Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:10361 - Rechtbank Rotterdam - 20 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1036120 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

vonnis

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/681051 / HA ZA 24-535

Vonnis van 20 augustus 2025

in de zaak van [eiser], wonend in [plaats 1] , eiser in conventie, verweerder in reconventie, advocaat mr. J.P. Hellinga te Zwijndrecht,

tegen

[gedaagde], wonend in [plaats 2] , gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, advocaat mr. J.W.G. van der Wallen te Rijswijk.

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:- het tussenvonnis van 19 februari 2025 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin vermelde processtukken;

  • de akte overlegging producties in conventie en in reconventie van [gedaagde] , met producties 16 tot en met 18;

  • de antwoordakte na comparitie tevens houdende wijziging van eis ex artikel 130 Rv van [eiser] ;

  • de antwoordakte van [gedaagde] , met producties 19 en 20;

  • de antwoordakte van [eiser] ;

  • de antwoordakte van [gedaagde] .

1.2. Vervolgens heeft de rechtbank vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

De omvang van het geding na het tussenvonnis

2.1. In deze zaak heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen, omdat zij meer informatie nodig had om het beroep van [gedaagde] op verrekening te kunnen beoordelen. [gedaagde] mocht de relevante eindafrekeningen in het geding brengen en aan de hand daarvan voorrekenen welk bedrag aan kosten voor water en energie zij mag verrekenen met de door haar aan [eiser] verschuldigde rente over de geldlening (overweging 4.15 en 5.1 van het tussenvonnis). Dat heeft [gedaagde] gedaan, [eiser] heeft daarop gereageerd en vervolgens hebben partijen op eigen verzoek nader op elkaar mogen reageren.

2.2. Het tussenvonnis bevat verschillende bindende eindbeslissingen, met name over de vorderingen in reconventie (overweging 4.18 en verder van het tussenvonnis). Partijen hebben de rechtbank niet gevraagd om terug te komen van deze beslissingen. Dit betekent niet alleen dat er geen reden is om terug te komen van het tussenvonnis, maar ook dat partijen na het tussenvonnis alleen nog mochten discussiëren over het beroep van [gedaagde] op verrekening. Een tussenvonnis heeft namelijk ook de functie om het verdere debat bij de rechtbank te stroomlijnen.

2.3. Na het tussenvonnis heeft [eiser] zijn eis gewijzigd. De rechtbank oordeelt ambtshalve dat deze eiswijziging wegens strijd met de goede procesorde niet toelaatbaar is. Weliswaar wenst [eiser] zijn eis te wijzigen in reactie op een akte van [gedaagde] , maar de reden voor deze wens is dat de dagvaarding volgens [eiser] een fout bevat. Het had op zijn weg gelegen om dit eerder te onderkennen. De rechtbank wijst daarom vonnis op basis van de vorderingen van [eiser] zoals geformuleerd in de dagvaarding (en 3.1 van het tussenvonnis).

2.4. In zijn laatste akte heeft [eiser] voor het eerst aangevoerd dat [gedaagde] eerdere rentebetalingen niet of te laat heeft gedaan. Dit argument heeft [eiser] eerder niet aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd, wat wel op zijn weg had gelegen. Ook wat [eiser] hierover aanvoert, laat de rechtbank daarom ambtshalve buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde.

2.5. [gedaagde] brengt in haar laatste akte curieus genoeg naar voren dat [eiser] haar regelmatig € 80,00 contant heeft betaald als bijdrage in de energiekosten. Omdat [eiser] hier niet over is begonnen, volgens [gedaagde] niet duidelijk is om welk totaalbedrag het gaat en [eiser] niet heeft gevraagd om op dit punt te mogen reageren, laat de rechtbank ook dit punt buiten beschouwing.

[gedaagde] heeft op correcte wijze rekening gehouden met de € 1.000,00 die [eiser] aan haar heeft betaald

2.6. Productie 16 van [gedaagde] bevat een berekening waarin zichtbaar is dat zij de € 1.000,00 die [eiser] aan haar heeft betaald als bijdrage in de energiekosten over 2022 in mindering heeft gebracht op het bedrag dat zij wenst te verrekenen. In zoverre is de berekening van [gedaagde] correct. Of [eiser] in zijn tegenberekening één of twee keer dit bedrag in aanmerking heeft genomen, waarover partijen discussiëren, is niet relevant. [gedaagde] heeft terecht gerekend met elf niet gedane rentebetalingen

2.7. [gedaagde] stelt dat zij over elf maanden geen rente aan [eiser] heeft betaald. [eiser] betwist dit en meent dat [gedaagde] over twaalf maanden geen rente heeft voldaan. Vervolgens heeft [gedaagde] als productie 19 een bankafschrift overgelegd om de betaling van rente over juli 2023 aan te tonen, volgens [eiser] een maand waarover geen rente is betaald. [eiser] heeft daar niet meer op gereageerd. Hiermee is komen vast te staan dat [gedaagde] terecht heeft gerekend met elf niet gedane rentebetalingen.

[gedaagde] heeft terecht gerekend met de kosten van water en energie inclusief btw

2.8. Op grond van de splitsingsakte kan [gedaagde] aanspraak maken op betaling door [eiser] van de helft van de kosten van energie en water in de periode van 4 januari 2022 tot en met 27 november 2023 (overweging 4.10 en 4.11 van het tussenvonnis). [gedaagde] lijkt te hebben gerekend met de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 november 2023 (productie 16 van [gedaagde] ), maar dit verschil is zo klein dat het niet tot een andere uitkomst van het beroep op verrekening leidt.

2.9. [eiser] voert aan dat [gedaagde] ten onrechte de btw over de kosten van water en energie bij haar berekening heeft betrokken. Dit volgt de rechtbank niet. De splitsingsakte heeft het in algemene zin over de kosten voor water en energie. Bij [gedaagde] is btw in rekening gebracht in verband met de levering van water en energie en deze btw moet daarom worden gerekend tot de kosten van water en energie.

2.10. Partijen hebben gediscussieerd over het antwoord op de vraag of [gedaagde] deze btw kan terugvragen (of verleggen) en over het antwoord op de vraag of [eiser] deze mogelijkheid heeft als de helft van deze btw aan hem wordt doorbelast in het kader van het beroep op verrekening. Deze discussie is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Uit de splitsingsakte volgt simpelweg dat [eiser] en [gedaagde] beiden de helft van de kosten van water en energie moeten dragen (overweging 4.10 van het tussenvonnis) en dus ook de helft van de btw (overweging 2.9 van dit eindvonnis). Als [gedaagde] meer mogelijkheden heeft dan [eiser] om deze btw vervolgens terug te vragen (of te verleggen), wat zij betwist, dan doet dat niet af aan de verplichting van [eiser] om de helft van de bij [gedaagde] in rekening gebrachte bedragen te betalen en leidt dat dus niet tot de conclusie dat haar berekening in het kader van het beroep op verrekening onjuist is. Er is in dat geval evenmin grond voor een correctie, bijvoorbeeld op grond van de redelijkheid en billijkheid. [eiser] heeft de splitsingsakte zelf opgesteld of laten opstellen, zonder enige inbreng of invloed van [gedaagde] . Dat [eiser] wat betreft de kosten voor water en energie niet uit eigen beweging naar deze akte heeft gehandeld en daarop achteraf is aangesproken door [gedaagde] , komt voor zijn rekening en risico en dat geldt ook als hij vanwege een verschil in mogelijkheden om de btw terug te vragen (of te verleggen) uiteindelijk feitelijk meer zou betalen dan [gedaagde] .

Of moet worden gerekend met de wettelijke handelsrente of de wettelijke rente, is niet relevant

2.11. [gedaagde] hanteert bij haar berekening de wettelijke handelsrente. Volgens [eiser] moet dat de wettelijke rente zijn. [gedaagde] heeft daarna voorgerekend dat het totaalbedrag dat zij kan verrekenen ook bij toepassing van de wettelijke rente hoger uitkomt dan het bedrag aan niet betaalde rente. [eiser] heeft daar niet nader op gereageerd. Welke rente van toepassing is, is dan ook niet relevant voor de uitkomst van het beroep op verrekening, zodat de rechtbank dat in het midden kan laten. Overigens komt het standpunt van [eiser] de rechtbank juist voor.

Conclusie

2.12. Het beroep van [gedaagde] op verrekening slaagt. Dit betekent dat de hoofdsom van de geldlening niet opeisbaar is geworden en dat de vorderingen worden afgewezen.

Proceskosten

2.13. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het bedrag van deze kosten aan de kant van [gedaagde] wordt als volgt vastgesteld.

  • griffierecht € 87,00

  • salaris advocaat € 6.751,50 (3,5 punten* tegen het tarief van € 1.929,00)

  • nakosten € 178,00 (plus eventuele verhoging, zie de beslissing)

Totaal € 7.016,50

*1 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor het bijwonen van de mondelinge behandeling en 0,5 punt per akte die [gedaagde] na het tussenvonnis heeft genomen.

2.14. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals gevorderd.

in reconventie

2.15. Uit overweging 4.18 tot en met 4.35 van het tussenvonnis volgt dat de vorderingen worden afgewezen, waarbij de beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindvonnis (overweging 4.36 en 5.3 van het tussenvonnis).

2.16. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het bedrag van deze kosten aan de kant van [eiser] wordt als volgt vastgesteld.

  • salaris advocaat € 1.228,00 (2,0 punten* tegen het tarief van € 614,00)

  • nakosten € 178,00

Totaal € 1.406,00

*1 punt voor de conclusie van antwoord en 1 punt voor het bijwonen van de mondelinge behandeling. De aktes na het tussenvonnis hebben uitsluitend betrekking op de conventie. De vorderingen in reconventie hebben een onbepaalde waarde en de samenhang met de conventie is niet zodanig dat met halve punten moet worden gerekend.

2.17. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals gevorderd.

3 De beslissing

De rechtbank:

in conventie

3.1. wijst de vorderingen af;

3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] vastgesteld op € 7.016,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet hij € 92,00 extra aan [gedaagde] betalen, plus de kosten van betekening;

3.3. veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

3.4. verklaart de veroordelingen onder 3.2 en 3.3 uitvoerbaar bij voorraad;

in reconventie

3.5. wijst de vorderingen af;

3.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 1.406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet zij € 92,00 extra aan [eiser] betalen, plus de kosten van betekening;

3.7. veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

3.8. verklaart de veroordelingen onder 3.6 en 3.7 uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.M. Smeets, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.

3194/1918/3894