ECLI:NL:RBROT:2025:10576 - Rechtbank Rotterdam - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/703489 / KG ZA 25-742
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2025
in de zaak van
1 GRACE SHIPPING COMPANY LIMITED,
gevestigd te Hong Kong (China), 2. EXPANDER SHIPPING COMPANY LIMITED,, gevestigd te Hong Kong (China), eiseressen, verweersters in het incident, advocaten mrs. J.R. Groen en J.L. Hoovers te Rotterdam,
tegen
1 MARVIN SHIPPING SERVICES INC.,
gevestigd op de Marshalleilanden, gedaagde sub 1 advocaten mrs. M.M. van Leeuwen en E. van Gruijthuijsen,
2 LOZENGE CHEMICAL CARRIERS LIMITED,
gevestigd op de Marshalleilanden, 3. GARNET MARITIME LIMITED, gevestigd op de Marshalleilanden, gedaagden sub 2 en 3, eiseressen in het incident, advocaten mrs. C. Almeida en E.C. Olbertz.
Eiseressen worden hierna ook Grace en Expander genoemd. Gedaagden worden hierna ook MSSI, Lozenge en Garnet genoemd.
1 Inleiding
1.1. Tussen partijen heeft eerder een kort geding gediend. Deze zaak heeft geleid tot het vonnis van 12 oktober 2023 (zaak-/rolnummer C/10/665346 / KG ZA 23-820). De destijds door eiseressen ingestelde vorderingen zijn (vrijwel) dezelfde als de vorderingen die in dit kort geding zijn ingesteld. Voor de achtergrond van de zaak verwijst de voorzieningenrechter daarom kortheidshalve naar voornoemd vonnis, waarvan een kopie aan dit vonnis zal worden gehecht.
2 De procedure
2.1. Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
2.2. De mondelinge behandeling heeft op 29 juli 2025 plaatsgevonden.
3 De feiten
Sinds het vonnis van 12 oktober 2023 hebben zich de volgende ontwikkelingen voorgedaan.
3.1. De arbitrageprocedure in het Verenigd Koninkrijk is (nog) niet verder inhoudelijk behandeld. Omdat eiseressen gelieerd zouden zijn aan een Iraanse (staats)vennootschap en vanwege bestaande sancties tegen Iran, zijn de advocaten in het Verenigd Koninkrijk van oordeel geen werkzaamheden in de zaak te kunnen verrichten.
3.2. Eiseressen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de enkelvoudige kamer van de arrondissementsrechtbank van Piraeus in Piraeus, Griekenland, aangaande de ‘Payment Orders’ (PO’s). De hoger beroepsprocedures zijn in januari 2025 tot een einde gekomen. Eiseressen hebben ongelijk gekregen.
3.3. The Second Maritime Court of Panama heeft twee vonnissen gewezen op 26 december 2024 en op 20 februari 2025, waarin Lozenge en Garnet zijn veroordeeld om de eigendom van de schepen terug te geven, of om bij gebreke daarvan een bedrag te betalen dat overeenkomt met de waarde in geld van de schepen op het moment van de bouw. Lozenge en Garnet hebben tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld, maar dat hoger beroep is “declared dismissed” wegens het niet storten van een depotbedrag. De uitspraken zijn daardoor onherroepelijk geworden.
3.4. Het Scheepsregister in Panama heeft op 4 juni 2025 Grace geregistreerd als de eigenaar van de [schip 1] en Expander als de eigenaar van de [schip 2] .
3.5. Partijen hebben diverse legal opinions overgelegd die zijn opgesteld door Engelse, Griekse en Panamese advocaten. Deze opinions zijn niet eenduidig.
4 Het geschil in het incident
4.1. Lozenge en Garnet vorderen eiseressen gezamenlijk dan wel ieder voor zich te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten tot betaling waarin zij ten behoeve van Lozenge en Garnet veroordeeld zouden kunnen worden en het bedrag van die zekerheid te bepalen op € 2.500,-.
4.2. Eiseressen concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering.
5 Het geschil in de hoofdzaak
5.1. Eiseressen vorderen - samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, onder verstrekking van het certificaat ex artikel 53 van de herschikte EEX-Verordening (Brussel I bis-Vo.):
ten aanzien van MSSI: I. de beslagen op de [schip 1] met onmiddellijke ingang op te heffen; II. de beslagen op de [schip 2] met onmiddellijke ingang op te heffen; III. MSSI te verbieden om, al dan niet ten laste van Lozenge, nader conservatoir en/of executoriaal beslag te leggen op de [schip 1] , zowel binnen als buiten Nederland, voor (een gedeelte van) haar vorderingen, zoals omschreven in de Griekse PO’s, ter zake waarvan zij reeds in Rotterdam beslagen deed leggen zoals vooromschreven, al dan niet onder de door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden; IV. MSSI te verbieden, al dan niet ten laste van Garnet, nader conservatoir en/of executoriaal beslag te leggen op de [schip 2] , zowel binnen als buiten Nederland, voor (een gedeelte van) haar vorderingen, zoals omschreven in de Griekse PO’s, terzake waarvan zij reeds in Rotterdam beslagen deed leggen zoals vooromschreven, al dan niet onder de door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden; V. MSSI te gebieden om het vertrek van de [schip 1] uit de haven van Rotterdam te gehengen en gedogen, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500.000,- voor iedere handeling die dat vertrek bemoeilijkt, en € 100.000,- voor iedere dag dat dit voortduurt, met maximering van de in dit kader gezamenlijk te verbeuren dwangsommen op een bedrag van € 5.000.000,-, al dan niet onder de door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden; VI. MSSI te gebieden om het vertrek van de [schip 2] uit de haven van Rotterdam te gehengen en gedogen, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500.000,- voor iedere handeling die dat vertrek bemoeilijkt, en € 100.000,- voor iedere dag dat dit voortduurt, met maximering van de in dit kader gezamenlijk te verbeuren dwangsommen op een bedrag van € 5.000.000,-, al dan niet onder de door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorwaarden;
ten aanzien van Lozenge: VII. Lozenge te verbieden om ten laste van zichzelf of ten laste van Grace beslag tot afgifte of enig ander beslag te leggen op de [schip 1] , zowel binnen als buiten Nederland, al dan niet onder de door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden; VIII. Lozenge te gebieden om het vertrek van de [schip 1] en/of de [schip 2] uit de haven van Rotterdam te gehengen en gedogen, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500.000,- voor iedere handeling die dat vertrek bemoeilijkt, en € 100.000,- voor iedere dag dat dit voortduurt, met maximering van de in dit kader gezamenlijk te verbeuren dwangsommen op een bedrag van € 5.000.000,- al dan niet onder de door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden;
ten aanzien van Garnet: IX. Garnet te verbieden om ten laste van zichzelf of ten laste van Expander beslag tot afgifte of enig ander beslag te leggen op de [schip 2] , zowel binnen als buiten Nederland, al dan niet onder de door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden; X. Garnet te gebieden om het vertrek van de [schip 2] en/of de [schip 1] uit de haven van Rotterdam te gehengen en gedogen, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500.000,- voor iedere handeling die dat vertrek bemoeilijkt, en € 100.000,- voor iedere dag dat dit voortduurt, met maximering van de in dit kader gezamenlijk te verbeuren dwangsommen op een bedrag van € 5.000.000,-, al dan niet onder de door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden;
ten aanzien van MSSI, Lozenge en Garnet: XI. iedere verdere beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht; XII. gedaagden te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met rente.
5.2. Gedaagden concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiseressen in de proceskosten. MSSI verzoekt eiseressen hoofdelijk in de proceskosten te veroordelen.
6 De beoordeling in het incident
6.1. Op grond van artikel 224 lid 1 Rv is een partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld. Die verplichting bestaat niet als er sprake is van één of meer van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen. De voorzieningenrechter wijst de vordering in het incident af, omdat sprake is van één van de in artikel 224 Rv opgenomen uitzonderingen. Dit wordt als volgt toegelicht.
6.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de uitzondering van artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv van toepassing. Eiseressen zijn ieder eigenaar van een niet met een hypotheek belast schip, welk schip - kennelijk nog steeds - aanzienlijke waarde vertegenwoordigt. Dit maakt het redelijkerwijs aannemelijk dat verhaal voor de veroordeling tot betaling van de proceskosten in Nederland mogelijk zou zijn. Beide schepen liggen inmiddels al een aantal jaren in Nederland. Er valt redelijkerwijs niet te verwachten dat die schepen op (zeer) korte termijn uit Nederland zullen vertrekken en dat de verhaalsmogelijkheden van Lozenge en Garnet daardoor worden beperkt.
6.3. De proceskosten in het incident worden op nihil begroot. De incidentele vordering is bij aanvang van de zitting heel kort besproken en direct aansluitend is de hoofdzaak behandeld. De indiening van de incidentele vordering heeft aan de zijde van verweersters in het incident geen aanleiding gegeven tot verrichtingen die toekenning van salaris ter zake zouden kunnen rechtvaardigen.
7 De beoordeling in de hoofdzaak
7.1. Opheffing van een beslag kan onder meer, maar niet uitsluitend, plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en onder omstandigheden ook op grond van een zelfstandige belangenafweging. Eiseressen stellen dat de beslagen op de schepen moeten worden opgeheven, omdat deze onnodig zijn gelegd, dan wel dat de vorderingen van MSSI summierlijk ondeugdelijk zijn. Gedaagden betwisten dit.
Rechtsmacht
7.2. Eiseressen zijn gevestigd in China, gedaagden op de Marshalleilanden en de schepen liggen in de haven van Rotterdam. Het onderhavige geschil heeft daarom een internationaal karakter. De voorzieningenrechter moet ambtshalve onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
7.3. Op grond van artikel 10:3 BW is op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing. Artikel 705 lid 1 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende kan opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter. De beslagen waarvan eiseressen opheffing vorderen, zijn door MSSI gelegd met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Dit leidt ertoe dat de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de Rotterdamse voorzieningenrechter, bevoegd is om van de vorderingen van eiseressen kennis te nemen. In het verlengde daarvan acht de voorzieningenrechter zich ook bevoegd om op de vorderingen van eiseressen tegen de beslagenen, Lozenge en Garnet, te beslissen. Die vorderingen hebben immers eveneens betrekking op de schepen, waarvan Lozenge en Garnet ten tijde van de beslaglegging als eigenaren waren geregistreerd, zijn beslag gerelateerd en vragen bovendien uitvoering in het arrondissement Rotterdam.
Vooraf
7.4. Voordat de voorzieningenrechter overgaat tot de beoordeling van de ingestelde vorderingen verdient het volgende opmerking. Eiseressen hebben conservatoir (vreemdelingen) beslag tot afgifte laten leggen op de schepen. De schepen liggen, zoals ook in het vonnis van 12 oktober 2023 (onder 2.8) is vermeld, al sinds 2 oktober 2020 in de haven van Rotterdam (de schepen zijn gemeerd bij [bedrijf] ). Ze worden sindsdien niet geëxploiteerd. Eiseressen hebben dit kort geding aangevraagd op 17 juli 2025. Daarbij is verzocht om de zitting zo spoedig mogelijk in te plannen. Als gevolg daarvan zijn gedaagden geconfronteerd met een door (de advocaten van) eiseressen (wel) in alle rust voorbereide dagvaarding van 31 pagina’s met drie bijbehorende ordners met een veelheid aan producties, waaronder legal opinions, alles voor een mondelinge behandeling op dinsdag 29 juli 2025. De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling rekening houden met de op deze wijze door eiseressen bij gedaagden gecreëerde tijdsdruk ten aanzien van de voorbereiding van het te voeren verweer en de in dat kader nog tijdig in het geding te brengen stukken en eventuele legal opinions. Wat de voorzieningenrechter betreft had het in dit geval in de rede gelegen om te vragen om een zitting op iets langere termijn zodat ook (de advocaten van) gedaagden naar behoren gelegenheid zouden hebben gehad om zich adequaat op die zitting voor te bereiden.
Voorshands niet voldoende aannemelijk dat Lozenge en Garnet nooit eigenaar van de schepen zijn geworden
7.5. Partijen twisten over de vraag of het oordeel van de Panamese rechters inhoudt dat Lozenge en Garnet nooit eigenaar van de schepen zijn geworden. Eiseressen stellen dat Lozenge en Garnet nooit eigenaar zijn geworden, omdat niet aan de constitutieve vereisten voor een geldige overdracht van de schepen is voldaan. Ter onderbouwing van deze stelling leggen eiseressen een legal opinion over van hun Panamese advocaat, [persoon A] . [persoon A] is van oordeel dat de claims van MSSI niet verhaalbaar zijn op de schepen, eenvoudigweg omdat naar Panamees recht Lozenge en Garnet nooit eigenaar zijn geworden van die schepen. MSSI heeft deze primair aan de opheffingsvorderingen ten grondslag gelegde stelling gemotiveerd weersproken en beroept zich op een “opinion on certain aspects of Panamian law” van [persoon B] . [persoon B] wijst erop dat de vorderingen die Grace en Expander hebben ingesteld in Panama waren gericht op restitutie van de eigendom van de schepen en niet op vernietiging van de verkoop of daarvan afgeleide handelingen. Volgens [persoon B] hadden de uitspraken alleen gevolgen voor de afgeleide handelingen kunnen hebben als eiseressen uitdrukkelijk de vernietiging van het eigendomsrecht van gedaagden op het betreffende schip hadden gevorderd en de rechtbank dit had toegewezen.
7.6. Uit de overgelegde Panamese uitspraken maakt de voorzieningenrechter op dat eiseressen hebben gevorderd de eigendom van de schepen terug te krijgen of betaling van de waarde van de schepen ten tijde van de bouw.
7.7. De voorzieningenrechter gaat er tegen deze achtergrond in het kader van dit kort geding van uit dat op het moment dat door MSSI beslagverlof werd gevraagd en op het moment dat de beslagen ten laste van Lozenge en Garnet werden gelegd zij, naar het toepasselijke Panamese recht, eigenaar waren van de in de registers op hun naam staande schepen (en dat die eigendom dus niet met terugwerkende kracht goederenrechtelijk is komen te vervallen). Om die reden mocht naar voorlopig oordeel in beginsel beslag op die op dat moment aan hen toebehorende schepen worden gelegd. De schepen waren op dat moment verhaalsobjecten waarvan de betreffende schuldenaar eigenaar was. Dat de beslaglegger vorderingen had en heeft op die schuldenaren is voldoende aannemelijk. Dat volgt uit de uitkomst (in hoger beroep) van de Griekse procedures. Voorzover eiseressen hun vorderingen baseren op de stelling dat MSSI beslag heeft gelegd op vermogensbestanddelen die op het moment van beslaglegging niet aan haar schuldenaren toebehoorden, worden de vorderingen dus verworpen.
7.8. Eiseressen stellen in dit verband nog dat uit de inschrijving van Lozenge en Garnet als eigenaar van de schepen in de Panamese registers op zijn best enige beschermende werking jegens derden te goeder trouw zou kunnen voortvloeien. Zij stellen dat MSSI geen derde te goeder trouw was en niet op de onrechtmatige inschrijving in de registers mocht vertrouwen(/heeft vertrouwd). In dit kort geding heeft MSSI echter geen beroep op derdenbescherming gedaan. Het standpunt van MSSI komt erop neer dat Lozenge en Garnet ten tijde van de beslagleggingen (naar Panamees recht) eigenaar waren van de schepen en dat MSSI daar om die reden beslag op mocht leggen ter zake van vorderingen die zij op Lozenge en Garnet had. De stellingen van eiseressen over kwade trouw aan de zijde van MSSI, Lozenge en Garnet en de daaraan in dit kort geding te verbinden juridische gevolgen komen hierna nog aan de orde.
Kwade trouw van gedaagden en handelen in strijd met de openbare orde
7.9. In de procedures in Griekenland is niet aan de orde geweest of eiseressen moeten gehengen en gedogen dat de vorderingen van MSSI op Lozenge en Garnet worden verhaald op hun schepen. Als het zo is dat MSSI, Lozenge en Garnet - zoals eiseressen stellen - te kwader trouw en in strijd met de openbare orde hebben gehandeld, omdat zij allen worden (of werden) vertegenwoordigd door [persoon C] en gezamenlijk onder valse voorwendselen, met kunstgrepen en misbruik makend van entiteitsverschillen, de schepen op hun naam wisten te registreren, kan de vraag aan de orde komen of die vorderingen wel verhaalbaar zijn op de schepen die in ieder geval inmiddels niet meer van Lozenge en Garnet zijn. Die kwade trouw en/of die strijd met de openbare orde zou in de visie van eiseressen toewijzing van hun vorderingen in dit kort geding tot opheffing van de door MSSI gelegde beslagen c.a. rechtvaardigen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een kort geding in een vrij complexe internationale zaak als de onderhavige, dat in de gegeven omstandigheden op relatief zo korte termijn tegen gedaagden aanhangig is gemaakt, een en ander zoals hiervoor in 7.4 is overwogen, zich er niet voor leent om een adequaat debat te voeren op grond waarvan betreffende stellingen en de daartegen gevoerde/te voeren verweren voldoende kunnen worden beoordeeld. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook het volgende van belang.
Eiseressen hebben in strijd met artikel 21 Rv gehandeld
7.10. In het kort geding van oktober 2023 hebben eiseressen zich onder meer beroepen op een door hen overgelegde verklaring van 2 januari 2023 van [persoon D] – de voormalig general manager van de Marvin Group waartoe gedaagden allen behoren. Eiseressen hebben deze verklaring in onderhavige procedure wederom overgelegd als productie 19. Onder 2.18 en 2.19 van de dagvaarding doen eiseressen specifiek een beroep op die verklaring om in het kader van dit kort geding aan te tonen dat MSSI, Lozenge en Garnet onder valse voorwendselen hebben getracht de eigendom van de schepen te verwerven; met andere woorden: evident te kwader trouw zijn. Eiseressen verzuimen echter te vermelden dat diezelfde [persoon D] op 8 augustus 2023, ook in een uitgebreide en gedetailleerde verklaring, heeft verklaard dat hij de eerdere verklaring in strijd met de waarheid heeft afgelegd (productie 8 MSSI). Laatstgenoemde verklaring is eiseressen bekend, nu deze kwestie ook in het kort geding van 2023 al aan de orde is geweest. Eiseressen doen niettemin een specifiek beroep op de verklaring van 2 januari 2023, waarbij zij verzuimen om het bestaan van de in het kader van waarheidsvinding evident ook relevante tegenstrijdige verklaring van 8 augustus 2023 zelfs maar te noemen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eiseressen hierdoor gehandeld in strijd met hun (ook) uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Mede op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen reden is om dit kort geding nog nader onderzoek te doen naar de door gedaagden betwiste stellingen van eiseressen over kwade trouw en schending van de openbare orde.
Tussenconclusie
7.11. Al het voorgaande maakt dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de beslagen onnodig zijn gelegd en/of dat de vorderingen op MSSI summierlijk ondeugdelijk zijn. Dat Lozenge en Garnet nooit eigenaren van de schepen zijn geworden, is immers onvoldoende aannemelijk geworden. Daarnaast komt de voorzieningenrechter mede door het verzwijgen door eiseressen van de tweede verklaring van [persoon D] niet toe aan (nader) onderzoek naar de vraag of gedaagden te kwader trouw en/of in strijd met de openbare orde hebben gehandeld.
Belangenafweging
7.12. Een belangenafweging leidt gelet op al wat hiervoor is overwogen, niet tot een ander oordeel. Ter zitting is aan de orde geweest dat eiseressen er voor zouden kunnen opteren zekerheid te stellen teneinde de door MSSI gelegde beslagen te doen opheffen. Dan zou zo nodig nadien in een bodemprocedure kunnen worden bepaald of en, zo ja, in welke mate door MSSI op Lozenge en/of Garnet gepretendeerde vorderingen verhaalbaar zijn op de schepen waarvan Grace en/of Expander eigenaar zijn. In dat kader kunnen ook eventuele correct aangevoerde en onderbouwde stellingen over kwade trouw en/of strijd met de openbare orde en daartegen te voeren verweren ten gronde worden beoordeeld. Dat in de Griekse procedures tussen enerzijds MSSI en anderzijds Lozenge en/of Garnet is komen vast te staan dat MSSI bepaalde vorderingen op hen heeft, brengt in de visie van de voorzieningenrechter niet zonder meer mee dat die vorderingen ook verhaalbaar zijn op de aan eiseressen in eigendom toebehorende schepen. De voorzieningenrechter weegt ook mee dat de door eiseressen in het Verenigd Koninkrijk aanhangig gemaakte arbitrageprocedures, die dienden als bodemprocedures, na het vorige kort geding niet zijn voortgezet om redenen die voor rekening en risico van eiseressen komen. De belangen van gedaagden bij handhaving van de beslagen wegen in deze omstandigheden zwaarder dan de belangen van eiseressen bij opheffing van het beslag.
Conclusie
7.13. Het voorgaande betekent dat de beslagen op de schepen niet worden opgeheven. De gevorderde beslagverboden zijn evenmin toewijsbaar. Een beslagverbod beperkt het door artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter. In beginsel is een dergelijke vordering alleen toewijsbaar als misbruik van beslagrecht dreigt. Eiseressen hebben onvoldoende onderbouwd dat daarvan sprake is. De geboden tot het gehengen en gedogen van het vertrek van de schepen uit de Rotterdamse haven worden in het verlengde van wat hiervoor is overwogen ook afgewezen.
De proceskosten
7.14. Eiseressen krijgen ongelijk en worden in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld, voor wat betreft de proceskostenveroordeling ten behoeve van MSSI hoofdelijk. De kosten van MSSI enerzijds en Lozenge en Garnet anderzijds, worden begroot op:
-
griffierecht € 714,00
-
salaris advocaat € 1.107,00
-
nakosten €178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00
8 De beslissing
De voorzieningenrechter
in het incident
8.1. wijst de vordering af,
in de hoofdzaak
8.2. wijst de vorderingen af,
8.3. veroordeelt Grace en Expander hoofdelijk in de proceskosten van MSSI van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Grace en Expander niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten Grace en Expander € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
8.4. veroordeelt Grace en Expander in de proceskosten van Lozenge en Garnet van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Grace en Expander niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten Grace en Expander € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
8.5. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.3608/1729
“The court rulings could only have affected the derivative acts arising from the 2018 vessel sales if the claimants had expressly sought the annulment of the defendants’ title to the respective vessel, together with all related derivative acts, and the courts had granted such relief. However, that was neither the relief requested nor the relief granted in the judgments.”
“The plaintiff Expander (…) filed an Ordinary Maritime Proceeding against Garnet (…) in order to be restituted the ownership of the vessel [schip 2] (ex [schip 2] ) which is valued in the amount of (…) (US$ 41,467,712.46) or otherwise, to deliver to its client the economic value of the aforementioned vessel, plus the interest, cost and expenses caused as a result of the proceeding.”