ECLI:NL:RBROT:2025:10036 - Rechtbank Rotterdam - 17 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team straf 2
dias-nummer : EOB-I-2024038448 parketnummer : 10-332849-24 raadkamernummer : 24/029984
Beslissingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003, wonende te [adres].
Feiten
Op 13 november 2024 te Vlaardingen is onder klager beslag gelegd op het volgende goed: een telefoon - iPhone 14 pro max.
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94, eerste lid, Sv naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten (de onderzoeksrechter in Antwerpen) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de klager en anderen. De klager wordt verdacht van deelneming aan een criminele organisatie en een poging tot opzettelijke brandstichting en/of ontploffing. De Belgische autoriteiten hebben gevraagd om communicatiemiddelen en digitale gegevensdragers in gebruik bij verdachte(n) en/of gebruikt tijdens de feiten, in beslag te nemen in het kader van de waarheidsvinding.
Aan de klager is op 13 november 2024 een brief uitgereikt ter kennisgeving van het beslag.
Procedure
De klager heeft op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een klaagschrift ingediend. Het klaagschrift is gedateerd 26 november 2024 en bevat een stempel van ontvangst door de rechtbank van 3 december 2024.
Het klaagschrift is op 17 juli 2025 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. L.C. Visser is gehoord. De klager, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.
Ontvankelijkheid
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift niet tijdig is ingediend, zodat de klager niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.
Beoordeling Uit artikel 5.4.10, eerste lid, Sv blijkt dat na inbeslagname op grond van een EOB, binnen 14 dagen na kennisgeving van het beslag, een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv kan worden ingediend bij de rechtbank. Omdat dit een korte termijn is, die afwijkt van de reguliere beklagtermijn van artikel 552a Sv, is bepaald dat de officier van justitie bij beslag op grond van een EOB, de beslagene in kennis dient te stellen van de bevoegdheid om binnen die termijn een klaagschrift in te dienen. In deze brief staat: “U heeft het recht om binnen twee weken na dagtekening van deze brief beklag in te dienen tegen dit beslag bij de rechtbank”. De rechtbank overweegt dat de inhoud van de brief die op 13 november 2024 aan de klager is uitgereikt, voor meerdere interpretaties vatbaar is. Voor iemand die zonder advocaat procedeert, zoals klager, kan de brief zo worden opgevat dat het klaagschrift binnen twee weken na dagtekening van de brief naar de rechtbank moet zijn opgestuurd. Deze onduidelijk kan, in het licht van de verhouding tussen partijen, niet aan klager worden tegengeworpen. De rechtbank kan niet vaststellen wanneer de klager zijn klaagschrift heeft verstuurd, maar gaat er gelet op de datum van ontvangst van het klaagschrift bij de rechtbank in zijn voordeel vanuit dat dit binnen de termijn van twee weken is geweest en dat het klaagschrift tijdig is ingediend. De klager is ontvankelijk in het beklag.
Inhoudelijke standpunten
Standpunt van de klager Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klager van de in beslag genomen telefoon. Aangevoerd is dat de telefoon voor de klager noodzakelijk is om betalingen te kunnen verrichten. Hij voert ook aan dat de inbeslagname onterecht is, omdat hij niets met het voorval te maken heeft.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. Door de Belgische onderzoeksrechter is een EOB uitgevaardigd, op basis waarvan het beslag is gelegd. Het onderzoek in raadkamer draagt een summier karakter. Van weigeringsgronden om af te zien van inbeslagname is geen sprake. Vragen over legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit zijn niet aan de orde, omdat het een onderzoek van de Belgische onderzoeksrechter is. Er bestond voldoende grondslag om klassiek beslag te leggen. Er is sprake van een verdenking van strafbare feiten en het beslag is gelegd in het kader van de waarheidsvinding, in het belang van het Belgische onderzoek.
Beoordeling
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. In het geval van inbeslagname op grond van een EOB toetst de beklagrechter in verband met de rechtmatigheid van het beslag en de voortduring van het beslag, of aan de eisen van de wet is voldaan, en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden.
De Belgische autoriteiten hebben een EOB uitgevaardigd in het kader van een lopend Belgisch strafrechtelijk onderzoek naar feiten die zowel in België als Nederland strafbaar zijn. Dit EOB is door de Nederlandse officier van justitie erkend en op basis daarvan is beslag gelegd onder de klager. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevoegdheid als neergelegd in artikel 96 Sv, te weten de zelfstandige inbeslagnemingsbevoegdheid van een opsporingsambtenaar (op machtiging van de hulpofficier). De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied. In het EOB is specifiek gevraagd naar gegevens van genoemde telefoonnummers en doorzoeking van het adres van de klager, in het kader van waarheidsvinding. Het Belgisch strafrechtelijk onderzoek loopt nog.
Van weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 5.4.4. Sv, is geen sprake. Een verdere rechterlijke toets over de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag is voorbehouden aan de rechter in de uitvaardigende lidstaat, België. Inhoudelijke argumenten van de klager over de verdenking, kunnen alleen in de Belgische strafprocedure aan de orde gesteld worden.
Het beklag wordt daarom ongegrond verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter, mrs. J. van de Klashorst en T.J. Roest Crollius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.