Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: 10624712 \ CV EXPL 23-2920

Vonnis van 7 oktober 2025

in de zaak van

[partij A] B.V., te [vestigingsplaats] , eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [partij A] , gemachtigde: mr. R. Kroon,

tegen

[partij B], te [woonplaats] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: [partij B] , gemachtigde: mr. C.G. Huijsmans.

1 Het verdere verloop van de procedure

1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 20 februari 2024;

  • het tussenvonnis van 15 mei 2024;

  • het deskundigenrapport;- de conclusie van mr. Huijsmans;

  • een emailwisseling tussen partijen over een nieuwe mondelinge behandeling naar aanleiding van de rechterswissel;

  • een akte met producties van mr. Huijsmans;

  • de mondelinge behandeling van 27 augustus 2025 waarbij mr. Kroon spreekaantekeningen heeft overgelegd en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Samenvatting

2.1. Bij vonnis van 20 februari 2024 heeft de kantonrechter inhoudelijk geoordeeld over het merendeel van de door [partij B] genoemde gebreken. De kantonrechter achtte zich onvoldoende geïnformeerd over de vragen of de verwarmingsinstallatie voldoet en of de buitenunit van de warmtepomp de daarvoor geldende geluidsnorm niet overschrijdt en heeft een deskundigenonderzoek gelast. Volgens het deskundigenrapport kunnen alle verblijfsruimtes in huis voldoende worden verwarmd met uitzondering van de lesruimte. De deskundige heeft geadviseerd over de wijze van herstel van dit gebrek. De deskundige heeft geconcludeerd dat de buitenunit de geluidsnorm niet overschrijdt. [partij B] heeft voortzetting van het deskundigenonderzoek bepleit.

2.2. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een nader deskundigenonderzoek en verenigt zich met de door de deskundige getrokken conclusies. Zij veroordeelt [partij B] tot betaling van € 14.809,99 te vermeerderen met rente en bepaalt dat hij de resterende € 5.000,- van de aanneemsom moet voldoen zodra de herstelwerkzaamheden door [partij A] zijn verricht. De kantonrechter veroordeelt [partij A] om binnen twee maanden een elektrische radiator in de badkamer te plaatsen en het gebrek zoals genoemd in het deskundigenrapport te herstellen op de wijze zoals in het rapport is opgenomen.

3 De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

3.1. Omdat de vorderingen van partijen over en weer samenhangen, zullen deze hierna tezamen worden beoordeeld.

3.2. Bij het vonnis van 20 februari 2024 heeft de kantonrechter al geoordeeld dat de klachten van [partij B] , voor zover deze niet zien op de werking van het verwarmingssysteem en het geluidsniveau van de buitenunit van de warmtepomp, geen gebreken betreffen en daarom dus geen opschorting van zijn betalingsverplichting rechtvaardigen. De kantonrechter zal de vorderingen van [partij B] die op die gebreken zien dan ook afwijzen.

3.3. Voor wat betreft de mate van verwarming door het verwarmingssysteem en het geluidsniveau is door de kantonrechter een deskundigenonderzoek gelast. Dit onderzoek is uitgevoerd op 5, 17 en 25 februari 2025 door de heer [naam 1] van IAC en de door IAC ingeschakelde heer [naam 2].

3.4. De kantonrechter moet nu nog beoordelen of [partij B] terecht de betaling van € 19.809,99 van de aanneemsom heeft opgeschort omdat er sprake is van een gebrek dat ziet op de mate van verwarming door het verwarmingssysteem en/of het geluidsniveau van de buitenunit van de warmtepomp. De kantonrechter stelt voorop dat het op de weg van [partij B] ligt om zijn stelling te bewijzen dat er sprake is van een gebrek aan de verwarmingssysteem voor zover het de verwarming van verschillende ruimtes betreft, gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door [partij A] . Hetzelfde geldt voor de stelling over de overschrijding van de geluidsnorm door de buitenunit van de warmtepomp. In dit geval is [partij B] in de gelegenheid gesteld het bestaan van deze beweerdelijke gebreken te bewijzen door middel van een door de rechtbank bevolen deskundigenbericht. [partij B] heeft aangegeven zich deels niet te kunnen vinden in de door de deskundige getrokken conclusies. Vaste rechtspraak[1] houdt in dat voor de rechter een beperkte motiveringsplicht geldt ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen in zijn beslissing zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. Ook zal de rechter op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. Volgt de rechter echter de zienswijze van de door hem benoemde deskundige niet, dan gelden in beginsel de gewone motiveringseisen en dient hij zijn oordeel dan ook van een zodanige motivering te voorzien, dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken.

De kantonrechter zal hierna op de gestelde gebreken en de onderbouwing daarvan ingaan.

De verwarmingsinstallatie voldoet niet aan de norm voor zover het de verwarming van de lesruimte betreft

3.5. Aan de deskundige is door de kantonrechter de vraag gesteld wat er op grond van de eisen van goed en deugdelijk werk verwacht kan worden van de minimum te behalen temperaturen in de verschillende verblijfsgebieden van de woning, specifiek in de woonkamer, de lesruimte, de (slaap)kamer en de zolder. De deskundige stelt hierover in het rapport: ‘De hoogte van de te behalen temperatuur in een woning is een zaak tussen partijen en wordt over het algemeen in een technische omschrijving vastgelegd. Algemeen gebruikelijk is een temperatuur van tenminste 20 tot 22 graden in alle verblijfsruimten (dus woonkamer, slaapkamers en lesruimte) en 15 tot 18 graden in de verkeersruimten (hal en overloop) en de zolder.’ Deze uitgangspunten mogen volgens de deskundige worden gezien als goed en deugdelijk. De deskundige vervolgt: ‘Hierbij in ogenschouw genomen dat de installatie is uitgerekend op een buitentemperatuur van -10 graden, hetgeen zelden voorkomt. (…) Voor de zolder (welke een onbenoemde ruimte betreft en niet is voorzien van verwarming) geldt formeel ook geen eis. Omdat de zolder in een open verbinding staat met de hal en overloop zal deze ook een temperatuur van 18 graden moeten kunnen bereiken. Of het systeem in theorie in staat is om de woning voldoende te verwarmen is afhankelijk van het warmteverlies en dat moet berekend worden met b.v. ISSO publicatie 51. De aangeleverde berekening is correct uitgevoerd. Deze norm is door [partij B] niet betwist, zodat deze vaststaat.

3.6. Vervolgens is door de deskundige geconcludeerd dat in alle ruimtes de norm wordt behaald, behalve in de lesruimte waar de temperatuur twee graden achterblijft. De deskundige concludeert dat daardoor voor wat betreft de verwarming van de lesruimte niet aan de norm wordt voldaan. De kantonrechter neemt de bevindingen van de deskundige hierover over en concludeert dat het verwarmingssysteem op dit punt niet aan de norm voldoet en dus is er sprake van een gebrek.

3.7. De deskundige heeft het onderzoek uitgevoerd en kenbaar gereageerd op opmerkingen van [partij B] naar aanleiding van de bevindingen van de deskundige, zoals onder meer opgenomen in bijlage 6 van zijn rapport. De deskundige heeft daarin geen aanleiding gezien om zijn conclusies te wijzigen. In procedureel opzicht is het onderzoek dus zorgvuldig geweest.

3.8. [partij B] heeft in zijn conclusie na het deskundigenrapport veel (technische) opmerkingen gemaakt over de wijze waarop het onderzoek met betrekking tot de verwarmingsinstallatie is verricht.

3.9. Inhoudelijk komen de opmerkingen van [partij B] neer op het volgende:

3.10. De kantonrechter stelt vast dat de deskundige op de meeste van deze punten al is ingegaan in voornoemde bijlage 6 van het rapport. Ten aanzien van a. merkt de kantonrechter in aanvulling daarop op dat [partij B] uit lijkt te gaan van een onjuiste lezing van het rapport. Volgens het meetprotocol dienen de ramen en deuren “zoveel mogelijk” gesloten te blijven. Van een onrealistisch uitgangspunt voor de meting (‘laboratoriumcondities’) kan dus niet worden gesproken. Overigens heeft [partij B] niet gesteld dat in de meetperiode na 15 februari 2025 ramen en deuren continu en volledig gesloten zijn geweest. Dat de meetresultaten om deze reden niet bruikbaar zijn kan dus niet worden aangenomen. Daarbij heeft de deskundige ook toegelicht dat gemeten moet worden of de verschillende ruimtes op zichzelf voldoende verwarmt kunnen worden. Dit kan niet gemeten worden in het geval dat deuren en ramen in huis geopend zijn, omdat er dan vanuit wordt gegaan dat het gehele huis vanuit één vertrek wordt verwarmd. Dat is niet realistisch volgens de deskundige en de kantonrechter volgt deze redenering. Voor wat betreft b. merkt de kantonrechter op dat [partij B] een aantal aannames doet, maar dat uit die aannames niet volgt dat de metingen aan de hand van dataloggers niet voldoende accuraat zijn, laat staan dat de door de deskundige gekozen methode onjuist zou zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de deskundige op pagina’s 2 en 3 van bijlage 6 bij het deskundigenrapport de keuze van metingen met dataloggers voldoende toegelicht. Voor wat betreft c. merkt de kantonrechter op dat, gelet op de vraagstelling aan de deskundige, geen noodzaak bestond ook in deze ruimtes metingen te verrichten. Voor wat betreft d. overweegt de kantonrechter dat de deskundige heeft opgemerkt dat dit niet relevant is voor de uitkomsten van het onderzoek omdat vaststaat dat de gebrekkige verwarming van de lesruimte niet veroorzaakt wordt door de werking van de warmtepomp maar door de inregeling ervan. In aanvulling daarop merkt de kantonrechter op dat de vraagstelling de deskundige niet noopte de warmtepomp alsnog uit te laten lezen, ook niet in verband met de beweerdelijke omstandigheid dat de warmtepomp op bepaalde tijden ‘lawaai’ maakt. Voor wat betreft e. merkt de kantonrechter op dat de overweging van de deskundige in bijlage 6, pagina 4 van de rapportage goed navolgbaar is. In aanvulling daarop overweegt de kantonrechter dat uit hetgeen [partij B] heeft opgemerkt, niet volgt dat de metingen zodanig onbetrouwbaar zijn dat deze niet bruikbaar zijn. Voor wat betreft onder f. en g. merkt de kantonrechter op dat de deskundige, zoals hij op pagina 6 van bijlage 6 van het rapport heeft geschreven, ten eerste heeft vastgesteld dat uit de (theoretische) warmteverliesberekening volgt dat de minimaal te behalen temperatuur moet kunnen worden behaald. Daadwerkelijke metingen geven in de visie van de deskundige een beter beeld over de vraag of de warmte installatie voldoende vermogen heeft. Combinatie van beide methoden leidt tot de conclusie dat de ontwerptemperaturen in de lesruimte niet maar in de overige ruimten wel worden gehaald. Gezien het voorgaande bevatten de opmerkingen van [partij B] onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat de meting niet representatief genoeg is geweest of dat de deskundige niet tot de conclusie kon komen dat in de andere ruimten (dan de lesruimte) de normtemperatuur kan worden gehaald met de verwarmingsinstallatie. Al met al volgt uit de door [partij B] gemaakte opmerkingen niet dat de door de deskundige getrokken conclusies onjuist zijn. Inhoudelijk ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan de conclusies van de deskundige te twijfelen.

3.11. De kantonrechter ziet in het voorgaande evenmin aanleiding het deskundigenonderzoek te heropenen. De rapportage biedt voldoende inzicht in de uitgangspunten die door de deskundige zijn gehanteerd, de wijze waarop hij het onderzoek heeft uitgevoerd en de conclusies die hij op grond daarvan heeft getrokken. Het rapport is daarmee voldoende consistent en concludent. Hetgeen [partij B] daarover heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

De buitenunit van de warmtepomp voldoet aan de norm

3.12. De deskundige heeft in het rapport gesteld dat de norm voor het geluidsniveau van de buitenunit van de warmtepomp maximaal 30 dB bedraagt. Deze norm is door [partij B] niet betwist anders dan dat hij stelt dat hij desondanks hinder ondervindt van het geluid van de buitenunit. Er zijn op twee dagen geluidsmetingen verricht en op die dagen is het door de warmtepomp geproduceerde geluid ruim onder de 30 dB gebleven. De deskundige heeft toegelicht dat zelfs als het geluidsniveau verdubbelt het geluid niet de bovengrens bereikt. Dit is door [partij B] niet betwist. De kantonrechter neemt de bevindingen van de deskundige hierover over en concludeert dat de warmtepomp voor wat betreft het geluidsniveau aan de daarvoor geldende geobjectiveerde norm voldoet en er dus geen sprake is van een gebrek.

3.13. Tijdens de zitting is voor wat betreft de buitenunit van de warmtepomp gesproken over pieken in de koelmiddelcircuit op een moment waarop geen geluid is geregistreerd. Door de deskundige is in het rapport en door [partij A] is op zitting toegelicht dat deze pieken niet ook pieken in het geluid betekenen. De deskundige heeft in het rapport benoemd dat de pieken niet afwijken van overige nachten waarin de temperatuur in het koelmiddelencircuit is geregistreerd, terwijl [partij B] in die nachten kennelijk geen overlast heeft ervaren. Daarbij komt dat [partij B] zelf heeft kunnen kiezen op welk moment hij de geluidsoverlast ervaarde zodat op dat moment het geluid geregistreerd zou kunnen worden. Hij heeft toen zelf gekozen voor het moment van 21.00 uur tot 24.00 uur en dus niet voor de nachtelijke uren.

3.14. De kantonrechter ziet in het voorgaande evenmin aanleiding het deskundigenonderzoek te heropenen.

[partij B] is in verzuim en moet deel aanneemsom met wettelijke rente betalen

3.15. Uit het deskundigenonderzoek volgt dat er slechts sprake is van een gebrek in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst voor zover het de verwarming van de lesruimte betreft. In zoverre is [partij B] geslaagd in zijn bewijslevering. Voor het overige is [partij B] niet geslaagd te bewijzen dat sprake is van gebreken die door [partij A] moeten worden hersteld. Het bewezen gebrek aan de lesruimte kan verholpen worden door de herstelwerkzaamheden te verrichten op de wijze waarop de deskundige deze beschrijft in zijn rapport en die worden begroot op maximaal € 5.000,-. De kantonrechter oordeelt dat [partij B] voor de omvang van dit bedrag zijn betalingsverplichting terecht heeft opgeschort, maar dat hij in verzuim is voor wat betreft de betaling van de overige € 14.809,99 van de aanneemsom.

3.16. [partij B] moet over het bedrag van € 14.809,99 wettelijke rente betalen vanaf het moment dat hij in verzuim is. Hoewel door [partij A] aanspraak wordt gemaakt op contractuele rente, bepaalt artikel 7:768 lid 4 (oud) Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat de verschuldigde rente wordt gesteld op de wettelijke rente en dat deze niet verschuldigd is over de eerste drie maanden na het tijdstip van oplevering. Artikel 7:769 BW bepaalt voorts dat daarvan niet ten nadele van de opdrachtgever kan worden afgeweken. De kantonrechter overweegt dat de rente in beginsel verschuldigd zou kunnen zijn per 7 januari 2023 (zijnde drie maanden na oplevering van de woning), maar nu de wettelijke rente is gevorderd met ingang van 15 februari 2023 zal de kantonrechter dit als ingangsdatum aanhouden.

[partij B] moet resterende aanneemsom na herstel door [partij A] terugbetalen

3.17. [partij B] heeft betaling van het bedrag van € 5.000,- terecht opgeschort en mag dit blijven doen totdat het herstel van de verwarming van de lesruimte door de op de deskundige voorgestelde wijze is verholpen.

[partij A] moet herstellen

3.18. De kantonrechter zal [partij A] veroordelen om het gebrek aan de verwarmingsinstallatie op de door deskundige voorgeschreven wijze te herstellen. De deskundige heeft twee opties gegeven:

  • optie I: eerst wordt geprobeerd om de installatie praktijkgericht in te regelen. Dit

betekent dat de flow naar de woonkamergroepen verlaagd wordt en die van de vloerverwarmingsgroepen van de lesruimte verhoogd wordt; de flow naar de woonkamergroepen moet wel voldoen aan de minimale flow die volgens de warmtepompleverancier noodzakelijk is.

  • optie II: de regeling van de installatie te worden gewijzigd in een regeling per vertrek

(een zogenaamde master/masterregeling). Optie I is goedkoper, maar daarvan staat niet op voorhand vast dat daarmee het gebrek volledig zal zijn hersteld. De deskundige heeft dan ook voorgesteld eerst optie I te proberen en – als dat niet afdoende blijkt – optie II.

3.19. De kantonrechter zal bij deze stand van zaken [partij A] de keuze laten tussen optie I (en daarna als dat niet afdoende blijkt, alsnog optie II) of direct optie II, en geeft [partij A] uitdrukkelijk in overweging direct voor optie II te kiezen ter vermijding van mogelijke extra (deskundigen)kosten. De kantonrechter overweegt dat – indien [partij A] eerst voor optie I kiest en [partij B] vervolgens aangeeft dat het gebrek daarmee (nog) niet hersteld is – het van belang is dat een onafhankelijke, door beide partijen gezamenlijk aangezochte deskundige moet beoordelen of het gebrek met het uitvoeren van deze herstelwerkzaamheden is verholpen. De kantonrechter geeft daarbij in overweging de door de kantonrechter benoemde deskundige in te schakelen.

3.20. Daarnaast zal de kantonrechter [partij A] veroordelen een elektrische radiator in de badkamer bij te plaatsen, zoals is overwogen in r.o. 5.12 van het vonnis van de kantonrechter van 20 februari 2024.

3.21. Hoewel [partij A] tijdens de zitting heeft ingestemd met de door de deskundige voorgestelde wijze van herstel van het gebrek, ziet de kantonrechter toch reden om een dwangsom te koppelen aan het tijdig uitvoeren de herstelwerkzaamheden.

Buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en kosten van de deskundige

In conventie:

  • buitengerechtelijke incassokosten

3.22. [partij A] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [partij B] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. [partij A] heeft aan [partij B] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding is echter hoger dan het tarief dat volgens het Besluit past bij de toe te wijzen hoofdsom. Dat is het gevolg van een omstandigheid die zich na het versturen van de aanmaning heeft voorgedaan. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding daarom toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij de toe te wijzen hoofdsom. Daarom zal een bedrag van € 923,- worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.

  • proceskosten

3.23. [partij B] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:

  • dagvaarding € 104,02

  • griffierecht € 1.384,00

  • salaris gemachtigde € 1.218,00 (3 punten x tarief € 406,00)

  • nakosten € 135,00

Totaal € 2.841,02

In reconventie:

proceskosten en kosten van de deskundige

3.24. Nu uit het deskundigenonderzoek is gebleken dat er sprake is van een gebrek en [partij B] gedeeltelijk terecht zijn betalingsverplichting heeft opgeschort, ziet de kantonrechter hierin aanleiding de kosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en dat elk van partijen de helft van de kosten van de deskundige zal moeten betalen. De kosten van de deskundige waren € 4.600,- en zijn tot nu toe voldaan door [partij B] , zodat [partij A] aan [partij B] € 2.300,- zal moeten vergoeden.

4 De beslissing

De kantonrechter

in conventie

4.1. veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 14.809,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 15 februari 2023, tot de dag van volledige betaling,

4.2. veroordeelt [partij B] de resterende € 5.000,- van de aanneemsom aan [partij A] te betalen binnen twee weken nadat de in r.o. 3.18 en 3.20 genoemde herstelwerkzaamheden zijn verricht,

4.3. veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 923,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,

4.4. veroordeelt [partij B] in de proceskosten van [partij A] begroot op € 2.841,02,

4.5. verklaart de beslissingen zoals opgenomen onder 4.1. tot 4.4. uitvoerbaar bij voorraad,

4.6. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

4.7. veroordeelt [partij A] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis een elektrische radiator in de badkamer van [partij B] te plaatsen;

4.8. veroordeelt [partij A] om het gebrek zoals genoemd in het deskundigenrapport van IAC te herstellen, naar keuze van [partij A] op de volgende wijze: Optie I: a. [partij A] voert binnen vier maanden na betekening van het vonnis de door de deskundige geadviseerde werkzaamheden uit zoals omschreven onder optie 1 in het deskundigenrapport; b. indien [partij B] na uitvoering van deze werkzaamheden binnen een termijn van zes maanden aan [partij A] meldt dat dat deze werkzaamheden niet afdoende zijn, dient een door partijen gezamenlijk aangezochte, onafhankelijke deskundige op kosten van [partij A] beoordelen of met optie I de ontwerptemperatuur in de lesruimte kan worden behaald; c. indien deze deskundige oordeelt dat na het uitvoeren van de als optie I beschreven werkzaamheden de ontwerptemperatuur in de lesruimte niet kan worden behaald, dan dient [partij A] binnen vier maanden nadat zij kennis heeft genomen van deze beoordeling het gebrek te herstellen op de wijze zoals omschreven onder optie II in het deskundigenrapport; Optie II: [partij A] voert binnen vier maanden na betekening van het vonnis de door de deskundige geadviseerde werkzaamheden uit zoals omschreven onder optie II in het deskundigenrapport;

4.9. veroordeelt [partij A] om aan [partij B] een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 4.8 optie I onder a., 4.8 optie I onder c. of 4.8 optie II uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt,

4.10. veroordeelt [partij A] om ter zake van deskundigenkosten € 2.300,- aan [partij B] te betalen,

4.11. compenseert de (verdere) proceskosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

4.12. verklaart de beslissingen zoals opgenomen onder 4.7 tot en met 4.10 uitvoerbaar bij voorraad,

4.13. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. K. Hermsen en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.

HR 9 december 2011, LJN BT2921, HR 5 december 2003, LJN AN8478, NJ 2004/74; HR 19 oktober 2007, LJN BB5172 en HR 8 juli 2011, LJN BQ3519


Voetnoten

HR 9 december 2011, LJN BT2921, HR 5 december 2003, LJN AN8478, NJ 2004/74; HR 19 oktober 2007, LJN BB5172 en HR 8 juli 2011, LJN BQ3519