Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5878 - Rechtbank Overijssel - 3 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:58783 oktober 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: 11798913 \ CV EXPL 25-1213

Vonnis in kort geding van 3 oktober 2025

in de zaak van

[eiser], wonende te [woonplaats 1], eisende partij, hierna te noemen: [eiser], gemachtigde: G.H. Menderink,

tegen

[gedaagde], wonende te [woonplaats 2], gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde], procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 24 juli 2025,

  • de mondelinge behandeling van 14 augustus 2025, waar [gedaagde] niet is verschenen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,

  • de e-mail van [gedaagde] van 27 augustus 2025, waarmee het verstek van [gedaagde] gezuiverd is en diverse stukken zijn overgelegd,

  • de voortgezette mondelinge behandeling van 19 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Samenvatting

2.1. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand toe en stelt de ontruimingstermijn vast op twee weken. In deze procedure is namelijk voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door het niet betalen van de huur gedurende een lange periode. 3. De feiten

3.1. [eiser] verhuurt aan [gedaagde] een woning aan de [adres]. De huur bedraagt € 985,00 per maand.

3.2. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte vastgesteld door de Raad voor Onroerende Zaken op 30 juli 2003 van toepassing.

3.3. Sinds januari 2025 heeft [gedaagde], ondanks verschillende betalingsherinneringen, geen huur meer betaald.

4 De vordering

4.1. [eiser] vordert, na vermindering van eis, ontruiming van de huurwoning en veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de (achterstallige) huur, vermeerderd met rente en kosten.

4.2. [gedaagde] erkent dat hij sinds januari 2025 geen huur meer heeft betaald.

5 De beoordeling

Kort geding

5.1. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.

5.2. De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.

Spoedeisend belang

5.3. De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een huurschuld die steeds verder is opgelopen en nog steeds oploopt.

Ambtshalve toetsing oneerlijke bedingen

5.4. De huurovereenkomst is gesloten met [gedaagde] als consument. Bovendien zijn er voldoende aanknopingspunten om [eiser] als handelaar aan te merken. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij tien panden verhuurt en daaruit een inkomen genereert. Daarom dient de kantonrechter ambtshalve te toetsen aan het dwingende consumentenrecht, in het bijzonder aan Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Artikel 6:233 onder a BW bepaalt dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.

5.5. Door [eiser] zijn bij dagvaarding algemene voorwaarden overgelegd. Deze bepalingen heeft de kantonrechter getoetst en ter zitting besproken met [eiser].

5.6. In artikel 20.2 van de algemene voorwaarden is een beding opgenomen over contractuele rente. Deze bedraagt volgens het beding 1% per maand. Jaarlijks is dat een contractuele rente van 12%. De bedongen rente is hoger dan de wettelijke rente was op het moment dat de overeenkomst werd gesloten. Een rechtvaardiging voor dit verschil is niet gesteld of gebleken. Door die hoge bedongen rente wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoord. Daarbij is in artikel 20.6 ook nog opgenomen dat naast deze rente op iedere tekortkoming, dus ook op niet tijdige huurbetaling, de huurder nog een boete van € 25,00 per dag verschuldigd is. Afgezien van het feit dat in het beding de boetes oneindig kunnen oplopen, levert (de mogelijkheid van) het in rekening brengen van een boete naast rente een onevenredig hoge schadevergoeding op. Het rentebeding is op zichzelf en in combinatie met het boetebeding onredelijk bezwarend en wordt daarom vernietigd.

5.7. Het incassokostenbeding in artikel 20.4 van de algemene voorwaarden is ook onredelijk bezwarend. [gedaagde] is namelijk een consument en dat betekent dat bij niet tijdige betaling slechts de kosten als bedoeld in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn (hierna: het besluit). Het beding in artikel 20.4 wijkt in het nadeel van de consument af van artikel 6:96 lid 5 en 6 BW en het besluit en dat mag niet. Zo is een te hoog minimum van € 125,00 opgenomen in plaats van € 40,00 en wordt gesproken over tenminste 15%, waardoor een hoger percentage ook mogelijk is. Dit leidt ertoe dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. De kantonrechter is van oordeel dat het beding hierdoor zodanig afwijkt van de wettelijke regeling over de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten dat de consument aanzienlijk wordt benadeeld. Het beding is daarmee onredelijk bezwarend en wordt daarom vernietigd.

5.8. Omdat sprake is van onredelijk bezwarende bedingen, is volgens Europese rechtspraak terugvallen op de wettelijke regeling niet toegestaan. Dit betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente volledig worden afgewezen.

Huurachterstand en ontruiming

5.9. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat de huur sinds januari 2025 niet meer is betaald. Er is dus sprake van een forse huurachterstand van negen maanden. De vordering tot betaling van de huurachterstand wijst de kantonrechter daarom toe. De totale huurachterstand van januari 2025 tot en met juli 2025 bedraagt € 6.895,00 (€ 985,00 x 7 maanden).

5.10. Uit vaste rechtspraak volgt dat een vordering tot ontruiming van de woning wegens wanbetaling wordt toegewezen als sprake is van een huurachterstand van minimaal drie maanden. In deze zaak is sprake van een huurachterstand van negen maanden. Gezien deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat de bodemrechter de huurovereenkomst in dit geval zou ontbinden. Dat betekent dat ontruiming van de woning gerechtvaardigd is. De kantonrechter zal de gevorderde ontruiming daarom toewijzen.

Proceskosten

5.11. [gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:

6 De beslissing

De kantonrechter

6.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, volledig en behoorlijk te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eiser] te stellen en vervolgens ontruimd te houden,

6.2. veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eiser]:

a. a) € 6.895,00 aan achterstallige huur tot en met 31 juli 2025,

b) € 985,00 per maand vanaf 1 augustus 2025 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,

6.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.079,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.