ECLI:NL:RBOVE:2025:6000 - Rechtbank Overijssel - 8 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/329572 / HA ZA 25-70
Vonnis van 8 oktober 2025
in de zaak van
[partij A], wonende in [woonplaats 1], eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [partij A], advocaat: mr. W. Wallinga,
tegen
- de vennootschap onder firma CAMPING DE BOSRAND, handelend onder de naam BUITENPLAATS DE KOLONIST,
gevestigd en kantoorhoudende in De Pol,
- [partij B 1], vennoot van gedaagde sub 1,
wonende in [woonplaats 2],
- [partij B 2], vennoot van gedaagde sub 1,
wonende in [woonplaats 3], gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie, hierna te noemen: Camping de Bosrand, [partij B 1] en [partij B 2], en gezamenlijk [partij B]; advocaat: mr. M.E. Beukers.
1 Samenvatting
1.1. In deze zaak is sprake van een huurkoopovereenkomst van een chalet tussen [partij A] en [partij B 1]. [partij B 1] heeft de huurkoopovereenkomst willen beëindigen. [partij A] is met geweld uit het chalet verdreven. [partij A] vordert in conventie schadevergoeding vanwege onrechtmatig handelen door [partij B] bij de ontruiming. In reconventie vorderen [partij B] een verklaring voor recht dat de huurkoopovereenkomst per 23 juli 2022 is geëindigd en zij vorderen schadevergoeding.
1.2. De rechtbank is van oordeel dat [partij A] recht heeft op een deel van de gevorderde schadevergoeding. [partij A] zal in de gelegenheid worden gesteld nader toe te lichten welk bedrag zij heeft betaald ten behoeve van de beoogde koop van het chalet en nader te onderbouwen dat zij de huurkooptermijnen tot en met juli 2022 heeft betaald. De door [partij B] in reconventie gevorderde verklaring voor recht en schadevergoeding zullen (in het eindvonnis) worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de huurkoopovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd in juli 2022.
2 De procedure
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 19 februari 2025;- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie;
-
de conclusie van antwoord in reconventie;
-
de aanvullende producties van de zijde van [partij B];
-
de mondelinge behandeling van 7 juli 2025, waar mr. Wallinga pleitaantekeningen heeft overgelegd en waar de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat er is besproken.
2.2. Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
2.3. Ter zitting heeft mr. Wallinga bezwaar gemaakt tegen de aanvullende producties van [partij B], omdat productie 8 een reactie op de conclusie van antwoord in reconventie bevat. Indien de rechtbank deze productie zal gebruiken bij de beoordeling van deze zaak zal zij [partij A] in de gelegenheid stellen om daarop te reageren.
3 De feiten
3.1. Op 24 juni 2021 is tussen [partij A] en [partij B 1] een schriftelijke huurkoopovereenkomst tot stand gekomen voor een dubbele woonwagen met aanbouwen op Camping De Bosrand (hierna: de woonwagen of het chalet). In de huurkoopovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…) De navolgende huurovereenkomst, waarbij de verkoper in huurkoop verklaart te verkopen aan de koper, die in huurkoop verklaart te kopen: 1. De dubbele woonwagen met 2 aanbouwen, staande op huurplaats nummer 51/52 van Camping de Bosrand zulks voor de prijs van € 33.000, wegens de huurkoop wordt de aanschafprijs belast met 5% rente jaarlijks. 2. Het stageld van 2021 vanaf 1 augustus 2021 is tot en met 31 december 2021 € 1438,30. Het totale stageld 2021, 2022 en 2023 en 2024 bedraagt bedragend € 14.592,10 inclusief 5% rente wegens termijnbetaling van het stageld. Over het huurkoopbedrag en het stageld wordt een rente van 5% berekend wegens de huurkooplening aan mevr. [partij A]. De totale rente over het aankoopbedrag bedraagt over de gehele periode € 4079,26. Het volledige bedrag van huurkoop is € 37.709,50 en stageld 2021/2022/2023 en 2024 is een totaalbedrag van € 14.592,10. (…)
Het huurkoopbedrag inclusief de stagelden voor de huurplaats worden in 38 maanden voldaan. Vanaf 1 augustus 2021 tot en met juli 2024 is het termijnbedrag 36 maanden van € 1400,- en de 37e maand de laatste aflossing in augustus 2024 van € 501,60.”
3.2. Ten tijde van het sluiten van de huurkoopovereenkomst stond [partij A] onder bewind. Ook ontving zij begeleiding van Stichting Phusis.
3.3. Op 23 mei 2022 heeft [partij B 1] een brief gestuurd, gericht aan [partij A], maar geadresseerd aan Stichting Phusis, waarin onder andere staat:
“Hierbij zeggen wij het huurkoopcontract voor de woonwagen op plaatsnummer 51/52 op Camping de Bosrand en per 1 juni 2022 Buitenplaats de Kolonist met u op. Reden hiervoor is dat er overeengekomen is dat u naast de € 800,- die Stichting Phusis bijdraagt aan uw contract er met u en met Dhr. [naam 1] is overeengekomen dat er naast deze € 800,- nog € 635,- door u wordt betaald. U heeft vanaf april 2022 dat bedrag niet aan ons voldaan. Wij hebben u hierop via Whats App op de hoogte gesteld dat u deze betaling niet voldaan heeft. In de huurkoopovereenkomst is dit overeengekomen dat wij de overeenkomst per direct kunnen beëindigen wanneer de betaling uitblijft. (…) Inmiddels is ons aangegeven dat er druk voor een woning wordt gezocht voor u en dat u niet bereid bent om op 01-06-2022 de woonwagens te verlaten. U heeft aangegeven dat u zich bewapend heeft en dat u weigert te vertrekken. Uiteraard bent u op de hoogte van ons campingreglement wat u ook kunt vinden op onze website. Geweld en wapens zijn niet toegestaan op ons terrein. (…)
We hebben verder begrepen dat de muur welke u in mijn woonwagens heeft uitgebroken nog steeds niet heeft hersteld zoals afgesproken was. (…)
We hebben wel begrip voor uw situatie dat u op zoek gaat naar een meer passende omgeving voor u en willen daarom ook 2 maanden opzegtermijn hanteren zodat u hierbij de ruimte heeft om binnen deze termijn een woning/chalet of andere woonruimte te kunnen vinden.
Zoals overeengekomen in de huurkoopovereenkomst gaan we ervan uit en bent u de verplichting aangegaan de woonwagens op te leveren zoals ze aan u zijn opgeleverd met de goederen in de woonwagens, de inrichting zoals deze was. Zoals ook aangegeven aan uw hulpverlening van Stichting Phusis en aan [naam 2] die u begeleidt, hebben we een ruil gedaan van bed en is het tweepersoonsbed met massage en verstelbare bodems uw eigendom.
Mocht u binnen deze twee maanden een woning toegewezen krijgen is het prima dat u eerder uit de woonwagens gaat. We gaan ervan uit naar u duidelijkheid te hebben kunnen geven. Deze brief is ook met Stichting Phusis besproken, zij zijn van de opzegging na 2 maanden op de hoogte. We hebben de brief in uw postvakje op onze camping gelegd. Daarnaast wordt er een aangetekende brief met dit schrijven naar uw inschrijfadres te Assen gezonden zodat u voldoende kennis kan nemen van deze opzegging voor de woonwagens en de ontbinding van de huurkoopovereenkomst van de woonwagens op plek 51/21.”
3.4. [partij A] heeft de woonwagen niet verlaten binnen de termijn van twee maanden die [partij B 1] haar heeft gesteld. In de nacht van 26 op 27 juli 2022 heeft [partij B 1] zich toegang verschaft tot de woonwagen door een metalen bak door de ruiten te gooien en, intussen vergezeld door andere campingbewoners, [partij A] en haar toenmalige man onder bedreiging uit de woonwagen gejaagd. In overleg met de politie zijn [partij A] en haar man die nacht van de camping vertrokken. De inboedel hebben zij achtergelaten. [partij A] en haar man zijn sindsdien niet meer op de camping geweest.
4 Het geschil
in conventie
4.1. [partij A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: primair I. gedaagde sub 1, 2 en 3, althans gedaagde sub 2, hoofdelijk zal veroordelen om een bedrag van € 64.528,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te betalen aan [partij A], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 20222, althans een in goede justitie te bepalen datum, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling; II. gedaagde sub 1, 2 en 3, althans gedaagde sub 2, hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente; subsidiair III. voor recht zal verklaren dat gedaagde sub 1, 2 en 3, althans gedaagde sub 2, jegens [partij A] een onrechtmatige daad heeft gepleegd uit hoofde waarvan gedaagde aansprakelijk is voor de door [partij B] geleden en nog te lijden schade; IV. gedaagde sub 1, 2 en 3, althans gedaagde sub 2, zal veroordelen om de materiële en immateriële schade als gevolg van de onrechtmatige ontruiming aan [partij A] te vergoeden, op te maken bij staat; V. gedaagde sub 1, 2 en 3, althans gedaagde sub 2, zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2. [partij B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij A], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
in reconventie
4.3. [partij B] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: primair
o schade aan het chalet; o schade aan de spullen van [partij B]; o schade van werknemers door toedoen van [partij A]; o schade van gederfde verhuur; o verbruik elektra van het chalet; subsidiair
o schade aan het chalet; o schade aan de spullen van [partij B]; o schade van werknemers door toedoen van [partij A]; o schade van gederfde verhuur; o verbruik elektra van het chalet; primair en subsidiair
- met veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
4.4. [partij A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij B], met veroordeling van [partij B] in de proceskosten.
5 De beoordeling
in reconventie
5.1. De rechtbank zal eerst beoordelen of de huurkoopovereenkomst tussen partijen (rechtsgeldig) is beëindigd in juli 2022, waarna de schadevergoedingsvorderingen van beide partijen zullen worden beoordeeld.
Het einde van de huurkoopovereenkomst
5.2. Partijen hebben een huurkoopovereenkomst van woonruimte gesloten. Daarop zijn de bepalingen uit onderafdeling 1 en 2 van afdeling 2, titel 2B van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. De bepalingen over huurovereenkomsten zijn niet van toepassing (artikel 7:101 lid 3 BW).
5.3. [partij B] heeft gesteld dat [partij A] de verplichting tot betaling van de huurkooptermijnen sinds april 2022 niet is nagekomen. Dat levert volgens [partij B] voldoende grond op om over te gaan tot ontbinding of opzegging van de huurkoopovereenkomst.
5.4. Zowel in artikel 8 van de tussen partijen gesloten huurkoopovereenkomst als in artikel 7:116 lid 2 en 3 BW is vermeld dat de huurkoopovereenkomst niet kan worden opgezegd of ontbonden zonder de andere partij in gebreke te stellen. Dat betekent dat iemand een redelijke termijn moet worden gegeven om alsnog de verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. In haar brief van 23 mei 2022 heeft [partij B 1] de huurkoopovereenkomst opgezegd, maar zij heeft [partij A] daarvoor niet in gebreke gesteld. Weliswaar heeft [partij B 1] [partij A] in de brief twee maanden de tijd gegeven om de woonwagen te verlaten, maar zij heeft [partij A] geen termijn gegeven om de verplichting tot betaling van de (volgens [partij B] achterstallige) huurkooptermijnen alsnog na te komen. De stelling dat [partij B 1] [partij A] herhaaldelijk in gebreke heeft gesteld in de overgelegde Whatsappberichten volgt de rechtbank niet. In die Whatsappberichten hebben partijen het over de huur die niet betaald is, maar er wordt [partij A] geen termijn gegeven om de huur alsnog te betalen. Daarmee heeft [partij B] niet voldaan aan het vereiste van een ingebrekestelling zoals opgenomen in de huurkoopovereenkomst en artikel 7:116 lid 2 en 3 BW. De stelling van [partij B] dat Phusis heeft bevestigd dat de huurkoopovereenkomst per 23 juli 2022 zou eindigen, doet niets aan af aan de verplichting tot in gebreke stellen. De rechtbank concludeert dan ook dat de huurkoopovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd per 23 juli 2022. [partij A] hoefde de woonwagen niet te ontruimen en te verlaten.
5.5. Dat de ontruiming in de nacht van 26 op 27 juli 2022 – ongeacht of [partij A] een verplichting tot ontruiming had – door middel van eigenrichting is gebeurd, heeft [partij B] niet weersproken. Ook heeft [partij B] geen verweer gevoerd tegen het betoog van [partij A] dat deze ontruiming onrechtmatig was. Duidelijk moge zijn dat de huurkoopovereenkomst met deze ontruiming dan ook niet tot een einde is gekomen.
5.6. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat de huurkoopovereenkomst met de opzegging of ontbinding tot een einde is gekomen zoals [partij B] heeft gevorderd. De vordering van [partij B] om voor recht te verklaren dat de huurkoopovereenkomst op de door haar aangegeven momenten is opgezegd of is ontbonden, zal worden afgewezen. Partijen hebben na de ontruiming echter geen uitvoering meer gegeven zodat aangenomen kan worden dat de huurkoopovereenkomst in ieder geval aan het eind van de overeengekomen termijn van rechtswege tot een einde is gekomen.
in conventie
De onrechtmatige ontruiming
5.7. [partij A] heeft aan haar vordering tot betaling van schadevergoeding zowel een tekortkoming in de nakoming van de huurkoopovereenkomst door [partij B] als een onrechtmatige daad van [partij B] ten grondslag gelegd.
5.8. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [partij B] niet weersproken dat de gedwongen ontruiming in de nacht van 26 op 27 juli 2022 een vorm van eigenrichting was. Ook heeft zij geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [partij A] dat dit een onrechtmatige gedraging was. De daar door [partij A] aan ten grondslag gelegde feiten zijn ook komen vast te staan. [partij B 1] heeft namelijk erkend dat zij een metalen bak door de ruiten van de woonwagen heeft gegooid. Eveneens is vast komen te staan dat zij, samen met een aantal andere mensen, [partij A] en haar man uit de woonwagen wilde verjagen omdat [partij A] de woning niet vrijwillig verliet. Dat er kennelijk problemen waren met [partij A] op de camping en dat [partij A] op de bewuste avond niet wilde praten en de deur niet open wilde doen, is daarvoor – vanzelfsprekend – geen rechtvaardiging. Ook een gedwongen ontruiming dient waarborgen te omvatten en mag daarom uitsluitend door een deurwaarder geschieden. Deze vorm van eigenrichting is onrechtmatig.
5.9. De onrechtmatige ontruiming levert naast een onrechtmatige gedraging ook een tekortkoming in de nakoming van de huurkoopovereenkomst op. Nog los van het feit dat [partij B 1] ten onrechte zonder ingebrekestelling tot opzegging of ontbinding is overgegaan (zoals hiervoor in reconventie is geoordeeld) is zij dus ook tekortgeschoten in de verplichtingen van de huurkoopovereenkomst vanwege de eigenrichting bij de ontruiming.
5.10. [partij A] heeft haar vorderingen ingesteld tegen zowel Camping de Bosrand, [partij B 1] als [partij B 2]. Daarnaast heeft [partij A] vorderingen ingesteld tegen (enkel) [partij B 1]. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [partij B 1] erkend dat zij samen met een aantal andere campingbewoners bij het chalet van [partij A] was en daar een metalen bak door de ruiten heeft gegooid. Dat [partij B 1] jegens [partij A] onrechtmatig heeft gehandeld, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende vast komen te staan. Daarentegen heeft [partij A] onvoldoende gesteld en onderbouwd dat Camping de Bosrand en [partij B 2] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld. Ook is er geen sprake van wanprestatie door Camping de Bosrand en [partij B 2], omdat zij geen partij bij de huurkoopovereenkomst waren. De vorderingen jegens Camping de Bosrand en [partij B 2] zullen dan ook worden afgewezen.
5.11. [partij A] heeft gesteld dat zij door het handelen van [partij B 1] schade heeft geleden. Hierna zullen die schadeposten worden besproken.
Schadevergoeding - de huurkooptermijnen
5.12. [partij A] heeft gevorderd dat [partij B 1] de door haar al betaalde huurkooptermijnen van in totaal € 16.800,00 moet vergoeden omdat de huurkoopovereenkomst vanwege het onterecht opzeggen en de onrechtmatige ontruiming zonder juridische grond vroegtijdig door [partij B 1] is beëindigd en [partij A] daardoor niet de eigendom van de woonwagen heeft verkregen.
5.13. Het in totaal door [partij A] te betalen bedrag was gesplitst in een deel huur (voor het gebruik van de woonwagen) en een deel voor het uiteindelijk in eigendom verkrijgen van de woonwagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij A] recht op vergoeding van dat deel van de termijnen dat zag op de uiteindelijke eigendomsverkrijging. Vast staat namelijk dat [partij A] door de onrechtmatige ontruiming de woonwagen heeft moeten verlaten en dat zij daardoor niet de eigendom van de woonwagen heeft kunnen verkrijgen, terwijl zij wel maandelijks betalingen heeft gedaan met de bedoeling om uiteindelijk de eigendom te kunnen verkrijgen. Het deel van de maandelijkse termijnen dat zag op de huur komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [partij A] tijdens de bewoning van de woonwagen wel het huurgenot heeft gehad.
5.14. Er moet dus worden beoordeeld welk deel van de betaalde huurkooptermijnen betrekking had op het verkrijgen van de eigendom. [partij A] heeft tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat de betaalde maandbedragen, volgens haar in totaal € 16.800,00, geheel betrekking hadden op de huurkoop. In de huurkoopovereenkomst is het bedrag echter gesplitst, zoals [partij B] ook heeft toegelicht in de conclusie van antwoord. In totaal zou [partij A] € 33.000,00 voor de eigendomsverkrijging van de woonwagen betalen. Rekening houdend met 38 overeengekomen betaaltermijnen zou zij dan voor de eigendomsverkrijging € 868,42 per maand moeten betalen. Partijen verschillen echter van mening over de vraag hoeveel [partij A] maandelijks heeft betaald. Volgens de huurkoopovereenkomst zou [partij A] gedurende de looptijd van de overeenkomst € 1.400,00 per maand betalen voor het gebruik en de beoogde eigendomsverkrijging. Volgens [partij A] heeft zij maandelijks € 1.450,00 betaald, exclusief een bedrag aan verzekering. Volgens [partij B 1] heeft [partij A] € 1.250,00 per maand betaald. Dat zou (kunnen) betekenen dat [partij A] feitelijk een ander maandelijks bedrag voor de eigendomsverkrijging heeft betaald dan de hiervoor toegelichte € 868,42. De rechtbank zal partijen daarom in de gelegenheid stellen om toe te lichten welk bedrag [partij A] volgens hen in totaal voor de eigendomsverkrijging van de woonwagen heeft betaald. Verder staat vast dat [partij A] 12 maanden in de woonwagen heeft gewoond, maar in geschil is hoeveel maandtermijnen [partij A] daadwerkelijk aan [partij B 1] heeft betaald. Volgens [partij B 1] heeft [partij A] sinds april 2022 niet meer betaald. [partij A] heeft gesteld dat zij tot de ontruiming heeft betaald, maar zij heeft dat nog niet onderbouwd. De rechtbank zal [partij A] dan ook in de gelegenheid stellen om bij akte nader te onderbouwen dat zij de maanden april, mei, juni en juli 2022 heeft betaald.
5.15. Het verweer van [partij B 1] dat Stichting Phusis een deel van de maandelijkse termijnen voor haar rekening heeft genomen en dat dit dus geen schade van [partij A] betreft, slaagt niet. [partij A] heeft dat voldoende gemotiveerd weersproken. Volgens [partij A] kwam het deel dat Stichting Phusis betaalde namelijk uit het zorggeld van [partij A]. Dat heeft [partij B 1] vervolgens niet meer weersproken. Zij heeft dan ook onvoldoende duidelijk weten te maken waarom dat deel van de huurkooptermijnen niet voor vergoeding aan [partij A] in aanmerking zou moeten komen.
Overwaarde en investeringen
5.16. De vordering tot vergoeding van misgelopen overwaarde van € 10.000,00 zal worden afgewezen. [partij A] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat er na verkrijging van de eigendom van de woonwagen sprake zou zijn geweest van een overwaarde en wat de omvang daarvan zou zijn geweest. De enkele stellingen dat er thans sprake zou zijn van een geschatte overwaarde van € 10.000,00 is daarvoor niet genoeg. [partij A] had meer inzage moeten geven in de waarde van het chalet voor het ingaan van de huurkoopovereenkomst en daarna. De vordering tot vergoeding van de investeringen van € 5.000,00 zal ook worden afgewezen. [partij A] heeft namelijk evenmin onderbouwd dat zij investeringen in de woonwagen heeft gedaan. Van de genoemde tussenwand, het schilderwerk en geplaatste beglazing zijn bijvoorbeeld geen facturen, verklaringen of foto’s overgelegd. Op basis van de stellingen van [partij A] kan niet worden vastgesteld dat [partij A] investeringen heeft gedaan die tot een waardevermeerdering hebben geleid. Bovendien heeft [partij B 1] beide stellingen onder verwijzing naar de staat van de woonwagen weersproken en [partij A] heeft daar niet meer op gereageerd. De gevorderde schadevergoeding in verband met overwaarde en investeringen komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
Koelkast en koffiezetapparaat
5.17. Vervolgens vordert [partij A] schadevergoeding in verband met het verlies van de koelkast en het koffiezetapparaat die zijn achtergebleven in het chalet. Ten aanzien van de koelkast en het koffiezetapparaat heeft [partij B 1] gemotiveerd aangevoerd dat deze onderdeel van de woonwagen waren en dus (nog) geen eigendom waren van [partij A]. Dat heeft [partij A] vervolgens niet voldoende weersproken. De daarvoor gevorderde schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen, nu op basis van de stellinge van [partij A] niet kan worden vastgesteld dat de koelkast en het koffiezetapparaat (al) eigendom waren van [partij A].
De krassen op de auto
5.18. [partij A] heeft gesteld dat [partij B 1] haar auto heeft beschadigd en vordert daarom € 1.250,00 aan schadevergoeding. [partij A] heeft echter onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat [partij B 1] degene is die de auto heeft beschadigd. Verder heeft [partij A] geen enkele onderbouwing van de hoogte van de schade gegeven, zoals een schade-opname of een offerte. De foto’s van de auto zijn niet genoeg voor een vordering tot schadevergoeding. Ook deze schade wordt daarom afgewezen.
Boxspring
5.19. De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de boxspring zal tot een lager bedrag worden toegewezen. Tussen partijen staat namelijk vast dat het bed dat in de woonwagen aanwezig was ofwel door middel van koop of wel door middel van ruil eigendom van [partij A] is geworden. Ook staat vast dat [partij A] het bed niet heeft kunnen meenemen bij haar plotselinge vertrek uit de woonwagen. [partij B 1] heeft aangevoerd dat Stichting Phusis de inboedel, waaronder het bed, na het vertrek van [partij A] heeft opgehaald. Om dat te onderbouwen heeft [partij B 1] een factuur overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat het ophalen van de inboedel in rekening is gebracht. Dat blijkt echter niet uit de factuur, want de factuur bestaat uit een bon voor eten en drinken dat Camping de Bosrand in rekening heeft gebracht bij Stichting Phusis. Bovendien, als Stichting Phusis het bed al zou hebben opgehaald, is dat niet genoeg om de vordering tot schadevergoeding in verband met het bed af te wijzen. Het is niet aan [partij B 1] als verhuurder om de Stichting de inboedel te laten meenemen. Dat [partij A] zelf Stichting Phusis heeft ingeschakeld om de inboedel op te halen, heeft [partij B 1] onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft [partij A] onbetwist gesteld dat zij het bed niet heeft ontvangen via Phusis. [partij B 1] moet dus schadevergoeding voor het bed betalen. Partijen verschillen van mening over de waarde van het bed. [partij A] vordert € 5.500,00 terwijl de waarde volgens [partij B 1] op nihil moet worden geschat. [partij B 1] heeft toegelicht dat het bed bij haar aankoop (dus voor de overdracht aan [partij A]) € 5.000,00 kostte en dat het bed acht jaar oud was toen [partij A] het via koop of ruil verkreeg van [partij B] De rechtbank zal gelet op de stellingen van partijen een bedrag van € 1.500,00 aan schadevergoeding voor het bed toewijzen.
Tv
5.20. Tussen partijen staat vast dat [partij A] de tv niet heeft kunnen meenemen bij haar vertrek uit de woonwagen. [partij B 1] heeft erkend dat de tv in de woonwagen van [partij A] was. [partij B 1] betoogt echter dat de waarde van de tv lager is dan het door [partij A] gevorderde bedrag van € 700,00. [partij B 1] heeft toegelicht dat zij haar oude tv aan [partij A] heeft gegeven. De rechtbank volgt [partij B 1] daarin. Mede gelet op de foto’s van de tv en de stellingen van partijen, waaruit blijkt dat het niet om een nieuwe of bijzonder grote tv gaat, zal de rechtbank schattenderwijs een bedrag van € 200,00 aan schadevergoeding voor de tv toewijzen.
Lampenkap
5.21. Wat betreft de schade aan de porseleinen voet en lampenkap van [partij A] is voldoende aannemelijk geworden dat de schade bij de onrechtmatige ontruiming is ontstaan. De schade aan de vernielde lampenkap is door middel van foto’s onderbouwd. [partij A] heeft echter onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat het om een exclusieve lamp gaat met een waarde van € 2.000,00. De rechtbank begroot de schade aan de porseleinen voet en lampenkap op € 250,00.
Gereedschap
5.22. [partij A] heeft onvoldoende onderbouwd dat [partij B 1] zich de gereedschappen van [partij A] heeft toegeëigend. De foto met een lege gereedschapskist in een opslagruimte is niet genoeg om die conclusie te rechtvaardigen. De daarvoor gevorderde schadevergoeding komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
Opslag- en inrichtingskosten
5.23. De gevorderde inrichtingskosten en opslagkosten komen niet voor toewijzing in aanmerking. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan niet worden vastgesteld welke zaken [partij A] heeft moeten opslaan na haar vertrek uit de woonwagen, of welke zaken zij op andere manier door toedoen van [partij B 1] heeft moeten opslaan. Ook is niet duidelijk geworden welke inrichtingskosten [partij A] heeft moeten maken, zeker in het licht van haar eigen verklaring dat zij op dit moment geen woonruimte heeft. Er zijn ook geen facturen of betaalbewijzen van gemaakte kosten overgelegd. Daarbij komt nog dat in het voorgaande voor een deel van de inboedel al een schadevergoeding is toegewezen, zodat een schadebedrag voor vervanging van die inboedel dubbelop zou zijn.
Immateriële schadevergoeding
5.24. Op grond van artikel 6:106 BW kan er recht op immateriële schadevergoeding bestaan, bijvoorbeeld indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Maar ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
5.25. [partij A] heeft gesteld dat zij nog dagelijks klachten ondervindt ten gevolge van het handelen van [partij B 1]. Zij heeft PTSS opgelopen en is prikkelbaar, schrikachtig, lusteloos, slaapt slecht en kan zich slecht concentreren. Haar toekomstperspectief is haar ontnomen, aldus [partij A]. Zij staat nog steeds onder behandeling in de GGZ. Ter zitting heeft mr. Wallinga echter eveneens aangegeven dat niet alle geestelijke problemen door de gedwongen ontruiming zullen zijn ontstaan, omdat [partij A] daarvoor ook last van geestelijke problemen had, maar dat de situatie op de camping wel weer ‘van alles’ heeft bovengehaald. [partij A] vordert daarom € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
5.26. De rechtbank stelt voorop dat voorstelbaar is dat de gedwongen ontruiming voor [partij A] een beangstigende en mogelijk traumatiserende gebeurtenis is geweest. Weliswaar heeft [partij A] onvoldoende concrete gegevens aangevoerd om te kunnen concluderen dat (alle) psychische klachten door de gedwongen ontruiming zijn ontstaan. Er zijn geen medische verklaringen overlegd waaruit dit volgt. De rechtbank zal wel immateriële schadevergoeding toewijzen, omdat voldoende aannemelijk is dat de aard en de ernst van de normschending dusdanig waren dat [partij A] in haar persoon is aangetast. Daarbij weegt mee dat [partij A] in het chalet aanwezig was tijdens de ontruiming, dat de situatie bedreigend was omdat zich in de nacht een groep mensen had verzameld rondom het chalet en dat [partij B 1] heeft erkend dat zij de bedoeling had de woning te ontruimen en dat zij daartoe de ruiten van het chalet heeft ingegooid, terwijl [partij A] binnen was. [partij A] heeft vervolgens in paniek de politie gebeld die uiteindelijk [partij A] van het terrein heeft begeleid. Deze belaging was rechtstreeks tegen de persoon van [partij A] gericht en vond plaats in en rondom haar eigen woning, zodat ook daarom sprake is van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Zodoende is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat sprake is van aantasting in de persoon. De rechtbank kent een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 toe.
Conclusie
5.27. In het voorgaande is al geoordeeld dat [partij A] recht heeft op vergoeding van een aantal schadeposten. Er kan echter nog geen eindvonnis worden gewezen, omdat partijen zich nog moeten uitlaten over een schadepost. [partij A] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte toe te lichten welk bedrag zij in totaal aan [partij B 1] heeft betaald ten behoeve van de beoogde koop van het chalet en nader te onderbouwen dat zij de maandelijkse huurkooptermijnen van april, mei, juni en juli 2022 heeft betaald. Daarna zal [partij B 1] op die akte mogen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
voorts in reconventie
5.28. [partij B] heeft gesteld dat er door toedoen van [partij A] schade is ontstaan aan het chalet en aan de spullen van [partij B], en dat haar werknemers schade hebben geleden door toedoen van [partij A]. Verder wil [partij B] een schadevergoeding wegens gederfde huurinkomsten en voor het verbruiken van elektra.
5.29. De door [partij B] gevorderde schadevergoeding (of verwijzing naar de schadestaatprocedure) komt niet voor toewijzing in aanmerking. [partij B] heeft van geen van de posten onderbouwd welke schade precies is geleden en dat het ontstaan van die schade is ontstaan door toedoen van [partij A]. Meer specifiek geldt voor eventuele schade aan het chalet of de spullen van [partij B] dat het verweer van [partij A] dat die schade juist door de gewelddadige ontruiming door [partij B 1] komt, niet voldoende is weersproken door [partij B 1]. Het had gelet op dit verweer van [partij A] op de weg van [partij B 1] gelegen nader te onderbouwen waarom de schade door het handelen van [partij A] is ontstaan. Verder verwerpt de rechtbank het betoog van [partij B] dat [partij A] zonder toestemming een muur heeft verwijderd. Uit de door [partij A] overgelegde Whatsappberichten volgt dat [partij B 1] akkoord is gegaan met het weghalen van de muur. Dat er – los van de toestemming – schade is geleden doordat het weghalen van de muur ondeugdelijk is gebeurd, heeft [partij B] niet voldoende concreet onderbouwd. Verder is van schade die is geleden door werknemers van [partij B] op geen enkele wijze gebleken. Ook heeft [partij B] niet toegelicht welke huurinkomsten zij door toedoen van [partij A] heeft gemist, en evenmin op welke manier zij schade heeft geleden door het verbruik van elektra. Nu [partij B 1] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat zij recht heeft op schadevergoeding, bestaat ook geen grond voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. De vordering van [partij B] zal (in het eindvonnis) worden afgewezen.
5.30. De beslissing op de vordering in reconventie wordt aangehouden totdat op de vorderingen in conventie zal worden beslist.
6 De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. stelt [partij A] in de gelegenheid om zich op de rol van 22 oktober 2025 bij akte uit te laten over welk bedrag zij in totaal heeft betaald voor de koop van het chalet en nader te onderbouwen dat zij de maandelijkse huurkooptermijnen van april, mei, juni en juli 2022 heeft betaald;
6.2. stelt [partij B 1] in de gelegenheid om daar binnen twee weken na de akte van [partij A] bij akte op te reageren;
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
6.4. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025. (SB)
HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.