Uitspraak inhoud

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht

Parketnummer 01.278395.23 Datum uitspraak: 10 oktober 2025

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

gevestigd te [adres] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 april 2025.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

T.a.v. feit 1: zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari 2019 tot en met 03 maart 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

T.a.v. feit 2: zij op of omstreeks 24 april 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad

- 600 milliliter en/of

- 12,4 kilogram,

in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht beide aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat verdachte weliswaar ayahuasca heeft verstrekt, maar dat zij in de veronderstelling verkeerde dat ayahuasca legaal was dan wel gedoogd werd.

Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 1: [1]

 Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] van 14 maart 2019 (p. 475-481);  Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] van 7 mei 2019 (p. 99-108);  Een geschrift, inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 1] , opgemaakt door [verbalisant 3] (Gemeentelijke politiecommando Graz/Oostenrijk) van 4 augustus 2019, (p. 785-796);  Een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van F. [slachtoffer] ’ opgemaakt door drs. [persoon 3] (NFI-deskundige Forensische Toxicologie) van 10 september 2019, (p. 432-443);  Een aanvullend proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 4] opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] van 1 oktober 2020 (p. 1-7).

Ten aanzien van feit 2:

 Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] van 25 april 2019 (p. 304-305);  Een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] van 16 december 2019 (p. 335-339);  Een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Onderzoek aan materialen afkomstig van de locatie [adres 1] ’ opgemaakt door dr. [persoon 5] (NFI-deskundige Verdovende Middelen) van 14 juni 2019 (p. 405-409);  Een proces-verbaal van stelselmatige informatie winning opgemaakt door verbalisanten M5183 en M5184 van 25 april 2019 (p. 452-467);  Een geschrift, te weten een ongedateerde printerafdruk (copyright 2018) van onderdelen van de website [verdachte] (p. 823-839);  Een aanvullend proces-verbaal van verhoor van verdachte [persoon 4] opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] van 1 oktober 2020 (p. 1-7).

De rechtbank acht op basis van bovenstaande bewijsmiddelen de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

Nadere bewijsoverweging. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte weliswaar ayahuasca heeft verstrekt, maar dat zij advies heeft ingewonnen en op basis daarvan in de veronderstelling verkeerde dat het gebruik van ayahuasca in Nederland legaal was dan wel gedoogd werd. De rechtbank overweegt hierover dat de term opzet in de Opiumwet moet worden uitgelegd als kleurloos opzet, inhoudende dat het opzet alleen gericht moet zijn op de verweten gedraging en niet op de wederrechtelijkheid of strafbaarheid daarvan. DMT is opgenomen op lijst I van de Opiumwet en ten aanzien van dit middel was er geen gedoogbeleid in Nederland. Dat verdachte daar verschoonbaar vanuit mocht gaan, is nergens uit gebleken. Het door de verdediging gevoerde verweer kan daarom niet slagen. De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, zoals hierna te melden.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

T.a.v. feit 1: in de periode van 28 februari 2019 tot en met 03 maart 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft bereid en verstrekt telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

T.a.v. feit 2: op 24 april 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid 600 milliliter N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I

en

op 24 april 2019 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 12,4 kilogram N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit en de verdachte.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete ter hoogte van €10.000,-.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte verkeerde immers in de veronderstelling legaal te werken, althans in grijs gebied, en is mede door onderhavige zaak in financieel zwaar weer terecht gekomen. Gelet daarop en gelet op het tijdsverloop, zou het opleggen van een straf in deze zaak geen redelijk doel meer dienen.

Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de bedrijfsomstandigheden van de verdachte rechtspersoon, waaronder haar draagkracht.

De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De ernst van het feit. Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan het bereiden en verstrekken van een hoeveelheid ayahuasca bevattende DMT tijdens de mede door hem georganiseerde sessies.

DMT veroorzaakt hallucinaties en kan misselijkheid, braken, duizeligheid, dissociatie en bewusteloosheid tot gevolg hebben. Ook bestaat het risico op het versnellen of vertragen van de hartslag, bloeddrukstijgingen en gevoelsstoornissen in de ledematen. Mentaal kan ineens een extreme angst, ontzetting en/of paniek ontstaan. DMT is ingedeeld in lijst I van de Opiumwet. Op deze lijst staan middelen vermeld, onder meer ter uitvoering van internationale verdragsverplichtingen, die zijn aangemerkt als middelen waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan diens gezondheid en schade voor de samenleving. In het bijzonder geldt dat het gebruik van ayahuasca/DMT psychoses kan opwekken en/of blijvende schade kan opleveren bij gebruik door mensen met onderliggende psychische problemen. DMT is daarom een verboden middel. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld, kon de verdachte er niet verschoonbaar vanuit gaan dat het gebruik van ayahuasca (DMT) in Nederland legaal was dan wel gedoogd werd

De rechtbank rekent het verdachte en zijn medeverdachten aan dat zij de gezondheidsrisico’s van DMT hebben miskend en mede uit commerciële doeleinden dit hebben bereid en aan anderen hebben verstrekt. Hoewel er geen direct causaal verband is vast te stellen tussen het overlijden van [slachtoffer] op 3 maart 2019 en zijn gebruik van ayahuasca vlak voor zijn overlijden, zijn zij zonder nader onderzoek gewoon doorgegaan met hun activiteiten. Ook na de inval op 24 april 2019 zijn nog mensen benaderd voor een nieuwe retraite. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.

Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn van berechting, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is geschonden. Er is namelijk sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar tussen de aanvangsdatum van 1 oktober 2020 (datum verhoor bestuurder [persoon 4] ) en het eindvonnis van vandaag. Van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van deze termijn zouden kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van meer dan drie jaar. Overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad zal de rechtbank op grond van deze mate van overschrijding bij de strafoplegging handelen naar bevind van zaken.

Hoewel de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel een fikse geldboete rechtvaardigen, acht de rechtbank dit vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn in dit geval niet langer opportuun.

Toepassing van een ‘rechterlijk pardon’, zoals bepleit door de raadsman, acht de rechtbank echter een brug te ver. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat aan het gebruik van DMT serieuze gezondheidsrisico’s kleven, terwijl dit middel ook gebruikt wordt door mensen die kampen met een kwetsbare persoonlijkheid. De aard en ernst van de strafbare feiten vormen naar het oordeel van de rechtbank daarom, ook nu nog steeds, legitieme strafdoelen.

De rechtbank zal verdachte, gezien de ernst van de feiten en het tijdsverloop, een geldboete opleggen van € 5.000,-. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.

De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Met name de overschreden redelijke termijn is hiervoor redengevend.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 23, 47, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht 2, 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

T.a.v. feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 1, feit 2:

 Een geldboete ter hoogte van 5.000,00 euro

Dit vonnis is gewezen door: mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter, mr. W. Heijninck en mr. C.F.N. van Schaijk, leden, in tegenwoordigheid van S. van der Zeeuw, griffier, en is uitgesproken op 10 oktober 2025.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, divisie recherche Eindhoven, met dossiernummer 2019044687, onderzoek Ogemaw, afgesloten op 15 januari 2020, aantal doorgenummerde bladzijden: 868.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, divisie recherche Eindhoven, met dossiernummer 2019044687, onderzoek Ogemaw, afgesloten op 15 januari 2020, aantal doorgenummerde bladzijden: 868.