewoond. De man is op enig moment uit de woning vertrokken. De vrouw is in de woning blijven wonen met de minderjarige dochter van de man en de vrouw, en zij wonen daar nog steeds.
2.3. Bij beschikking van 5 juni 2020 is het vermogen van de man onder bewind gesteld. Dit bewind liep tot 1 juli 2022 bij de rechtbank Rotterdam en werd gevoerd door [ex-bewindvoerder] te [plaats 3] (hierna: [ex-bewindvoerder] ).
2.4. Op 4 oktober 2022 is de man ingeschreven bij [sociale voorziening] in [plaats 4] . Hij woont inmiddels begeleid in [plaats 1] . Op 31 januari 2023 is opnieuw, vanwege problematische schulden, bewind ingesteld over het vermogen van de man, van de bewindvoerder, bij de rechtbank [gemeente] .
3 Het geschil
3.1. De bewindvoerder vordert de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad; I. de wijze van verdeling van de woning vast te stellen door te bepalen dat deze wordt verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de netto-verkoopopbrengst (na aftrek van de hypotheek en verkoopkosten) bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, en dat de vrouw daarbij is gehouden haar medewerking te verlenen daaraan, onder meer zoals nader gespecificeerd onder I van het petitum in de dagvaarding; II. ingeval de vrouw weigert mee te werken aan de wijze van verdeling zoals in dit vonnis wordt vastgesteld, de man te machtigen om de woning te gelde te maken, te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming, medewerking, wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor het in verkoop geven van de woning bij een makelaar en voor levering van de woning; III. ingeval de vrouw weigert mee te werken aan de wijze van verdeling zoals in dit vonnis wordt vastgesteld, de vrouw te veroordelen ervoor zorg te dragen dat de door de man in te schakelen makelaar feitelijke handelingen kan verrichten in de woning ten behoeve van de verkoop van de woning, zoals nader omschreven onder III van het petitum in de dagvaarding, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per keer dat de vrouw hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 25.000,-; IV. ingeval de vrouw weigert mee te werken aan de wijze van verdeling zoals in dit vonnis wordt vastgesteld, de vrouw te veroordelen ervoor zorg te dragen dat de woning opgeruimd en netjes is telkens als de makelaar de woning betreedt, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per keer dat de vrouw hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 25.000,-; V. de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2. De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de bewindvoerder in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing daarvan, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
3.3. De vrouw vordert de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I. voor recht te verklaren dat het eigendom van de woning aan de vrouw is toebedeeld, zonder verrekening van enige waarde met de man; II. subsidiair, te bepalen dat de woning aan de vrouw wordt toebedeeld, alsmede de man te verplichten om de helft van alle aan de eigendom van de woning gerelateerde kosten (hypotheek, eigenaarslasten, kosten dienstverleners) met ingang van oktober 2018 aan de vrouw te voldoen.
3.4. De bewindvoerder voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
4 De beoordeling in conventie en reconventie
4.1. Vanwege hun samenhang beoordeelt de rechtbank de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk.
De woning is nog niet verdeeld
4.2. Dat de woning nog niet is verdeeld kan worden vastgesteld. Daaraan doet niet af dat er (zoals de vrouw stelt, wat in dit vonnis nog aan de orde komt) afspraken zijn gemaakt over toedeling aan de vrouw. Vast staat dat deze afspraken niet zijn geëffectueerd: de vrouw heeft de woning nog niet krachtens die afspraken verkregen. Artikel 3:182 BW bepaalt in dit verband: ‘Als een verdeling wordt aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd, medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen.’ De rechtbank zal over de verdeling van de woning beslissen in dit vonnis.
4.3. Partijen verschillen van mening over de wijze van verdeling en voorts over de te hanteren waardepeildatum indien de woning wordt toegedeeld aan de vrouw en of de vrouw (dus) al dan niet een vergoeding wegens overbedeling aan de man is verschuldigd.
De woning zal aan de vrouw worden toegedeeld
4.4. De bewindvoerder vordert de verkoop van de woning aan (een) derde(n), en, na aflossing van de hypothecaire schuld, verdeling van de overwaarde bij helfte tussen partijen. De vrouw vordert toedeling van de woning aan haar. De rechtbank is van oordeel dat de woning aan de vrouw moet worden toegedeeld. De vrouw woont al sinds de aanschaf in 2018 in de woning met het nog jonge kind van partijen, en heeft alleen daarom al groot belang bij toedeling van de woning aan haar.
4.5. Partijen zijn verdeeld over de te hanteren waardepeildatum. De bewindvoerder stelt dat de waardepeildatum gelijk moet zijn aan de datum van verdeling. De vrouw stelt dat de woning aan haar moet worden toegedeeld zonder overbedelingsvergoeding verschuldigd te zijn aan de man, conform eerder gemaakte afspraken, dan wel dat moet worden uitgegaan van de waardepeildatum per begin 2021, dan wel per april of mei 2021. Zij voert aan dat de man in december 2020 is vertrokken en dat zij daarna met de man en met [ex-bewindvoerder] een afspraak heeft gemaakt over toedeling van de woning aan haar zonder vergoeding aan de man verschuldigd te zijn, en dat dat ook een billijke afspraak was omdat de man (vrijwel) niets aan de lasten van de woning had bijgedragen sinds de aankoop daarvan in 2018 en de overwaarde van de woning destijds zeer gering was. De vrouw stelt dat de afspraak blijkt uit meerdere berichten van de notaris. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw ter onderbouwing van de door haar gestelde afspraak met de man en [ex-bewindvoerder] een beschikking van de kantonrechter van 20 mei 2021 overgelegd. Daarin machtigt de kantonrechter [ex-bewindvoerder] , op verzoek van [ex-bewindvoerder] , om de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. De vrouw lichtte ter zitting toe dat zij destijds steeds achter [ex-bewindvoerder] aan moest zitten om tot effectuering van de gemaakte afspraak te komen, en ook voor de gemaakte afspraak over het (alsnog) delen van woonlasten. Ze had daarom destijds zelf de notaris benaderd die door [ex-bewindvoerder] was ingeschakeld om de toedeling van de woning aan de vrouw te effectueren. Deze notaris had haar verteld dat de door [ex-bewindvoerder] verzochte en verkregen machtiging van de kantonrechter onvoldoende was. Nadien kreeg de vrouw helemaal geen contact meer met [ex-bewindvoerder] ondanks meerdere pogingen, en is het niet gelukt om de toedeling bij de notaris te effectueren. Het ontbrak nog aan een laatste toestemming van de kantonrechter, aldus de vrouw.
Relevante omstandigheden
4.6. De specifieke omstandigheden die de rechtbank vaststelt en betrekt bij de beoordeling zijn de volgende.
a. de man is in december 2020 uit de woning vertrokken; hij stond tot oktober 2022 wel nog ingeschreven op het adres van de woning
4.7. Volgens de bewindvoerder is de man pas in het voorjaar van 2022, in april, uit de woning vertrokken, een halfjaar voordat de man in oktober 2022 in [plaats 1] ( [gemeente] ) is ingeschreven. De bewindvoerder stelt in haar akte na mondelinge behandeling dat dit zou blijken uit de een brief van [ex-bewindvoerder] van 30 mei 2022. De vrouw stelt in haar conclusie van antwoord en deelde tijdens de mondelinge behandeling mee dat de man en de vrouw in december 2020 uit elkaar zijn gegaan, en dat de man de woning toen heeft verlaten. Zij verklaarde dat de man daarna bij de buurman schuin tegenover is ingetrokken, en dat de man vervolgens ook bij verschillende vrienden heeft gelogeerd. De vrouw zaaide vervolgens verwarring in haar (latere) akte, waarin zij stelt dat het vertrek van de man uit de woning in december 2019 was. Zij verwijst daarbij naar e-mails van de notaris van destijds, uit het bewindsdossier. In die e-mails schrijft de notaris dat hij dit van de vrouw heeft begrepen.
4.8. Uit de brief van [ex-bewindvoerder] van 30 mei 2022 blijkt geen datum van vertrek, maar wel dat de man op dat moment al langere tijd geen vaste woon- of verblijfplaats had. De man schrijft op 12 oktober 2021 zelf aan de kantonrechter dat hij sinds december 2020 is weggegaan. Daarnaast schrijft [ex-bewindvoerder] al op 22 april 2021 aan de kantonrechter dat de man “sinds enkele maanden [elders] verblijft”. De kantonrechter bevestigt met haar schrijven van 13 januari 2022 dat zowel [ex-bewindvoerder] als de man meldden dat de samenwoning in december 2020 is verbroken.
4.9. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de man in december 2020 uit de woning is vertrokken en dat de notaris zich kennelijk vergiste, toen hij schreef van de vrouw te hebben begrepen dat de man in december 2019 uit de woning was vertrokken. Voorts staat vast dat ondanks zijn vertrek in december 2020, de man tot oktober 2022 was ingeschreven op het adres van de woning.
b. de vrouw heeft met de man en met [ex-bewindvoerder] afgesproken dat de woning aan haar werd toegedeeld zonder vergoeding wegens overbedeling aan de man verschuldigd te zijn, [ex-bewindvoerder] heeft die afspraken niet geëffectueerd maar dat wel geprobeerd
4.10. De bewindvoerder betwist dat [ex-bewindvoerder] , de man en de vrouw de afspraak hebben gemaakt over toedeling van de woning aan de vrouw zonder verrekening van overwaarde. De bewindvoerder wijst erop dat de machtiging om de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld, niets zegt over toedeling aan de vrouw en over een eventuele overwaarde.
4.11. De rechtbank komt echter tot het oordeel dat de man en de vrouw met elkaar hebben afgesproken dat de woning aan de vrouw zou worden toegedeeld zonder verrekening van (eventuele) overwaarde, en dat [ex-bewindvoerder] met die afspraak heeft ingestemd en heeft getracht die afspraak te effectueren.
- Op een screenshot van een bericht van de man van 15 maart 2021 in het bewindsdossier staat te lezen: “Ik wou u doorgeven dat ik af zie van het huis. Dit heb ik ook mondeling doorgeven aan [de vrouw] (…) eigenaar van het huis aan [adres] .
Ik wil geen uitkoop bedrag ontvangen, dit omdat ik weinig tot niets heb toegedragen aan de woning (…) Dit is besproken met de desbetreffende personen die hier over gaan.”
- In de brief van 22 april 2021 aan de kantonrechter waarmee [ex-bewindvoerder] de machtiging verzoekt om het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld te kunnen regelen, schrijft [ex-bewindvoerder] , voor zover relevant, het volgende. “[De man] heeft samen met zijn inmiddels ex-partner een aantal jaar geleden een woning gekocht. Hiervoor hebben zij een hypotheek genomen ter hoogte van € 175.000. De periodieke aflossing en overige woonlasten werden voor een groot deel door zijn ex-partner voldaan als gevolg van zijn drugsverslaving, waar zijn gelden in het verleden (voor zijn onderbewindstelling) volledig heen gingen.
Sinds enkele maanden verblijft [de man] elders. Zijn ex-partner heeft verzocht om [de man] te ontslaan van de hoofdelijke aansprakelijkheid. [De man] heeft aangegeven dat hij zich hierin kan vinden en ermee instemt de hypotheek en de woning gelegen aan [adres][zin wordt niet afgemaakt, opm. Rb]. Zijn ex-partner is voornemens in de genoemde woning te blijven samen met hun 2-jarige dochter. Verkoop van de woning is volgens [de man] en zijn ex-partner niet aan de orde. Er zal dan ook geen verdeling van eventuele overwaarde of restschuld sprake zijn. [De man] heeft in eerste instantie aangegeven niet akkoord te gaan met het voorstel van zijn ex-partner om hem te ontslaan van hoofdelijke aansprakelijkheid. Echter is hij hier bij nader inzien op terugkomen. Hij heeft dit meerdere malen telefonisch aangegeven, tevens heeft hij dit via de APP bevestigd. Hierbij doe ik dan ook beroep op uw expertise en verzoek ik u om mij te adviseren in deze kwestie. Indien u zich kunt vinden in de wens van [de man] om hem te ontslaan van de hoofdelijke aansprakelijkheid dan verzoek ik u vriendelijk om hiervoor machtiging te verlenen om dit in gang te zetten. Indien u zich hier niet in kunt vinden, verneem ik dat graag.”
- In een brief van de man aan de kantonrechter van 12 oktober 2021 schrijft de man onder meer het volgende: “Mijn bewindvoerder (…) van budget en bewind randstad (…). Die zou al eerder een brief hebben gestuurd naar u over de huisvesting van mij die zou worden gepasseerd bij de notaris. Tot op heden nog niets van de rechtbank vernomen. Vandaar nu nogmaals een brief naar u.
Ik en mijn ex-partner hebben zijn een huis gekocht, sinds december 2020 ben ik zelf weggegaan. Ik heb tegen mijn ex-partner mondeling als schriftelijk toegeven niets van het huis te willen, hiermee bedoel ik dat ik geen uitkoop bedrag wil of de overwaarde voor de helft. Hierbij wil ik u vragen of het huis kan worden gepasseerd naar mijn ex-partner, want u moet beslissen of dit mogelijk is.”
- In zijn mail aan [ex-bewindvoerder] van 14 oktober 2021 schrijft de notaris: “Bedankt voor de toezending van de beschikking. De verleende machtiging heeft echter alleen betrekking op de wijziging van de hoofdelijke aansprakelijkheid. De machtiging moet echter met name betrekking hebben op de toedeling van de woning aan [de vrouw], waarbij geen vergoeding wegens overbedeling aan [de man] verschuldigd is, conform de door ons opgemaakte concept-akte.
Kunt u voor een aanvulling van deze strekking zorg dragen?”
Nadat de notaris [ex-bewindvoerder] erop had gewezen dat de (letterlijk) verzochte en daarop verkregen machtiging van de kantonrechter voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van 20 mei 2021, onvoldoende was om de woning op naam van de vrouw te stellen, heeft [ex-bewindvoerder] op 21 oktober 2021 de benodigde machtiging voor toedeling van de woning aan de vrouw zonder verrekening, alsnog verzocht.
4.12. Uit vorenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [ex-bewindvoerder] begin 2021 uitvoering wilde geven aan de afspraak tussen de vrouw, de man en haarzelf, maar ook, dat [ex-bewindvoerder] niet begreep wat voor machtiging zij daartoe moest verzoeken aan de kantonrechter en welke belangrijke gegevens ze dan zou moeten aanleveren (waarde woning, hoogte hypothecaire schuld). [ex-bewindvoerder] doet immers uitdrukkelijk een beroep op de expertise van de kantonrechter en vraagt eveneens uitdrukkelijk om advies van de kantonrechter. Tot effectuering van de afspraak kon het niet meer komen omdat [ex-bewindvoerder] haar werkzaamheden staakte. Uit de citaten blijkt duidelijk dat het voor de man, de vrouw en [ex-bewindvoerder] om méér ging dan alleen om ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, namelijk ook, om toedeling van de woning aan de vrouw zonder verrekening.
c. de man heeft tijdens de samenleving en na beëindiging daarvan slechts zeer beperkt bijgedragen in de eigenaars- en woonlasten
4.13. Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde de vrouw dat zij de woonlasten, kosten voor levensonderhoud en de kosten voor de dochter van de man en de vrouw altijd zelfstandig heeft gedragen. De man had wel een inkomen, maar was dat volledig kwijt aan schulden die hij nog moest aflossen. Toen de man en de vrouw nog samenwoonden, heeft de vrouw met [ex-bewindvoerder] afgesproken dat de man ook zou bijdragen aan de woonlasten, te weten voor de helft. Uiteindelijk heeft de vrouw over slechts drie of vier maanden de helft van de woonlasten teruggekregen, aldus de vrouw.
4.14. Volgens de bewindvoerder heeft de man tijdens de samenleving wel bijgedragen in de eigenaars- en woonlasten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij gewezen op de post ‘huur/kostgeld’ € 2.411,74 die is opgenomen in de rekening en verantwoording over 2020.
4.15. Uit de rekening en verantwoording over 2020 in het bewindsdossier blijkt dat in 2020 is uitgegeven door de man € 2.411,72 aan ‘huur/kostgeld’, € 178,15 aan ‘water’ en € 116,26 aan ‘overige belastingen’.
4.16. De rechtbank stelt, gelet op vorenstaande, vast dat de stelling van de vrouw juist is dat de man tijdens de samenleving en na beëindiging daarvan, slechts zeer beperkt heeft bijgedragen aan de eigenaars- en woonlasten. De bewindvoerder heeft haar stelling dat dat anders ligt, onvoldoende onderbouwd. Voorafgaand aan de bewindvoering door [ex-bewindvoerder] ging het geld van de man op aan schulden en zijn drugsverslaving, aldus [ex-bewindvoerder] . En omtrent de bijdrage die [ex-bewindvoerder] achteraf (na vertrek man) nog aan de vrouw heeft betaald kan niet worden vastgesteld dat het om meer ging dan om ongeveer € 800,-. De bewindvoerder heeft geen betalingsbewijzen in het geding gebracht over de post van € 2.500,-. Maar ook als dat bedrag wordt meegerekend zou het nog altijd een zeer beperkte bijdrage zijn geweest.
Relevante omstandigheden
4.17. Hiervoor is dus aan relevante omstandigheden vastgesteld:
Uitgangspunten bij het vaststellen van de verdeling
4.18. Voorop staat dat als de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, de rechter de verdeling op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW kan vaststellen. Daarbij moet, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd. De rechter hoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631, NJ 1999, 550).
4.19. Het uitgangspunt is dat bij de verdeling van een gemeenschappelijk goed als waardepeildatum wordt aangehouden, de datum waarop het goed wordt verdeeld, dus nu, tenzij partijen anders zijn overeengekomen of de redelijkheid en billijkheid een andere peildatum rechtvaardigen.
Toedeling van de woning aan de vrouw zonder verrekening
4.20. In dit geval is gebleken dat partijen – de vrouw, de man en [ex-bewindvoerder] – anderszins zijn overeengekomen, te weten, dat de woning, zonder dat de vrouw een vergoeding aan de man verschuldigd is, aan de vrouw wordt toegedeeld. De bewindvoerder heeft niet betwist dat, zoals de vrouw stelt, ten tijde van het maken van de afspraak met de man en [ex-bewindvoerder] , de woning nauwelijks overwaarde vertegenwoordigde. De meest recente WOZ-waarde op 1 december 2021 (te weten de WOZ-waarde per 1 januari 2019) bedroeg € 165.000,- blijkt uit een e-mail van de notaris van 1 december 2021
De door de vrouw gevorderde helft van alle eigenaarslasten worden afgewezen
4.21. De vrouw vordert ook, dat de man wordt veroordeeld alsnog de helft van alle aan de eigendom van de woning gerelateerde kosten (hypotheek, eigenaarslasten, kosten dienstverleners) met ingang van oktober 2018 aan de vrouw te voldoen.
4.22. Deze vordering wordt afgewezen. Over de periode van de samenleving zou toewijzing niet stroken met de redenen voor de toedeling aan de vrouw van de woning zonder dat zij aan de man enige vergoeding hoeft te betalen. Over de periode na het vertrek van de man (in december 2020) tot aan de levering van de woning aan de vrouw, komt de vrouw wel een vordering toe voor de helft van de eigenaarslasten omdat de man als mede-eigenaar van de woning verplicht is de helft van de eigenaarslasten te dragen. Echter, de rechtbank acht termen aanwezig om de man een gebruikersvergoeding toe te kennen wegens het woongenot dat hij sinds zijn vertrek in december 2020 heeft gemist. Deze gebruikersvergoeding begroot de rechtbank op de helft van de eigenaarslasten, maar alleen voor zover deze niet reeds door de man zijn betaald. De vorderingen van de vrouw en van de man kunnen over en weer met elkaar worden verrekend zodat de man en de vrouw niets meer aan elkaar verschuldigd zijn. Hetgeen de bewindvoerder en de vrouw over en weer hebben gesteld en betwist over aanslagen onroerende zaakbelasting, gemeentelijke heffingen en waterschapsbelasting, en vanaf wanneer deze bij wie in rekening zijn gebracht en door wie ze zijn voldaan, behoeft aldus geen beoordeling meer. Overigens hebben beide partijen hun stellingen dienaangaande niet of onvoldoende nader onderbouwd, geven de in het geding gebrachte producties geen helderheid, en heeft de bewindvoerder geen vordering tot vergoeding van door de man gedragen eigenaars- of gebruikerslasten ingesteld.
4.23. De rechtbank zal overeenkomstig het hiervoor overwogene beslissen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.24. Dit vonnis wordt, conform de vrouw vordert, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. (artikel 233 Rv).
De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd
4.25. Gelet op de relatie tussen partijen (ex-samenwoners, de bewindvoerder over het vermogen van één van hen als procespartij) worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5 De beslissing
De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1. deelt de woning aan [adres] te [postcode] [plaats 2] aan de vrouw toe en rekent de hypothecaire schuld aan de vrouw toe; gelast de vrouw om de man te vrijwaren in geval de bank enige vordering uit hoofde van de hypothecaire geldlening instelt tegen de man en bepaalt dat de vrouw uit hoofde van deze toedeling en toerekening geen vergoeding aan de man is verschuldigd uit hoofde van overbedeling;
5.2. gelast partijen medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning aan de vrouw middels het passeren van de zogenoemde akte van verdeling, en veroordeelt de vrouw tot betaling van de kosten die gemoeid zijn met deze notariële levering;
5.3. bepaalt dat, voor zover de man niet reeds is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld, de vrouw de man alsnog zal doen ontslaan (door de bank) uit die hoofdelijke aansprakelijkheid, en bepaalt dat de vrouw de eventueel met dat ontslag gemoeide (administratie)kosten (die de bank in rekening brengt) dient te dragen,
5.4. bepaalt dat dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de bewindvoerder dient te verrichten in verband met de notariële levering van de woning aan de vrouw;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.
[3718/638]
Pagina 83 bewindsdossier; tevens productie 15 van de bewindvoerder en productie 3 van de vrouw.
Pagina ‘s 79 en 71 bewindsdossier.
Pagina 68 bewindsdossier; tevens productie 17 van de bewindvoerder.
Pagina 1 bewindsdossier.
Pagina 18 bewindsdossier; tevens productie 11 van de bewindvoerder.
Pagina 47 bewindsdossier.
Pagina 72 bewindsdossier; tevens productie 5 van de vrouw.
Pagina 72, 75, 80 en 84; tevens producties 2, 4, 5 en 6 van de vrouw.
Pagina 68 bewindsdossier; tevens productie 17 van de bewindvoerder.