ECLI:NL:RBOVE:2025:5865 - Rechtbank Overijssel - 6 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1161
gemachtigde: C.J. Loef,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), gemachtigde: drs. G.A. Tellinga.
Procesverloop
1.1 Bij besluit van 12 april 2024 (primair besluit) heeft het UWV eiseres meegedeeld dat zij vanaf 13 mei 2024 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer krijgt.
1.2 Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar ingesteld. Met het bestreden besluit van 3 maart 2025 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.3 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4 De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
Totstandkoming van het bestreden besluit
- Eiseres is vanaf 14 november 2021 gedurende 24 uur per week werkzaam geweest als marketing medewerker in dienst van [bedrijf] B.V. voor de webshop [internetsite]. Op 28 juli 2022 heeft zij zich ziek gemeld. Na het einde van haar dienstverband per 14 november 2022 heeft zij een ZW-uitkering ontvangen. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling is verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder 'Procesverloop'.
Standpunten van partijen
-
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiseres vanaf 13 mei 2024 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij met haar beperkingen nog steeds werk kan verrichten. Met dit werk zou eiseres meer dan 65% kunnen verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
-
Eiseres heeft het volgende aangevoerd.
4.1 Eiseres stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen. Zij acht zich met name meer beperkt ten aanzien van het vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren (item 1.1), herinneren in het dagelijks functioneren (item 1.3), inzicht in eigen kunnen in het dagelijks leven (item 1.4), het hanteren van emotionele problemen van anderen (item 2.6) en omgaan met conflicten (item 2.8), samenwerken (item 2.9) en werktijden (item 6). Ook zou prikkelgevoeligheid moeten leiden tot een beperking ten aanzien van afleiding door activiteiten door anderen (item 1.8.1). Eiseres heeft daarbij gewezen op het verslag van de intake in januari 2023 en de brief van 9 januari 2025 van GZ-psycholoog drs. A.M. Hertig (hierna: Hertig).
4.2 Ten aanzien van de urenbeperking heeft eiseres gewezen op de standaard 'Duurbelastbaarheid in arbeid'. De diagnose van eiseres alsook de nachtmerries die zij elke nacht heeft, vormen in dit geval een basis voor een verdergaande urenbeperking. Eiseres is van mening dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt te kort schiet. Daarbij heeft eiseres gewezen op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
4.3 Verder stelt eiseres dat zij met haar beperkingen de geduide functies niet kan verrichten. Doordat geen beperking is opgenomen ten aanzien van item 1.8.1 zijn functies geduid die worden uitgevoerd in een kantoortuin of productiehal. Het is voor eiseres niet mogelijk met zoveel prikkels te werken.
4.4 Eiseres is van mening dat zij moet worden aangemerkt als een 'medische afzakker'. Zij heeft gewezen op rechtspraak van de CRvB.
- Het UWV heeft in het aangevoerde geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen. Het UWV heeft gewezen op het rapport van 25 juni 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Wettelijk kader
- Ingevolge artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Beoordeling door de rechtbank
De zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de medische grondslag.
- De rechtbank stelt voorop dat uitspraak dient te worden gedaan op grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
[4] Het ligt daarbij op de weg van eiseres om in de beroepsgronden uit te leggen waarom zij meent dat de beslissing op bezwaar geen stand kan houden. De enkele verwijzing naar de bezwaargronden is hiervoor onvoldoende, nu daarmee geen concrete tegen de beslissing op bezwaar gerichte beroepsgronden worden ingediend.[5] De rechtbank kan in het navolgende daarom ook alleen toetsen aan de gronden die in de beroepsprocedure concreet naar voren zijn gebracht.
7.1 De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7.2 De rechtbank stelt vast dat uit de brief van 9 januari 2025 van Hertig voortvloeit dat eiseres belemmeringen ervaart in het sociale aspect. Gelet hierop, mag verwacht worden dat de verzekeringsarts motiveert waarom geen beperkingen worden aangenomen op de items waarop eiseres zich beperkt acht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gewezen op wat is waargenomen tijdens het spreekuur, maar eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij voor en na het gesprek met de verzekeringsarts vier dagen rust heeft gehouden. Ook heeft zij verklaard dat zij een deel van het gesprek heeft gevoerd op de automatische piloot. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bij eiseres meer had moeten uitvragen hoe zij functioneert, ook ten aanzien van het vasthouden van de aandacht en de overige punten die eiseres noemt (waaronder vasthouden van de aandacht, herinneren in het dagelijks functioneren, inzicht in eigen kunnen, overprikkeling en werken met persoonlijk risico). Weliswaar is volgens de verzekeringsarts geen sprake van een ernstige stoornis, maar dit neemt niet weg dat eiseres wel belemmeringen ervaart en dat van de verzekeringsarts verwacht mag worden dat wordt onderzocht waar die belemmeringen uit bestaan en of die het gevolg zijn van de bij eiseres aanwezige ziekten of gebreken. Daarbij dient de verzekeringsarts zich ook te realiseren dat een gesprek op een spreekuur een momentopname is, waar een verzekerde zich op voorbereidt en naartoe leeft en de wijze waarop de verzekerde zich dan presenteert aldus niet noodzakelijkerwijs representatief is voor het dagelijkse niveau van functioneren. Niet uitgesloten is dat een verzekerde diens energie volledig inzet op het spreekuur, waardoor de verzekerde voorafgaand en na het gesprek met de verzekeringsarts in een heel andere toestand verkeert. Het ligt op de weg van de verzekeringsarts om hiermee rekening te houden en daarnaar uitvraag te doen.
7.3 Bovendien is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening gehouden met het gegeven, zoals door eiseres naar voren is gebracht, dat zij moeite heeft om over haar problemen te praten, zodat de waarnemingen van de verzekeringsarts ook in zoverre niet zonder mee representatief kunnen zijn en de verzekeringsarts aldus ook nadrukkelijk de informatie uit de curatieve sector, en de daarin beschreven belemmeringen die eiseres in het dagelijks leven ervaart, zal dienen te betrekken.
7.4 Het voorgaande geldt ook ten aanzien van afleiding door activiteiten door anderen, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten en samenwerken. Informatie uit de curatieve sector (Hertig) geeft weliswaar aan dat bij eiseres geen sprake is van psychosociale problemen die behandeling belemmeren, maar dit neemt niet weg dat eiseres beperkt zou kunnen zijn op deze items, met name nu Hertig ook vermeldt dat eiseres belemmeringen ervaart in het sociale aspect. Waarom, ondanks deze constatering, geen (aanvullende) beperkingen worden aangenomen is niet gemotiveerd.
7.5 Ook de beperking ten aanzien van de duurbelastbaarheid acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Ook al wordt in de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) gerept over slaapproblemen, uit de rapporten blijkt niet dat bij eiseres is uitgevraagd wat daaronder moet worden verstaan. Niet is vermeld welke slaapbelemmeringen er zijn en wat de gevolgen daarvan zijn en hoeveel slaap eiseres ’s nachts krijgt. Pas tijdens de zitting van de rechtbank is voor het eerst naar voren gekomen dat eiseres maar 4 à 4,5 uur per dag slaapt. Het had op de weg van de verzekeringsarts gelegen om dat uit te vragen en om te beoordelen of dit gevolgen heeft voor de duurbelastbaarheid van eiseres in arbeid. De rechtbank kan zich moeilijk voorstellen dat eiseres in arbeid zou kunnen functioneren in een omvang zoals thans door de verzekeringsarts toelaatbaar is geacht, met dermate weinig slaap per dag. In dit verband had ook de informatie van de jobcoach van eiseres moeten worden betrokken, waaruit eveneens het beeld naar voren komt dat eiseres door een gebrekkige nachtrust (soms) amper aan werk toekomt.
7.6 Voorts zijn ook de (spier)pijnklachten die eiseres heeft benoemd, onvoldoende in de beoordeling van de verzekeringsarts betrokken.
De ‘medische afzakker’.
- De rechtbank is tevens van oordeel dat onvoldoende is onderzocht of eiseres moet worden aangemerkt als een ‘medische afzakker’. De medische afzakker wordt doorgaans gehanteerd in de WIA, maar kan ook van betekenis zijn in de Ziektewet.
[6]
8.1 Volgens vaste rechtspraak van de CRvB wordt onder “zijn arbeid” verstaan het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken feitelijk verrichte werk. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. Ten aanzien van artikel 19, vijfde lid, van de ZW heeft de CRvB overwogen dat dit lid is geschreven met het doel om voor een zogenoemde vangnetter, een verzekerde zonder werkgever, het begrip “zijn arbeid” te verruimen door, in het geval sprake is van bijzondere aspecten van het werk die aan een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel, dienen alleen bijzondere verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden. Bijzondere verlichtende aspecten dienen niet buiten beschouwing gelaten te worden.
8.2 De hoofdregel van het laatstelijk verrichte werk lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten ‘medische afzakker’. Hiervan is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Naar vaste rechtspraak wordt voor het aannemen van een ‘medische afzakker’ het vereiste gesteld van een voldoende onderbouwing dat aan de urenvermindering medische redenen ten grondslag liggen.
8.3 De rechtbank acht het aangewezen dat de verzekeringsarts nog ingaat op wat in beroep is aangevoerd over de ‘medische afzakker’. Eiseres heeft verklaard dat zij al langere tijd kampt met de medische problematiek. Psycholoog Hertig vermeld in het verslag van de intake in januari 2023 ook dat eiseres heeft verklaard dat zij al sinds 4,5 jaar klachten heeft van angst, angst voor de angst, verlatingsangst, onzekerheid, vermoeidheid en faalangst. Uit de medische informatie, die de verzekeringsarts heeft aangehaald, komt een beeld naar voren dat eiseres sinds halverwege 2018 meerdere keren medische problematiek heeft gehad, waardoor zij meerdere keren is uitgevallen en is behandeld. Ook de primaire arts heeft in haar rapport van 28 augustus 2023 overwogen dat eiseres zich ziek heeft gemeld met psychische klachten, die vier jaar geleden zijn ontstaan na een traumatische gebeurtenis. De beschrijving van de klachten lijkt te wijzen op steeds min of meer dezelfde klachten. Gelet hierop, kan de rechtbank niet uitsluiten dat het steeds om dezelfde beperkingen als gevolg van dezelfde ziekte/gebrek gaat.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
-
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor acht weken.
-
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 3 maart 2025;
-
draagt het UWV op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden;
-
veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van W. Veldman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
De uitspraak van de CRvB van 5 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3928.
De uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 4 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:6461.
De uitspraak van de CRvB van 25 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3066.
Artikel 8:69 Awb.
Zie naar analogie: CRvB 6 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3375, r.o. 4.8.
Vgl. Rechtbank Den Haag 20 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6324, r.o. 4.1 e.v.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1241.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:475.