Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5723 - Rechtbank Overijssel - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:572323 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Almelo

Zaaknummer: 11663509 \ CV EXPL 25-706

Vonnis van 23 september 2025

in de zaak van

1 [partij A 1],

wonende te [woonplaats 1], 2. [partij A 2], wonende te [woonplaats 2], eisende partijen in conventie in de hoofdzaak en in het incident, verwerende partijen in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, hierna samen te noemen: [partij A], gemachtigde: Leaseproces,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident, eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, hierna te noemen: Dexia, gemachtigde: USG Legal Amsterdam.

1 Kern van de zaak

1.1. [partij A] heeft via Spaar Select een of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Op grond van die overeenkomsten leende [partij A] geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [partij A] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomsten werden de aandelen verkocht en moest [partij A] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [partij A] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.

1.2. Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [partij A] geleden schade helemaal moet vergoeden.

2 De procedure

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

3 De feiten

3.1. [partij A] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:

3.2. Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:

3.3. Volgens opgave van Dexia heeft [partij A] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 14.067,80 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [partij A] € 604,48 aan dividenden ontvangen en € 276,28 aan fiscaal voordeel genoten.

3.4. De gemachtigde van [partij A], Leaseproces, heeft bij brieven van 9 maart 2006 en 25 april 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

4 Het geschil in conventie, in reconventie en in de incidenten

4.1. [partij A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

in het incident:

  • Dexia ex artikel 843a Rv (voorwaardelijk) zal veroordelen de aanvraagformulieren van de onderhavige overeenkomsten aan [partij A] te verstrekken.

in de hoofdzaak:

4.2. Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

in het incident:

  • [partij A] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier althans andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend.

in de hoofdzaak:

4.3. Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover nodig, hierna nader worden ingegaan.

5 De beoordeling in conventie, in reconventie en in de incidenten

Algemeen

5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A]

5.2. De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend.1 Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.

5.3. Toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:

Verjaring

5.4. Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [partij A] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring.2 Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.

Tussenpersoon

5.5. [partij A] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat Spaar Select niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022,3 heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.

5.6. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen.

5.7. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.

5.8. De stelplicht en bewijslast dat Spaar Select [partij A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat Spaar Select [partij A], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.

5.9. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.

5.10. [partij A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende: In deze zaak gaat het om [partij A] die – op aanraden van een financieel medewerker van Spaar Select – twee effectenleaseovereenkomsten bij Dexia heeft afgesloten. De zus van [partij A 1] is telefonisch benaderd door Spaar Select. De medewerker vroeg vervolgens aan de zus van [partij A 1] of zij interesse had in een financieel adviesgesprek, waarbij zou worden bekeken of zij in korte tijd veel geld zou kunnen verdienen. De zus van [partij A 1] had hier wel interesse in. Er is een afspraak gemaakt voor een huisbezoek met de heer [naam], financieel medewerker bij Spaar Select (hierna te noemen als “[naam]”). Bij het gesprek waren aanwezig: [partij A 1], de zus van [partij A 1], de ouders van [partij A 1] en een kennis. Tijdens het huisbezoek heeft [naam] vervolgens aan [partij A 1] gevraagd of zij en haar partner ([partij A 2]) eveneens interesse hadden om geadviseerd te worden over hun financiële situatie en de mogelijkheden van vermogensopbouw. [partij A 1] stemde hiermee in. Tijdens het gesprek zijn de wensen en de situatie van [partij A] besproken. Met [naam] is gesproken over het inkomen, de vaste lasten en de gezinssituatie van [partij A] Daarnaast gaf [partij A 1] aan dat zij en [partij A 2] graag wilde sparen voor de kinderen; voor de opvoeding en eventueel voor een studie. [naam] heeft [partij A] vervolgens het Profit Effect product van Dexia aangeraden. Dit was volgens [naam] het geschikte product voor de situatie en de wensen van [partij A] [naam] adviseerde [partij A] twee Profit Effect overeenkomsten af te sluiten. Volgens [naam] was het beter om [partij A 1] en [partij A 2] ieder een eigen overeenkomst af te laten sluiten, nu zij een gescheiden inkomen hadden. Volgens [naam] zou [partij A] met dit product in korte tijd veel vermogen opbouwen. [naam] adviseerde [partij A] om iedere maand een bedrag inleggen, wat uiteindelijk veel rendement zou opleveren. Dit maandbedrag is door [naam] vastgesteld aan de hand van het inkomen en de vaste lasten van [partij A], zijnde NLG 250,- per maand per overeenkomst. Er zou worden belegd in veilige, stabiele fondsen. Het zou gaan om bedrijven die alleen maar zouden doorgroeien, voor hoge rendementen zouden zorgen en geen risicovol karakter hadden. Er zijn geen andere producten aanbevolen: het Profit Effect product was het geschikte product voor de wensen en de situatie van [partij A] [naam] heeft [partij A] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [partij A] op deze risico’s gewezen was had zij de Profit Effect overeenkomsten nooit afgesloten. [partij A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van [naam] en zijn advies. Om deze reden heeft [partij A] het advies van [naam] opgevolgd. Conform het advies van [naam] heeft [partij A 1] een Profit Effect overeenkomst afgesloten met maandbetalingen van NLG 250,01. [partij A 2] heeft conform het advies van [naam] eveneens een Profit Effect overeenkomst afgesloten met maandbetalingen van NLG 250,01. De aanvraag voor de Profit Effect overeenkomsten is door [naam] in orde gemaakt. De uiteindelijke overeenkomsten zijn tijdens een later huisbezoek ondertekend. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [partij A] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [partij A] een restschuld aan de overeenkomsten overgehouden.

5.11. [partij A] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:

  • een kopie van de overeenkomsten op naam van [partij A 1] en [partij A 2] met contractnummers [nummer 1] respectievelijk [nummer 2], voorzien van het adviseursnummer [nummer 3]-Spaar Select B.V.

Aanhoudingsverzoek

5.12. Dexia heeft grote bezwaren tegen de door haar zo genoemde ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.

5.13. Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.

Advisering

5.14. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] met haar feitelijke uiteenzetting en stukken voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. De stellingen van [partij A] hoe Spaar Select in haar geval gehandeld heeft, sluiten ook aan bij de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen. Dexia heeft daartegenover de door [partij A] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen en zonder onderbouwing betwist. Zij had meer concreet moeten aanvoeren en toelichten waarom destijds volgens haar in dit specifieke geval geen sprake is geweest van advisering. Zo had zij moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie (en in afwijking van de gebruikelijke werkwijze) tot stand waren gekomen. Wat Dexia daarover heeft aangevoerd, is tegenover de stellingen van [partij A] onvoldoende. Dexia heeft er weliswaar op gewezen dat zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] en Spaar Select, maar dat kan haar niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dit voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij (zoals hiervoor overwogen) eerder bewijs kunnen verzamelen, daarbij komt dat zij destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van Spaar Select voor de afzet van haar producten, terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van deze tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om controle daarop uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een overeenkomst en de daarbij betrokken (medewerker van de) Spaar Select.4,5 Doordat Dexia de door [partij A] geschetste gang van zaken onvoldoende heeft weersproken en de stellingen van [partij A] in lijn zijn met de gebruikelijke werkwijze van tussenpersonen, wordt van de juistheid van zijn/haar/hun relaas uitgegaan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.

Wetenschap Dexia

5.15. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van Spaar Select aan [partij A] Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Zij was er door haar nauwe samenwerking met Spaar Select bij de verkoop van haar producten namelijk mee bekend dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. Dit is een voldoende onderbouwing van de stelling van [partij A] dat Dexia ook in haar geval bekend behoorde te zijn met de advisering van haar door Spaar Select. Dexia heeft hiertegenover slechts gesteld dat zij niet kan weten hoe het in dit concrete geval is gegaan. Deze betwisting door Dexia is onvoldoende om de conclusie dat zij dit wel had behoren te weten te ondergraven. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [partij A] voor rekening van Dexia.

Aansprakelijkheid Dexia

5.16. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [partij A] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft.6 Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [partij A] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.

Vorderingen van [partij A]

5.17. De door [partij A] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat Spaar Select [partij A] niet alleen als klant aanbracht maar [partij A] tevens persoonlijk had geadviseerd en Spaar Select geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.

Schade

5.18. De als gevolg hiervan door [partij A] geleden schade is door partijen besproken in de processtukken. [partij A] heeft de schade berekend op € 14.067,80 en Dexia heeft deze berekening niet betwist. Dit bedrag is toewijsbaar. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).

BKR-registratie

5.19. Dexia zal – voor het geval Dexia met betrekking tot [partij A] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven – worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [partij A] geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00.

5.20. Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.

Voorwaardelijke incidentele vordering van [partij A]

5.21. [partij A] vordert bij dagvaarding op grond van artikel 843a Rv Dexia voorwaardelijk op te dragen om een afschrift van de aanvraagformulieren te verstrekken als Dexia deze stukken niet inbrengt. Naar het oordeel van de kantonrechter is artikel 843a Rv niet van toepassing in deze zaak. Artikel 843a Rv is met ingang van 1 januari 2025 komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is getreden artikel 195 Rv, onderdeel van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht, welke wet op 1 januari 2025 in werking is getreden. De kantonrechter zal, nu de dagvaarding is uitgebracht na 1 januari 2025, de vordering van [partij A] tot inzage daarom toetsen aan het vanaf 1 januari 2025 geldende artikel 195 Rv.

5.22. Alhoewel Dexia deze stukken niet heeft overgelegd, zal de vordering van [partij A] worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt namelijk dat [partij A] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij de stukken in deze procedure. De proceskosten in het incident zullen worden gecompenseerd.

Incidentele vordering van Dexia

5.23. Dexia vordert [partij A] op te dragen om een afschrift van het intakeformulier althans van andere schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [partij A] in deze procedure feitelijke stellingen zijn ontleend.

5.24. Een zogenoemde ‘exhibitievordering’ komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 195 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:

5.25. Los van de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van lid 2 van artikel 194 Rv geen inzage van het intakeformulier dan wel van andere schriftelijke documenten verlangd kan worden.

5.26. In lid 2 van artikel 194 Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [partij A] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [partij A], althans Leaseproces, in het bezit is van het intakeformulier of een vergelijkbaar document) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 2 van artikel 194 Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.

5.27. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [partij A] worden tot op heden begroot op € 82,00.

Vorderingen van Dexia

5.28. Gelet op de beoordeling in conventie, zullen de vorderingen van Dexia worden afgewezen.

Proceskosten in conventie en in reconventie

5.29. Omdat [partij A] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [partij A] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:

  • dagvaarding € 144,47
  • griffierecht € 706,00
  • salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
  • nakosten € 100,00 Totaal € 1.492,47

5.30. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6 De beslissing

De kantonrechter

in het incident van [partij A]

6.1. wijst de vordering af;

6.2. compenseert de proceskosten;

in het incident van Dexia

6.3. wijst de vordering af;

6.4. veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op € 82,00;

in conventie

6.5. verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] heeft gehandeld door [partij A] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat Spaar Select [partij A] niet alleen als klant aanbracht, maar [partij A] ook persoonlijk had geadviseerd en Spaar Select geen vergunning daarvoor bezat;

6.6. verklaart voor recht dat [partij A] schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;

6.7. verklaart voor recht dat [partij A] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is;

6.8. veroordeelt Dexia om aan [partij A] te betalen een schadevergoeding van € 14.067,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.18;

6.9. veroordeelt Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot [partij A] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [partij A] geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00;

6.10. veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] van € 1.492,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;

6.11. veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

6.12. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

6.13. wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

6.14. wijst de vorderingen af;

6.15. veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A], tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter-plaatsvervanger, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.

  1. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).

2 Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:20 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:HR:2025:684.

3 Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.

4 Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:845 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:379.

5 Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.

6 Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.