Terug naar bibliotheek
Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBOBR:2025:6063 - Rechtbank Oost-Brabant - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2025:606324 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Zaaknummer: C/01/409199 / HA ZA 24-638

Vonnis van 24 september 2025

in de zaak van

1 EUREGIO RECYCLING B.V.,

te Born,2. EUREGIO HOLDING B.V., te Born, eisende partijen, hierna respectievelijk te noemen: Euregio Recycling en Euregio Holding, hierna samen te noemen: Euregio c.s., advocaat: mr. H.G.A.M. Spoormans,

tegen

1 [gedaagde 1] B.V.,

te [plaats] ,2. [gedaagde 2] B.V., te [plaats] , gedaagde partijen, hierna respectievelijk te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hierna samen te noemen: [gedaagden] , advocaat: mr. J.J. Bakker.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding

  • het herstelexploit van 15 oktober 2024

  • de akte van Euregio c.s. met producties 1-55- de conclusie van antwoord met producties 1-6

  • de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald

  • de akte van Euregio c.s. met producties 56 en 57.

1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juli 2025. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgelezen. Van wat er overigens op de zitting aan de orde is geweest, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

1.3. Ten slotte is de vonnisdatum bepaald op 24 september 2025.

2 De feiten

2.1. Partijen maakten deel uit van een groep van ondernemingen die samen [A] vormden. De groep legde zich toe op de recycling en verwerking van schroot en de waardevolle materialen die zich daarin bevinden. De groep had verschillende vestigingen. De broers [B] , [C] en [D] waren eigenaren van [A] .

2.2. Het familiebedrijf is in 2017 ontvlochten. [C] en [D] zijn samen verder gegaan onder de namen [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] B.V. (gedaagde partijen). [B] is met zijn zoon [E] verder gegaan onder de namen Euregio Recycling B.V. en Euregio Holding B.V. (eisende partijen). [B] is inmiddels overleden.

2.3. In het kader van de ontvlechting zijn afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een Memorandum of Understanding (MoU). Na de ontvlechting zijn door [B] en [E] (Euregio c.s.) vele procedures gevoerd tegen [C] en [D] ( [gedaagden] ), over allerhande zaken.

2.4. In één van deze procedures hebben [gedaagden] in reconventie een vordering ingesteld tegen Euregio c.s. tot betaling van schadevergoeding wegens het niet nakomen door Euregio c.s. van een door [gedaagden] gestelde overeenkomst tot het gedurende drie jaar na de ontvlechting blijven leveren van 5.000 tot 7.000 ton non-ferro per jaar aan [gedaagde 1] tegen betaling van € 80,- per ton (hierna: de non-ferro-overeenkomst). Deze overeenkomst zou volgens [gedaagden] zijn gesloten ter uitvoering van een afspraak uit de MoU.

2.5. Deze reconventionele vordering van [gedaagden] is afgewezen, zowel in eerste aanleg door de rechtbank (op 4 december 2019), als in hoger beroep door het gerechtshof (op 25 april 2023).

2.6. In afwachting van een rechterlijke beslissing over de gepretendeerde vordering op Euregio c.s. uit hoofde van de non-ferro-overeenkomst, welke vordering door [gedaagde 1] werd begroot op een bedrag van € 1.294.860,-, heeft [gedaagde 1] met rechterlijk verlof op 29 mei 2019 een aantal conservatoire beslagen gelegd:

2.7. Een verzoek in kort geding van Euregio Recycling om de gelegde beslagen op te heffen, is op 23 juli 2019 afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof bij arrest van 7 april 2020 de gelegde beslagen alsnog opgeheven.

3 Het geschil

De vorderingen

3.1. In deze procedure wordt – na eisverminderingen bij exploit van 15 oktober 2024 en tijdens de mondelinge behandeling – samengevat het volgende gevorderd.

3.2. Gevorderd wordt dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I. voor recht verklaart dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens Euregio Recycling heeft gehandeld doordat zij ten laste van Euregio Recycling conservatoire (derden) beslagen heeft gelegd, en dat [gedaagde 1] aansprakelijk is jegens Euregio Recycling voor de daardoor geleden schade, II. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling aan Euregio Recycling van de schade die Euregio Recycling als gevolg van de onrechtmatige (derden)beslagen zoals genoemd hierboven onder I heeft geleden, welke schade wordt begroot op een bedrag van € 1.314.764,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, III. [gedaagde 1] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente indien voldoening niet binnen veertien dagen na de datum van het vonnis plaatsvindt.

3.3. Tussen partijen staat vast dat er geen vorderingen van Euregio Holding meer voorliggen, en evenmin vorderingen tegen [gedaagde 2] .

3.4. Euregio Recycling legt aan haar vorderingen kort gezegd het volgende ten grondslag. Gebleken is dat de beslagen die [gedaagde 1] op 29 mei 2019 ten laste van Euregio Recycling heeft gelegd, niet hadden mogen worden gelegd. De gepretendeerde schadevordering van [gedaagde 1] , tot zekerheid waarvan het beslag diende, is namelijk onherroepelijk afgewezen. [gedaagde 1] is daarom aansprakelijk uit onrechtmatige daad voor de schade die Euregio Recycling door die beslaglegging heeft geleden. Die schade bedraagt € 1.314.764,- aan gemist rendement omdat Euregio Recycling het geld dat zij van Euregio Holding te vorderen had gedurende de periode van het beslag niet kon gebruiken voor haar bedrijfsvoering om daar rendement mee te maken.

De verweren

3.5. [gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen en voert ter verweer samengevat het volgende aan:

er is sprake van eigen schuld (artikel 6:101 BW): Euregio Recycling had haar (beweerdelijke) schade kunnen beperken door voor de investeringen geld te lenen van Euregio Holding en, als dat niet kon, door [gedaagde 1] eerder aan te spreken over de (ernstige) mate waarin het beslag haar hinderde (wat voor [gedaagde 1] niet voorzienbaar was), een eventueel toe te wijzen schadevergoeding moet worden gematigd tot nihil (artikel 6:109 lid 1 BW).

3.6. [gedaagde 1] verzoekt de rechtbank om Euregio c.s. te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien voldoening niet binnen zeven dagen na de datum van het vonnis plaatsvindt. [gedaagde 1] verzoekt een verhoogde proceskostenvergoeding vast te stellen, in verband met kort gezegd de wijze van procederen door Euregio c.s..

3.7. [gedaagde 1] verzet zich tegen een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis waarin zij zal worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Euregio, vanwege het restitutierisico.

3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of Euregio Recycling recht heeft op schadevergoeding in verband met de door [gedaagde 1] op 29 mei 2019 gelegde conservatoire beslagen.

De toetsingsmaatstaf

4.2. Het is vaste rechtspraak dat degene die een beslag legt daarbij handelt op eigen risico en, indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, de door het beslag geleden schade dient te vergoeden, bijzondere omstandigheden daargelaten. Dit geldt ook in het geval dat de beslaglegger op verdedigbare gronden van het bestaan van zijn vorderingsrecht was overtuigd en bij het leggen van het beslag niet lichtvaardig heeft gehandeld. Bijzondere omstandigheden daargelaten, is de beslaglegger wiens beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd, aansprakelijk uit onrechtmatige daad jegens degene op wiens recht het beslag inbreuk heeft gemaakt (Hoge Raad 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608).

Het beslag is ten onrechte gelegd

4.3. De beslaglegging door [gedaagde 1] diende ter verzekering van betaling door Euregio Recycling van de door [gedaagde 1] gepretendeerde vordering in verband met het niet nakomen van de non-ferro-overeenkomst door Euregio Recycling. Door het onherroepelijk geworden arrest van het hof van 25 april 2023 staat vast dat [gedaagde 1] die vordering niet toekomt. Gelet op bovenstaande toetsingsmaatstaf betekent dit dat [gedaagde 1] de eventuele schade die door het beslag is ontstaan dient te vergoeden, bijzondere omstandigheden daargelaten.

4.4. Door [gedaagde 1] zijn enkele omstandigheden aangevoerd die volgens haar maken dat sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’ waardoor zij niet schadeplichtig zou zijn, of dat althans het beroep van Euregio Recycling op de onrechtmatige beslaglegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Door [gedaagde 1] is ook een beroep gedaan op rechtsverwerking.

4.5. De rechtbank zal deze verweren niet beoordelen omdat Euregio Recycling, zoals hierna aan de orde zal komen, niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het beslag. De vorderingen van Euregio Recycling kunnen daarom niet worden toegewezen. Niet alleen de gevorderde schadevergoeding moet worden afgewezen, maar ook de gevorderde verklaring voor recht ter zake de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] : aangezien de beslaglegging niet heeft geleid tot schade, en van toekomstige schade ook geen sprake kan zijn, ontbreekt een belang voor Euregio Recycling bij de door haar gevraagde verklaring voor recht.

Dat schade is geleden is onvoldoende aannemelijk

4.6. Voor een schadevergoedingsactie wegens onrechtmatige beslaglegging gelden de gewone regels van het bewijsrecht. Het is daarom aan de beslagene die schadevergoeding vordert, om voldoende aannemelijk te maken dat hij schade heeft geleden als gevolg van de beslaglegging. Op de beslagene rust de stelplicht en, bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast ten aanzien van het bestaan van schade. Als het bestaan van de schade voldoende aannemelijk is, kan de omvang daarvan eventueel door schatting worden bepaald.

4.7. Euregio Recycling stelt schade te hebben geleden door het derdenbeslag onder Euregio Holding en onderbouwt dit als volgt. In 2019 had Euregio Holding een schuld van in totaal ruim € 8.6 miljoen euro aan Euregio Recycling. Door het beslag kon Euregio Holding die schuld niet aan Euregio Recycling voldoen, althans niet tot het bedrag van bijna € 1,3 miljoen waarvoor beslag was gelegd. Als het beslag niet was gelegd, dan had Euregio Holding dit bedrag van bijna € 1,3 miljoen wél aan Euregio Recycling betaald. De middelen daarvoor zou Euregio Holding hebben verkregen uit direct opeisbare vorderingen op haar bestuurders (de onderneming had maar een beperkte kredietfaciliteit bij de bank en verzorgde zelf de financiering van de aankoop van te verwerken materialen). Euregio Recycling zou dat geld dan hebben kunnen gebruiken om er elektromotoren en raffineer van in te kopen, om daaruit ferro en non ferro materialen terug te winnen. Uitgaande van een doorloopcyclus van telkens twee maanden (inkoop-verwerken-verkoop), een gelijkblijvend kostenniveau van 5% van de inkoopwaarde, en een bruto winstmarge van 20%, had zij daarmee in de periode van ruim tien maanden dat het beslag heeft voortgeduurd (cumulatief) een winst van € 1.314.764,- kunnen genereren, aldus Euregio Recycling, die daartoe bijgaande overzichtjes heeft geproduceerd.

4.8. [gedaagde 1] voert het verweer dat de stellingen van Euregio Recycling onvoldoende zijn onderbouwd en ook niet geloofwaardig zijn, en heeft dat uitvoerig gemotiveerd.

4.9. De rechtbank oordeelt dat dit verweer slaagt en overweegt daartoe het volgende.

4.9.1. Het gaat om schade die beweerdelijk zou zijn geleden door een derdenbeslag tot een bedrag van € 1.294.860,-, op vorderingen die Euregio Recycling had op Euregio Holding. Hoewel een derdenverklaring als bedoeld in artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door Euregio Holding niet is verstrekt, is aannemelijk dat het beslag doel heeft getroffen in die zin dat sprake was van een intercompany vordering op Euregio Holding van (meer dan) € 1.294.860,-. Dat kan worden afgeleid uit een door Euregio Recycling overgelegde pagina 57 uit de jaarrekening 2020 van Euregio Holding (productie 57). Dat het beslag doel heeft getroffen, betekent echter nog niet dat het ook tot schade heeft geleid. Zoals [gedaagde 1] terecht opmerkt, is van geblokkeerde geldbedragen of bevroren bankrekeningen door het beslag geen sprake geweest.

4.9.2. Euregio Recycling stelt dat Euregio Holding, als geen beslag was gelegd, een bedrag van € 1,3 miljoen aan haar ter beschikking zou hebben gesteld dat zij had kunnen gebruiken voor het inkopen van te verwerken elektromotoren en raffineer. Euregio Holding had weliswaar zelf geen liquide middelen, maar zou dit bedrag op haar beurt ter beschikking hebben gekregen doordat haar bestuurders hun schuld aan Euregio Holding zouden hebben voldaan. De rechtbank overweegt dat nergens uit blijkt dat het bankkrediet was benut en dat Euregio Holding op deze wijze en in deze mate de activiteiten van de business van Euregio Recycling zou hebben gefinancierd. Dat Euregio Holding tegelijkertijd kennelijk een grote schuld had aan Euregio Recycling wekt in dit licht ook bevreemding. Dat de bestuurders van Euregio Holding (de beheervennootschappen van [B] en [E] ) via Euregio Holding middelen beschikbaar stelden voor de bedrijfsactiviteiten van Euregio Recycling is niet onderbouwd. Anders dan Euregio Recycling stelt, blijkt uit de pagina’s 34, 35 en 36 van de door haar overgelegde rapportage van Euregio Holding over 2020 (productie 56) niet dat Euregio Holding kortlopende opeisbare vorderingen had op haar bestuurders, en dat die werden gebruikt om Euregio Recycling te voorzien van werkkapitaal. Door Euregio Recycling is ook niet op andere wijze onderbouwd (door overlegging van bijvoorbeeld bankafschriften, boekhoudkundige stukken of andere documenten), dat dit de wijze was waarop de onderneming functioneerde, of althans dat de financiering van Euregio Recycling met € 1,3 miljoen voor de inkoop van elektromotoren en raffineer op deze manier op de planning stond toen eind mei 2019 beslag werd gelegd. Geen enkel stuk wat daarop wijst is overgelegd en Euregio Recycling heeft op de gestelde gang van zaken ook weinig toelichting gegeven. Euregio Recycling heeft in het algemeen weinig tot niets gesteld over haar gebruikelijke bedrijfsactiviteiten, de wijze waarop die werden gefinancierd, de omloopsnelheid van uitgaande en inkomende geldstromen, of de winsten die daarmee werden gegenereerd.

4.9.3. Euregio Recycling stelt dat zij het bedrag van € 1,3 miljoen zou hebben geïnvesteerd in de aankoop van elektromotoren en raffineer. In hoeverre dit de normale business is van Euregio Recycling, blijkt niet uit haar stellingen. In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat en waarom de aankoop van een zo grote hoeveelheid van deze materialen niet zonder meer mogelijk is omdat die materialen niet steeds in die mate beschikbaar zijn en Euregio Recycling ze niet in die mate kan verwerken: bij een inkoopwaarde van € 1,3 miljoen zou het gaan om meer dan 100 volle vrachtwagens. Op deze betwisting heeft Euregio Recycling niet gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van Euregio Recycling, dat zij voor € 1,3 miljoen van deze materialen zou hebben ingekocht, en dat zij bovendien vervolgens elke twee maanden nog grotere hoeveelheden zou hebben ingekocht (zie het tweede staatje in ro. 4.7) dan ook niet aannemelijk. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] , had van Euregio Recycling verwacht mogen worden dat zij haar schadeonderbouwing op dit punt had onderbouwd.

4.9.4. Euregio Recycling stelt dat zij met deze investering elke twee maanden 20% marge zou hebben behaald en wijst in dit verband naar haar winst- en verliesrekeningen over 2017 tot en met 2020 (productie 54). Zonder nadere toelichting, die door Euregio Recycling niet is gegeven, valt niet in te zien hoe zij komt tot de constatering dat in de genoemde jaren op jaarbasis sprake zou zijn geweest van een rendement op de netto omzet van respectievelijk 22,3%, 21,9%, 32% en 30,7%. Uitgaande van de netto-omzetten en de resultaten na belastingen, zoals ze staan vermeld in de winst- en verliesrekeningen, gaat het om rendementen op de netto omzet van respectievelijk 3,4%, -0,46%, 1,2% en 0,94%. Hoe die rendementen zijn behaald is bovendien niet bekend en het gaat hier om rendementen op jaarbasis. Alleen al hierom is niet aannemelijk dat Euregio Recycling met een investering van € 1,3 miljoen binnen twee maanden een marge van 20% zou hebben behaald, en dat zij dit binnen de periode van het beslag nog eens viermaal zou hebben kunnen herhalen, met cumulatieve bedragen, met een rendement van meer dan 100% na tien maanden.

4.9.5. Tot slot geldt het volgende. Als Euregio Holding eind mei 2019 over de middelen kon beschikken door vorderingen van haar bestuurders te innen, en als investeringen in elektromotoren en raffinaat zo lucratief waren zoals Euregio Recycling stelt, dan had Euregio Holding die middelen aan Euregio Recycling ter beschikking kunnen stellen als lening. Het gelegde beslag stond daaraan niet in de weg. En als het beslag niettemin klemmend was omdat daardoor de geplande lucratieve investeringen niet konden worden gedaan, met de door Euregio Recycling nu gestelde grote schade tot gevolg, dan had het voor de hand gelegen dat Euregio Recycling dit had aangevoerd toen zij in kort geding vroeg om opheffing van het beslag. Uit het arrest van het hof van 7 april 2020 blijkt echter dat Euregio Recycling zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niets naar voren heeft gebracht over schade die zij door het beslag zou lijden. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van wat Euregio Recycling nu in deze procedure stelt over haar schade.

4.10. De rechtbank concludeert dat Euregio Recycling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het gelegde beslag. Euregio Recycling heeft niet aan haar stelplicht voldaan en in ieder geval haar – op het eerste gezicht niet aannemelijke – stellingen ook volstrekt onvoldoende onderbouwd. Aan het schatten van de omvang van die schade of een eventuele verwijzing naar de schadestaat komt de rechtbank dan ook niet toe. Aan een beoordeling van het beroep op matiging wordt niet toegekomen. De vorderingen van Euregio Recycling moeten worden afgewezen.

De proceskosten

4.11. Euregio c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.

4.12. [gedaagden] verzoeken de rechtbank om de proceskosten die voor hen gemoeid zijn geweest met deze procedure hoger te begroten dan gebruikelijk. Zij voeren hiervoor aan (a) dat Euregio c.s. ten onrechte partij [gedaagde 2] hebben laten verschijnen, terwijl zij bij het uitbrengen van het herstelexploit wisten dat tegen die partij geen vordering (meer) werd ingesteld, (b) dat Euregio c.s. bij herstelexploit 80% van hun dagvaarding hebben ‘laten vallen’, waardoor [gedaagden] kosten hebben gemaakt die voor niets zijn gebleken, en (c) dat Euregio c.s. in strijd met de waarheid pretendeerden dat door het beslag een bedrag was ‘bevroren’ en daar vervolgens een bizarre schadeberekening op hebben gebaseerd, wat [gedaagden] veel tijd en moeite hebben gekost om te weerleggen. Volgens [gedaagden] rechtvaardigt dit onbetamelijk procedeergedrag van Euregio c.s. een afwijking van het liquidatietarief.

4.13. De rechtbank ziet in het onder (a) genoemde argument onvoldoende reden om extra kosten bij Euregio c.s. in rekening te brengen, maar ziet in de argumenten onder (b) en (c) van [gedaagden] wel aanleiding om een verhoogde proceskostenveroordeling uit te spreken en overweegt daartoe als volgt.

4.14. In de dagvaarding die [gedaagden] op 10 september 2024 hebben uitgebracht, vorderden zij allereerst een schadevergoeding van € 152.562,17 wegens kort gezegd onrechtmatig handelen en misbruik van recht doordat [gedaagden] de vordering wegens het niet nakomen van de non-ferro-overeenkomst tegen hen hadden ingesteld. Het gevorderde bedrag zou zien op de werkelijk gemaakte advocaatkosten, gederfde arbeidsuren en externe advieskosten. Deze schadevordering, gebaseerd op onrechtmatig handelen en misbruik van recht, hebben [gedaagden] bij herstelexploit van 15 oktober 2024 zonder verdere toelichting weer ingetrokken. Zij handhaafden hun vordering tot schadevergoeding van € 1.314.764,00, wegens onrechtmatige beslaglegging. Deze vordering hebben Euregio c.s. in de dagvaarding onduidelijk toegelicht en niet met stukken onderbouwd.

4.15. De rechtbank acht aannemelijk dat [gedaagden] door deze wijze van procederen van Euregio c.s. nodeloos kosten hebben gemaakt. De 49 pagina’s tellende dagvaarding zag voor veruit het grootste deel op de schadevordering die bij herstelexploit is ingetrokken. Bij de mondelinge behandeling heeft de raadsman van [gedaagden] verklaard dat hij na ontvangst van de uitvoerige dagvaarding alvast was begonnen met deze te lezen en een reactie op schrift te stellen, voordat hij vijf weken later het herstelexploit ontving en bleek dat het grootste deel van de dagvaarding was komen te vervallen. De hiermee gemoeide kosten hadden vermeden kunnen worden als Euregio c.s. zorgvuldiger hadden nagedacht over de in te stellen vordering alvorens een dagvaarding uit te brengen. Waarom Euregio c.s. eerst de uitgebreide dagvaarding hebben uitgebracht en later hebben beslist deze grotendeels in te trekken, is door Euregio c.s. niet toegelicht. De nodeloos gemaakte kosten komen daarom voor rekening van Euregio c.s. De rechtbank zal deze extra kosten begroten op 1 punt tegen het liquidatietarief dat past bij de ingetrokken vordering.

4.16. De rechtbank ziet ook in de wijze waarop Euregio c.s. hun vordering van € 1.314.764,00 wegens onrechtmatige beslaglegging in de dagvaarding hebben gepresenteerd aanleiding te komen tot een verhoogde proceskostenveroordeling. Die presentatie kenmerkte zich door een veelheid van blote stellingen, dus stellingnames zonder wezenlijke onderbouwing. Daardoor werd het Gerrits lastig gemaakt om afdoende te reageren en moesten zij eigenlijk het werk doen van Euregio c.s. door bijvoorbeeld zelf de jaarstukken van Euregio c.s. bij de Kamer van Koophandel op te vragen om aan de hand daarvan de gemankeerde stellingen van Euregio c.s. te kunnen weerleggen en meer helderheid te bieden over de situatie bij Euregio c.s.. De rechtbank acht het bij deze wijze van procederen van Euregio c.s. redelijk om de kosten hoger te begroten dan gebruikelijk en begroot daarom het salaris van de advocaat van Gerrits in dit verband op 1 punt extra van het liquidatietarief dat past bij deze vordering.

4.16.1. De proceskosten van [gedaagden] worden met inachtneming van het voorgaande begroot op:

4.17. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.18. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen van Euregio c.s. af,

5.2. veroordeelt Euregio c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 25.003,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Euregio c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,

5.3. veroordeelt Euregio c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

5.4. verklaart de onderdelen 5.2 en 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.