ECLI:NL:RBOBR:2025:6207 - Rechtbank Oost-Brabant - 10 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummer: 01.278338.23
Datum uitspraak: 10 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1994] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 april 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari 2019 tot en met 03 maart 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
T.a.v. feit 2: hij op of omstreeks 24 april 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verstrekt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 600 milliliter en/of
- 12,4 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht beide aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota primair betoogd dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte verantwoordelijk was voor het onderhouden van de woning en daarmee slechts een beperkte rol zou hebben gehad bij de retraites. “ [verdachte] ” zou niet persé hoeven te duiden op verdachte, nu in het dossier ook over een andere [verdachte] wordt gesproken. Verdachte zou geen, althans onvoldoende, verantwoordelijkheid of betrokkenheid hebben gehad bij het verstrekken/voorhanden hebben van ayahuasca - zeker niet op 24 april 2019 - om tot een veroordeling te kunnen komen.
Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten te komen. Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de bewijsmiddelen in bijlage I aan dit vonnis gehecht.
In het bijzonder – en in reactie op de verweren van de verdediging – overweegt de rechtbank met betrekking tot het bewijs nog als volgt.
In de woning op de [adres 1] werden al geruime tijd retraites verzorgd, waarbij onder meer gebruik werd gemaakt van ayahuasca dat als werkzame stof DMT bevat (een stof genoemd op lijst I van de Opiumwet). Dit gebeurde bedrijfsmatig door medewerkers van en/of andere betrokkenen bij [betrokkenen] (hierna: [betrokkenen] ). Een van de betrokkenen bij de retraites was verdachte. Uit de eigen verklaring van verdachte blijkt dat hij in ieder geval voor [betrokkenen] werkzaam was als beheerder van de woning in Eersel en dat hij veel weet heeft van de werking en herkomst van de middelen die in de ceremonies van [betrokkenen] werden gebruikt, zoals ayahuasca, kambo en bufo. Dit blijkt ook uit de foto’s die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Die foto’s lijken verband te houden met het gebruik en de bereiding van iboga en ayahuasca. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte (“ [verdachte] ”) als ‘facilitator’ bij ceremonies aan [betrokkenen] verbonden was. Dat met “ [verdachte] ” in het dossier als de persoon die werkzaam was voor [betrokkenen] verdachte is bedoeld, leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de getuigen en medeverdachten in het dossier. Uittenbroek heeft verdachte herkend op de getoonde foto van verdachte als [verdachte] en getuige [getuige 1] beschrijft [verdachte] als een Italiaanse man van ongeveer 25 jaar oud, wat overeenkomt met het signalement van verdachte. Ook overigens blijkt uit het dossier niet dat in de betreffende woning een andere [verdachte] dan verdachte aanwezig is geweest. Feit 1; weekend van 28 februari 2019 t/m 3 maart 2019 In het weekend van 28 februari 2019 t/m 3 maart 2019 vond ook een retraite plaats in de woning aan de [adres 1] met verschillende bijeenkomsten, waaronder iboga en ayahuasca sessies. Deze sessies startten in de avond en werden onafhankelijk van elkaar gehouden, waarbij in de vroege ochtend dan zogenaamde integraties plaatsvonden. Volgens getuigenverklaringen hebben in de avond van 2 maart 2019 verschillende personen deelgenomen aan de ayahuasca sessies, waarbij zij ayahuasca tot zich hebben genomen. Ook hebben deelnemers van de iboga sessie na afloop van hun sessie ayahuasca tot zich genomen. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van getuige [getuige 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] . Ook komt uit hun verklaringen naar voren dat verdachte tijdens voornoemd weekend in de woning aanwezig was.
Daarnaast heeft getuige [getuige 2] verklaard over een mededeelnemer, genaamd [medeverdacht 2] , die aan de iboga sessie en integratie heeft meegedaan. Kort nadat [medeverdacht 2] ayahuasca had ingenomen in de nacht van 2 op 3 maart 2019 heeft hij de locatie verlaten. [medeverdacht 2] is in de ochtend van 3 maart 2019 komen te overlijden. In zijn lichaamsmateriaal zijn lage concentraties DMT aangetroffen. Verder is bij de doorzoeking op 24 april 2019 op genoemde locatie een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende DMT aangetroffen.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat, anders dan door de verdediging is betoogd, verdachte zich tussen 28 februari 2019 tot en met 03 maart 2019 niet (alleen) bezighield met het onderhouden van het huis. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , de verklaring van getuige [getuige 1] , dat verdachte hem de thee met ayahuasca aanreikte, de aangetroffen foto’s en notitie op de telefoon van verdachte, en de whatsappberichten van 3 maart 2019 blijkt dat hij in de ten laste gelegde periode deelnemers in het huis ontving, dat hij aanwezig was bij en toezicht hield tijdens de sessies, dat hij ayahuasca heeft bereid, dat hij ayahuasca heeft verstrekt aan deelnemers en dat hij aanwezig was bij de ceremonie. Verdachte heeft aldus naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de eerste ten laste gelegde periode een significante, wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht geleverd om als medepleger aangemerkt te kunnen worden.
Feit 2; 24 april 2019
Hoewel uit het dossier niet is gebleken dat verdachte zelf op 24 april 2019 de ayahuasca heeft bereid en/of voorhanden heeft gehad, laat dit onverlet dat verdachte hier ook als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk voor kan worden gehouden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte bekend was met de bedrijfsactiviteiten van [betrokkenen] in Nederland en daar al enige tijd bij betrokken was. Verdachte wist dat [betrokkenen] tegen betaling ayahuascaceremonies verzorgde en werkte in twee rollen bewust en nauw met haar samen om dit mogelijk te maken. Verder weegt de rechtbank de hiervoor beschreven significante rol van verdachte bij/rondom de retraite van 28 februari 2019 tot en met 3 maart 2019 mee in combinatie met zijn aanwezigheid in de woning tijdens de retraitesessie van 24 april 2019. Dit rechtbank leidt daaruit af dat de rol van verdachte ook op 24 april 2019 verder ging dan het enkele beheren van de woning. Dit bij elkaar genomen komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wetenschap had dat de ayahuasca aldaar is bereid en aanwezig was. De door de verdediging gevoerde verweren kunnen daarom niet slagen. De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen zoals hierna te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. feit 1: in de periode van 28 februari 2019 tot en met 03 maart 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft bereid en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
T.a.v. feit 2: op 24 april 2019 te Eersel tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid 600 milliliter N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
op 24 april 2019 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 12,4 kilogram N,N-Dimethyltryptamine (DMT), zijnde N,N-Dimethyltryptamine (DMT) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit en de verdachte.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Vanwege het tijdsverloop in deze zaak zou het opleggen van een straf immers geen redelijk doel meer dienen. Bovendien is het middel ayahuasca van een heel andere orde dan de gemiddelde andere harddrug opgenomen in lijst I van de Opiumwet, aangezien het gebruik van ayahuasca niet gepaard gaat met (fors) geweld en verslavingen, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover deze ter terechtzitting zijn gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit. Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan het bereiden en verstrekken van een hoeveelheid ayahuasca bevattende DMT tijdens de mede door hem georganiseerde sessies.
DMT veroorzaakt hallucinaties en kan misselijkheid, braken, duizeligheid, dissociatie en bewusteloosheid tot gevolg hebben. Ook bestaat het risico op het versnellen of vertragen van de hartslag, bloeddrukstijgingen en gevoelsstoornissen in de ledematen. Mentaal kan ineens een extreme angst, ontzetting en/of paniek ontstaan. DMT is ingedeeld in lijst I van de Opiumwet. Op deze lijst staan middelen vermeld, onder meer ter uitvoering van internationale verdragsverplichtingen, die zijn aangemerkt als middelen waarvan is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan diens gezondheid en schade voor de samenleving. DMT is daarom een verboden middel, met uitzondering van gebruik bij religieuze bijeenkomsten. Van een religieuze bijeenkomst was in het onderhavige geval geen sprake.
De rechtbank rekent het verdachte en zijn medeverdachten aan dat zij de gezondheidsrisico’s van DMT hebben miskend en mede uit commerciële doeleinden dit hebben bereid en aan anderen hebben verstrekt. Hoewel er geen direct causaal verband is vast te stellen tussen het overlijden van [medeverdacht 2] op 3 maart 2019 en zijn gebruik van ayahuasca vlak voor zijn overlijden, zijn zij zonder nader onderzoek gewoon doorgegaan met hun activiteiten. Ook na de inval op 24 april 2019 zijn nog mensen benaderd voor een nieuwe retraite. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De persoon van verdachte. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij werkzaam was voor [betrokkenen] , maar dat hij inmiddels werkloos was en geen inkomsten en enig vermogen had. Op grond van het dossier kan de rechtbank voor het overige vaststellen dat verdachte op dit moment in het buitenland verblijft en dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld in Nederland. Verdachte heeft een blanco strafblad. Verder heeft hij in deze strafzaak twee dagen in voorlopige hechtenis gezeten.
De op te leggen straf. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn van berechting, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. Er is namelijk sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar tussen de aanvangsdatum van 3 september 2019 (datum inverzekeringstelling) en het eindvonnis van vandaag. Van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van deze termijn zouden kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van meer dan vier jaar. Overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad zal de rechtbank op grond van deze mate van overschrijding bij de strafoplegging handelen naar bevind van zaken.
Hoewel de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de reeds door verdachte ondergane voorarrest rechtvaardigen, acht de rechtbank dit vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de forse overschrijding van de redelijke termijn niet langer opportuun.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen meerwaarde om aan verdachte nu nog een voorwaardelijke straf op te leggen. Anderzijds acht de rechtbank een “rechterlijk pardon”, zoals bepleit door de raadsman, een brug te ver, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat aan het gebruik van DMT serieuze gezondheidsrisico’s kleven, terwijl dit middel ook gebruikt wordt door mensen die kampen met een kwetsbare persoonlijkheid. De aard en ernst van de strafbare feiten vormen naar het oordeel van de rechtbank daarom, ook nu nog steeds, legitieme strafdoelen.
De rechtbank neemt voor het overige in aanmerking dat verdachte weliswaar is aangeduid als medepleger, maar dat hij bij de uitvoering van de strafbare feiten een relatief ondergeschikte rol heeft gehad.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat verdachte, gelet op het reeds ondergane voorarrest, de onzekerheid waarin hij de afgelopen zes jaar verkeerde over de afdoening van zijn strafzaak en de ondergeschikte rol van verdachte, voldoende is gestraft. De rechtbank zal aan verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het reeds door hem ondergane voorarrest van 2 dagen en het hierbij laten. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de op te leggen straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht 2, 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
-
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door: mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter, mr. W. Heijninck en mr. C.F.N. van Schaijk, leden, in tegenwoordigheid van S. van der Zeeuw, griffier, en is uitgesproken op 10 oktober 2025.