Uitspraak inhoud

vonnis

Team familie

zaaknummers / rolnummers: C/10/679499 / KG ZA 24-469 C/10/679512 / KG ZA 24-471

Vonnis in kort geding van2 juli 2024

in de zaken van

[eiser], wonende te [woonplaats 1], eiser in conventie, verweerder in reconventie, advocaat mr. J.M. Bossers te Rotterdam,

tegen

[gedaagde], wonende te [woonplaats 2], gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, advocaat mr. V. Vos te Rotterdam.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

In deze zaken is als informant gehoord:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna: de GI, gevestigd te Rotterdam.

1 De procedure

1.1. De dagvaardingen, met bijlagen, zijn beide betekend op 5 juni 2024. De voorzieningenrechter beschouwt alle verdere stukken als ingediend in beide zaken.

1.2. Voorts zijn ontvangen:

1.3. Mr. Bossers is na haar email van 10 juni 2024 vervangen door mr. Ben Ahmed. Beide zaken zijn tegelijk behandeld op 13 juni 2024. Ter zitting heeft de man in persoon een wrakingsverzoek ingediend. Dat wrakingsverzoek is niet ondersteund door mr. Ben Ahmed, die zich vervolgens heeft onttrokken aan de zaak. Nadien heeft mr. Bossers zich opnieuw gesteld.

1.4. Daags na de zitting is het wrakingsverzoek ingetrokken. Sindsdien zijn ontvangen:

1.5. De voortgezette behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op 25 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

De raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Na afloop is vonnis aangezegd op 28 juni 2024.

1.6. Op de avond van de tweede zitting heeft de man, opnieuw in persoon, een tweede wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek is later ondersteund door mr. Bossers en vervolgens ongegrond verklaard bij uitspraak van de wrakingskamer van 2 juli 2024 (C/10/681349 / HA RK 24-590). Na ontvangst van deze uitspraak van de wrakingskamer heeft de voorzieningenrechter dit vonnis gewezen.

2 De feiten

2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond, aan welke relatie inmiddels een einde is gekomen.

2.2. Het minderjarige kind van partijen is: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats], [geboorteland].

2.3. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. 3. Het geschil in conventie

zaak 679499

3.1. Bij brief van 20 juni 2024 is de volgende eis – samengevat en zakelijk weergegeven – geformuleerd:

  • het aanvragen van een Bosnisch paspoort;
  • het met [minderjarige] reizen naar Bosnië;
  • het aanvragen van een Nederlands paspoort en een Nederlandse ID-kaart;

3.2. De vrouw voert verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

zaak 679512

3.4. Bij brief van 20 juni 2024 is de volgende eis – samengevat en zakelijk weergegeven – geformuleerd:

  • het aanvragen van een Bonisch paspoort;
  • het met [minderjarige] reizen naar Bosnië;

3.5. De vrouw voert verweer.

3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 Het geschil in reconventie

4.1. De vrouw vordert samengevat en zakelijk weergegeven -:

met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.

5 De beoordeling in conventie en in reconventie

Verplichte procesvertegenwoordiging in kort geding

5.1. Een kort geding voor de voorzieningenrechter (artikel 254 Rv) is een dagvaardingszaak. Volgens de hoofdregel van artikel 79, tweede lid, Rv, geldt bij dagvaardingszaken de verplichting tot procesvertegenwoordiging door een advocaat.

5.1.1. Voor kort gedingen maakt de wet echter een uitzondering: de gedaagde mag in persoon verschijnen (artikel 255, eerste lid, Rv). Dat geldt ook voor degene die vrijwillig verschijnt en dus strikt genomen geen gedaagde is, omdat er geen dagvaarding tegen die persoon is uitgebracht (artikel 255, tweede lid, Rv). De uitzondering is beperkt tot het verschijnen als gedaagde in conventie; de in persoon verschenen gedaagde mag niet zelf vordering in reconventie instellen, daarvoor is een advocaat nodig (zie ook onderdeel 6.1 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken).

5.1.2. Als door een advocaat een eis in reconventie is ingesteld wordt de eiser in conventie niet een gedaagde in reconventie, maar een verweerder. Een gedaagde is immers iemand tegen wie een dagvaarding is uitgebracht. Daarvan is geen sprake bij een reconventionele vordering, omdat die bij conclusie wordt ingediend. Dit betekent dat de uitzondering van artikel 255, eerste lid, Rv, dat in persoon mag worden geprocedeerd door een gedaagde in kort geding, niet van toepassing is op de eiser in conventie, die verweerder wordt in reconventie. Kortom: zowel in conventie als in reconventie geldt voor de man verplichte procesvertegenwoordiging.

5.1.3. Dat een deel van de vorderingen ziet op de afgifte van een Nederlands paspoort, maakt dit alles niet anders. In artikel 38, eerste lid, van de Paspoortwet wordt slechts een uitzondering gemaakt op de voor de verzoeker in een verzoekschriftenprocedure geldende verplichte procesvertegenwoordiging (artikel 278, derde lid, Rv) en niet op voorschriften die gelden voor dagvaardingszaken.

Jurisprudentie over de gevolgen van gebreken aan verplichte procesvertegenwoordiging

5.2. De voorzieningenrechter heeft bij aanvang van de eerste mondelinge behandeling gewezen op deze rechtspraak:

4.2 [ X] heeft een conclusie van repliek genomen van 80 bladzijden. De rechtbank zal geen kennis nemen van de bladzijden 13 tot aan bladzijde 80 bovenaan. Op deze bladzijden is niet de advocaat van [X] aan het woord maar [X] zelf, met een (poging tot) juridische weerlegging van het standpunt van de gedaagden. De advocaat van [X] miskent dat in een procedure bij de handelskamer van de rechtbank verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt. Een advocaat dient zelf een juridische vertaalslag te maken van het standpunt van de cliënt. Verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat zou een wassen neus zijn indien deze slechts optreedt als doorgeefluik. […]” (vonnis van 20 mei 2020 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2020:4678), onderstreping door de voorzieningenrechter)

22. […] In artikel 79 lid 2 Rv is bepaald dat alleen in kantonzaken in persoon kan worden geprocedeerd, in alle overige zaken wordt de procedure gevoerd door een advocaat. Uit artikel 83 Rv volgt dat in zaken waarin niet in persoon kan worden geprocedeerd de stukken door een advocaat moeten worden ondertekend. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 23 oktober 1992 [ECLI:NL:HR:1992:ZC0736] volgt dat de Hoge Raad van oordeel is dat een verplichte vertegenwoordiging van een procespartij door een advocaat niet in strijd is met artikel 6 EVRM.Naar het oordeel van het hof strekt het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging er onder meer toe de rechter in staat te stellen zijn taak op adequate wijze uit te oefenen, door te verzekeren dat de zaak wordt behandeld en gepresenteerd door gekwalificeerde raadslieden, die in staat zijn een duidelijke en rechtens relevante uiteenzetting te geven van het standpunt van de procespartij voor wie zij optreden. Voormelde rechtsopvatting brengt naar het oordeel van het hof met zich mede dat in een procedure waarvoor een verplichte procesvertegenwoordiging geldt, de schriftelijke stukken geschreven dienen te worden door de advocaat en niet door de procespartij zelf aangezien dit laatste een efficiënte procedure niet ten goede komt. Op grond van artikel 14 van de gedragsregels van de Orde van Advocaten is de advocaat verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht. Op basis van deze gedragsregel is de advocaat Dominus Litis in de procedure, deze regel hangt samen met de onafhankelijkheid van de advocaat. Op basis van artikel 6 van de gedragsregels van de Orde van Advocaten moet een advocaat een procedure doelmatig voeren en daarbij onnodige kosten voorkomen. Daarbij dient hij ook oog te hebben voor de belangen van de wederpartij. De praktijk wijst uit dat als de facto het niet de advocaat blijkt te zijn maar een van partijen zelf die de procedure ter hand neemt en zich als Dominus Litis wenst te gedragen de zaak nodeloos kan escaleren met als mogelijk gevolg dat er enorme kosten gemaakt dienen te worden. Ook geïntimeerden verwijzen in hun verweer expliciet naar de kosten die veroorzaakt zijn door appellant door een stuk van 67 bladzijden in te voegen in de conclusie van repliek van de advocaat van appellant. Het hof is derhalve van oordeel dat de rechtbank terecht geen kennis heeft genomen van hetgeen appellant zelf heeft geschreven. […]” (gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2021:2879); arrest in het hoger beroep tegen het daarboven geciteerde vonnis van deze rechtbank, onderstreping door de voorzieningenrechter)

5.2.3. Deze uitspraken zijn, hoewel zij over een bodemprocedure gaan, ook van toepassing in kort geding. In kort geding zijn immers de regels van verplichte procesvertegenwoordiging voor de eiser in conventie, al dan niet tevens verweerder in reconventie, hetzelfde als in een bodemzaak.

Het handelen van de man en zijn advocaat

5.3. Als de dagvaardingen en de brief van 20 juni 2024 worden bezien, blijkt het volgende.

5.3.1. Op verschillende plekken in de dagvaardingen is, al dan expliciet niet herkenbaar doordat aanhalingstekens zijn gebruikt, niet de advocaat aan het woord, maar de man zelf. Zonder meer herkenbare voorbeelden zijn in dagvaarding 679499 onderdeel 7 (citaat) en onderdeel 9.2 (geschreven in de ik-vorm, terwijl het duidelijk over de man gaat en niet over de advocaat). De schrijfstijl in beide dagvaardingen is dezelfde, de hele dagvaarding door: kromme en niet afgemaakte zinnen, lappen tekst (over bijvoorbeeld de GI) waaraan geen conclusies worden verbonden. Bosnische en Nederlandse wetgeving worden door elkaar gegooid. Juridische stellingen worden niet of nauwelijks onderbouwd. Soms kan de voorzieningenrechter er geen touw aan vast knopen.

5.3.2. In de brief van 20 juni 2024 worden gezagsschorsingsfiguren opgevoerd op een manier die de wet niet kent. De stellingen zijn gebaseerd op wetsartikelen (de artikelen 1:266 BW en 1:267 BW worden genoemd) die elke jurist bij eerste lezing duidelijk maken dat de daar bedoelde verzoeken (die niet over schorsing, maar over beëindiging gaan) niet door de man kunnen worden gedaan. Ook is direct duidelijk dat de rechter via de door de man gevolgde weg niet ambtshalve tot de gevraagde beslissing kan komen, zoals het in de gewijzigd geformuleerde eis uiteindelijk is geformuleerd.

5.3.3. Kortom: dat de advocaat een juridische vertaalslag heeft gemaakt van de standpunten en meningen van haar cliënt, de man, blijkt niet uit de dagvaardingen of de brief van 20 juni 2024 met nieuw geformuleerde eisen.

5.3.4. Dit alles wordt bevestigd door de wijze van procederen na het uitbrengen van de dagvaarding. Het is telkens de man in persoon die de voorzieningenrechter allerlei emails stuurt, ook al legt de voorzieningenrechter de man uit dat voor hem verplichte procesvertegenwoordiging geldt. Nadat mr. Bossers zich opnieuw heeft gesteld, gaat de man verder alsof hij geen advocaat heeft en blijft hij zich rechtstreeks tot de voorzieningenrechter wenden. Als hij opnieuw wordt gewezen op de verplichte procesvertegenwoordiging verandert het patroon. De man stuur nog steeds zijn emails rechtstreeks, maar nu stuurt mr. Bossers vlak daarna een e-mail, waarin de email van de man vrijwel ongewijzigd wordt overgenomen, daarmee de inhoud formeel voor haar rekening nemend. Van een juridische vertaalslag of beraad over de inhoud blijkt echter helemaal niets.

5.4. Al aan het begin van de eerste mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter gewezen op de hierboven aangehaalde rechtspraak. Op de tweede mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter aan de orde gesteld dat onduidelijk is waar de advocaat spreekt en waar de man zelf. Wanneer de voorzieningenrechter voorhoudt dat het voor hem lastig is te bepalen waar de man ophoudt en de advocaat begint, luidt het antwoord van de advocaat: “Ik laat het aan uw oordeel over.” Daarmee miskent de advocaat dat het op haar weg ligt om haar rol duidelijk te maken en niet op de weg van de voorzieningenrechter om daar maar naar te gissen.

De gevolgen van het handelen van de man

5.5. De man benadeelt door deze wijze van procederen zijn wederpartij. Het is immers lastig(er) verweer voeren als er in de aangevoerde stellingen zo’n puinhoop van wordt gemaakt. De man legt ook een onevenredig, en niet te rechtvaardigen, beslag op de beschikbare tijd van de rechtspraak. Immers: als er werkelijk een vertaalslag zou worden gemaakt, dan zou een deel van de stellingen niet eens worden voortgebracht (zie rechtsoverweging 5.3.2) en zou het doorgronden van de rest een stuk beter te doen zijn. Er zouden ook niet twee dagvaardingen zijn uitgebracht.

De processuele gevolgen van het handelen van de man

5.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit alles niet zonder gevolgen kan blijven. De man en zijn advocaat handelen in strijd met de eisen die verplichte procesvertegenwoordiging met zich brengt. Dat de voorzieningenrechter niet kan nagaan welke delen van de dagvaardingen afkomstig zijn van de man zelf en welke van de hand van de advocaat zijn, komt voor rekening en risico van de man. Dit heeft tot gevolg dat de voorzieningenrechter het ervoor houdt dat de dagvaardingen geheel van de man afkomstig zijn. Dat betekent dat feitelijk niet een advocaat optreedt, maar de man zelf. Dat leidt tot niet-ontvankelijkheid van de man in conventie; hij kan immers niet zonder advocaat – die zich ook daadwerkelijk als advocaat gedraagt – procederen. Dat leidt er tevens toe, dat de voorzieningenrechter geen acht slaat op de schriftelijke verweren van de man in reconventie.

De vorderingen in conventie

5.7. Om de hiervoor genoemde redenen wordt de man niet ontvankelijk verklaard in alle vorderingen in conventie. Een oordeel over de toelaatbaarheid van de in de brief van 20 juni 2024 impliciet gevorderde eiswijziging kan daarmee achterwege blijven.

Vorderingen I en II in reconventie (vakantie, Nederlands paspoort en Nederlandse ID-kaart)

5.8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in het algemeen in het belang van een kind is om te beschikken over reis en identiteitsdocumenten en met de ouders op vakantie te (kunnen) gaan. Dat geldt ook voor [minderjarige].

5.9. Uit de toelichting van zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter twee standpunten van de man gedestilleerd: (1) er is geen vervangende toestemming gevorderd en (2) de man vertrouwt de vrouw niet als zij beschikt over een paspoort van [minderjarige] en met haar naar Bosnië op vakantie gaat.

5.10. Met het eerste standpunt kan de voorzieningenrechter niets anders dan verwijzen naar de conclusie van eis in reconventie, onderdelen 10 en 11 en vordering II. Het staat er gewoon.

5.11. Ook het tweede standpunt wordt verworpen. De voorzieningenrechter heeft geen steekhoudende argumenten kunnen ontdekken voor het wantrouwen van de man. De vrouw heeft kennelijk in Nederland een zelfstandige woonruimte. De voorzieningenrechter heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de medewerker van de GI die ter mondelinge behandeling heeft verklaard persoonlijk de woonruimte te hebben bezocht. De medewerker heeft geen belang bij deze omstandigheid en geen reden om daarover vals te verklaren. De verklaring haalt ruimschoots de lat van bewijs, nog daargelaten dat de lat in kort geding veel lager ligt: aannemelijkheid is voldoende. Voor formele bewijslevering is gezien de aard van de procedure geen plaats. Objectieve aanwijzingen dat de vrouw zich met [minderjarige] in Bosnië zou willen vestigen, ontbreken.

5.12. Toewijzing van de vorderingen is in het belang van [minderjarige] en er zijn geen steekhoudende argumenten aangevoerd voor afwijzing. Daarom zullen de vorderingen worden toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.

Proceskosten (tevens vordering III in reconventie)

5.13. Het is gebruikelijk om in zaken als deze de kosten tussen partijen te compenseren. De voorzieningenrechter zal dat in deze zaak niet doen. De man heeft de vrouw nodeloos op kosten gejaagd door zijn wijze van procederen. Die kosten moet de man vergoeden aan de vrouw. De voorzieningenrechter begroot aan de zijde van de vrouw de kosten aldus (gebaseerd op twee zittingen in gevoegde zaken):

totaal € 2.388,00

Uitvoerbaarheid bij voorraad

5.14. Voor uitvoerbaarheid bij voorraad moet een belangenafweging worden gemaakt, waarbij het uitgangspunt is dat een toewijzend vonnis van de voorzieningenrechter uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dat volgt immers uit de spoedeisende aard van de zaken.

5.14.1. Het belang van [minderjarige] en de vrouw om samen op vakantie te (kunnen) gaan, is evident. Dat belang kan het beste worden gediend met een uitvoerbaarbijvoorraadverklaring. Immers, zonder uitvoerbaarbijvoorraadverklaring zou een hoger beroep van de man de vakantie, die al gepland staat op 12 juli 2024, doorkruisen.

5.14.2. De man heeft geen belangen gesteld die zich verzetten tegen uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dit vonnis. De voorzieningenrechter ziet evenmin ambtshalve belangen die zich verzetten tegen die uitvoerbaarheid bij voorraad.

5.14.3. Alles afwegende, geven de belangen van de vrouw en [minderjarige] de doorslag. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6 De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie

6.1. verklaart de man niet ontvankelijk;

in reconventie

6.2. verleent de vrouw vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort en een identiteitsbewijs voor de minderjarige: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats], [geboorteland];

6.3. bepaalt dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de man;

6.4. verleent de vrouw vervangende toestemming voor een vakantie met de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats], [geboorteland], naar Bosnië in de periode van 12 juli 2024 na schooltijd tot en met 2 augustus 2024 te 12.00 uur;

6.5. bepaalt dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de man;

voorts in conventie en in reconventie

6.6. veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw, begroot op € 2.388,00;

6.7. verklaart onderdelen 6.2 tot en met 6.6 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024. 1486 / 1407