Uitspraak inhoud

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2

Parketnummer: 71-162785-23

Raadkamernummers: 24-030886 (533 Sv) en 24-030887 (530 Sv)

Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de verzoeken als bedoeld in de artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster], verzoekster,

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1992, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres 1], voor deze zaak domicilie kiezende te [adres 2], ten kantore van haar advocaat mr. Y. Özdemir.

Procedure

De verzoeken zijn op 11 december 2024 ingediend.

Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.

De verzoeken zijn op 17 juli 2025 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. H.A. van Wijk en de verzoekster, bijgestaan door de waarnemend advocaat mr. R. Poyraz namens mr. Özdemir, zijn gehoord.

Verzoekster heeft op de zitting het verzoekschrift aangepast.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek artikel 533 Sv Het (op zitting aangepaste) verzoek strekt ertoe dat aan de verzoekster uit ’s Rijks kas wordt toegekend een bedrag van € 136.950,- als vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van het voorarrest voor een periode van 456 dagen.

Gesteld is dat er gronden van billijkheid zijn om een hogere dan de forfaitaire vergoeding toe te kennen voor de geleden immateriële schade en om het reguliere bedrag te vermenigvuldigen met een factor 3. Verzoekster is onterecht en onnodig lang als verdachte aangemerkt geweest. Zij verbleef in detentie op een terroristenafdeling; dit was gezien het aldaar geldende regime psychisch zeer belastend en heeft gezorgd voor gederfde levensvreugde en een aantasting van haar eer en goede naam. Zij was door de Raad van de Kinderbescherming van haar kinderen gescheiden en kreeg in detentie geen bezoek, omdat haar familie in het buitenland woont en vanwege de verdenking tegen de verzoekster geen visum kreeg. Door het voorarrest heeft de verzoekster nog steeds geen huis en geen baan kunnen vinden. Doordat zij geen huis heeft, verblijven haar kinderen nog steeds elders.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot een bedrag van € 59.280,-. Zij gaat uit van een vergoeding van € 130,- per dag, voor 456 dagen, aansluitend bij de hoogte van de forfaitaire vergoeding zoals wordt gehanteerd voor verdachten die op een terroristenafdeling of in een vergelijkbaar regime hebben verbleven. Voor het overige dient het verzoek te worden afgewezen.

Verzoek artikel 530 Sv Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor de kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 680,-. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit verzoek.

Feiten

De verzoekster werd in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer verdacht van deelname aan een terroristische training door opzettelijk kennis en vaardigheden te vergaren tot het plegen van en terroristisch misdrijf. Ze is van 6 juli 2023 tot op 11 juli 2023 in verzekering gesteld geweest en verbleef aansluitend tot op 3 oktober 2024 in voorlopige hechtenis. Zij verbleef gedurende die tijd op de terroristenafdeling in de PI Zwolle.

Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 15 oktober 2024, is de verzoekster vrijgesproken van hetgeen haar in de strafzaak ten laste was gelegd.

Beoordeling

Verzoek artikel 533 Sv Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - haar een vergoeding kan toekennen voor de directe schade welke zij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. Toekenning van een dergelijke vergoeding heeft plaats indien hiervoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.

De rechtbank volgt niet het standpunt van de verzoekster dat zij, achteraf gezien, ten onrechte is aangemerkt als verdachte. Ten tijde van het voorarrest bestond voldoende verdenking tegen de verzoekster om, met een periodieke toetsing door de rechtbank, de toegepaste dwangmiddelen te rechtvaardigen. Van onrechtmatig overheidsoptreden is dus geen sprake.

De strafzaak tegen de verzoekster is geëindigd met vrijspraak van het tenlastegelegde. De rechtbank ziet gronden van billijkheid voor een vergoeding van schade die de verzoekster als gevolg van haar detentie heeft geleden. Immateriële schade wordt na voorarrest verondersteld aanwezig te zijn, waarbij de omvang daarvan in beginsel wordt bepaald aan de hand van een forfaitair bedrag per dag van de ondergane detentie. De rechtbank sluit voor de vergoeding aan bij bedragen die door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zijn vastgesteld, wat in dit geval neerkomt op een vergoeding van € 130,- per dag. Het forfaitaire bedrag kan alleen onder zeer bijzondere omstandigheden worden verhoogd, als de vrijheidsbeneming voor de verzoekster grotere gevolgen heeft gehad dan voor andere verdachten die ter zake van gelijkluidende verdenkingen in vergelijkbare omstandigheden preventief worden gehecht.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzoekster onvoldoende onderbouwd dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. Hoewel de rechtbank onderkent dat het strafrechtelijk onderzoek, ook gelet op de aard van de verdenking, grote impact heeft gehad en nog steeds heeft op het leven van de verzoekster, biedt de wettelijke bepaling waarop het verzoek is gebaseerd slechts ruimte voor vergoeding van immateriële schade die als direct gevolg moet worden beschouwd van het verblijf in detentie. Door haar aangevoerde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank slechts gedeeltelijk aan de detentiesituatie worden gerelateerd en zijn ook meegenomen in de vastgestelde standaard vergoeding.

Bij de forfaitaire vergoeding is rekening gehouden met verschillende omstandigheden waaronder verdachten kunnen zijn gedetineerd. Zo gelden hogere tarieven voor het verblijf op een politiebureau en ook voor de bovengemiddeld zware detentieomstandigheden waaronder de verzoekster langere tijd gedetineerd is geweest. De forfaitaire vergoeding biedt naar het oordeel van de rechtbank hiervoor voldoende compensatie (vergelijk ook: ECLI:NL:RBROT:2019:10398). Bredere gevolgen van het tegen de verzoekster ingestelde strafrechtelijk onderzoek, zoals beperkingen in het contact met familie in het buitenland of andere omstandigheden die min of meer losstaan van de gerezen verdenking, rechtvaardigen binnen het wettelijk kader van artikel 533 Sv geen hogere vergoeding. Ten aanzien van de omgang met haar kinderen benoemt de rechtbank daarbij het gegeven dat de Raad voor de Kinderbescherming voorafgaand aan haar aanhouding een onderzoek ten aanzien van de verzoekster is gestart vanwege een vermoeden van kindermishandeling. Het gemis van haar kinderen kan om die reden niet als een rechtstreeks gevolg van haar verblijf in detentie worden aangemerkt. Het verzoek tot toekenning van een hogere vergoeding dan het forfaitaire bedrag wordt om de genoemde redenen afgewezen.

Aan de verzoekster wordt de volgende schadevergoeding toegekend: inverzekeringstelling 5 dagen x € 130,- = € 650,- voorlopige hechtenis EBI-regime 451 dagen x € 130,- = € 58.630,- totaal € 59.280,-.

Verzoek artikel 530 Sv Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op grond van artikel 530 juncto artikel 534 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te haar laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoekster is geëindigd in een vrijspraak, dus zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Kosten rechtsbijstand voor opstellen, indienen en behandelen verzoekschrift Verzocht is om vergoeding van kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 533 Sv ingediende verzoekschrift.

Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoekster voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 533 Sv ingediende verzoekschrift een vergoeding van € 680,= toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:

t.a.v. het onder RK-nummer 24-030886 ingeschreven verzoek: kent aan de verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 59.280,= (zegge: negenenvijftigduizend tweehonderdtachtig euro);

wijst af het meer of anders verzochte;

t.a.v. het onder RK-nummer 24-030887 ingeschreven verzoek: kent aan de verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,= (zegge: zeshonderdtachtig euro).

Deze beschikking is gegeven door: mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter, mrs. J. van de Klashorst en T.J. Roest Crollius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2025.

De jongste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Bevelschrift van tenuitvoerlegging

Bij beschikking van deze rechtbank, meervoudige raadkamer, van 31 juli 2025 (RK-nummer: 24-030886) is op de voet van artikel 533 Sv aan

[verzoekster],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1992,

een vergoeding uit ’s Rijks kas toegekend van € 59.280,= (zegge: negenenvijftigduizend tweehonderdtachtig euro).

Bevolen wordt dat de griffier na het onherroepelijk worden van de beschikking overgaat tot uitbetaling van dit bedrag door overmaking op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Özdemir Advocaten BV. te Den Haag.

Dit bevelschrift is afgegeven op 31 juli 2025 door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter.

Bevelschrift van tenuitvoerlegging

Bij beschikking van deze rechtbank, meervoudige raadkamer, van 31 juli 2025 (RK-nummer: 24-030887) is op de voet van artikel 530 Sv aan

[verzoekster],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1992,

een vergoeding uit ’s Rijks kas toegekend van € 680,= (zegge: zeshonderdtachtig euro).

Bevolen wordt dat de griffier na het onherroepelijk worden van de beschikking overgaat tot uitbetaling van dit bedrag door overmaking op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Özdemir Advocaten BV. te Den Haag.

Dit bevelschrift is afgegeven op 31 juli 2025 door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter.