Terug naar bibliotheek
Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBOBR:2025:5975 - Rechtbank Oost-Brabant - 1 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2025:59751 oktober 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Zaaknummer: C/01/404860 / HA ZA 24-345

Vonnis van 1 oktober 2025

in de zaak van

Mr. BOB ANTON PATRICK SIJBEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van COBRABANT BOUW & RENOVATIE B.V., te Helmond, eiser, nader te noemen: de curator, advocaat: mr. L.M.J.A. van Schaijk,

tegen

[gedaagde], te [woonplaats] , gedaagde, nader te noemen: de opdrachtgever, advocaat: mr. M.A.J. Kemps.

Cobrabant Bouw & Renovatie B.V. wordt hierna aangeduid als gefailleerde.

1 De kern van de zaak

1.1. Deze zaak gaat over betaling voor aannemingswerkzaamheden van gefailleerde voor de opdrachtgever. De curator vordert betaling van € 170.013,89 voor deze werkzaamheden.

1.2. Met dit vonnis wordt geen eindvonnis gewezen. Aan partijen worden verschillende bewijsopdrachten gegeven. Ook wordt de opdrachtgever in de gelegenheid gesteld te reageren op extra grondslagen van de vordering. Hieronder licht de rechtbank dit toe.

2 De procedure

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 21 mei 2024- de conclusie van antwoord- het bericht dat gefailleerde failliet is gegaan en de mededeling van de curator dat de procedure wordt overgenomen

  • de mondelinge behandeling (zitting) van 1 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Tijdens de zitting heeft de curator spreekaantekeningen voorgedragen.

2.2. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

3 Het geschil

3.1. De curator vordert – samengevat – veroordeling van de opdrachtgever tot betaling van € 170.013,89, vermeerderd met rente en kosten.

3.2. Volgens de opdrachtgever moet het gevorderde worden afgewezen.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1. De rechtbank overweegt als volgt.

4.2. De curator baseert zijn vordering (primair) op de mondelinge overeenkomst die de opdrachtgever en gefailleerde hebben gesloten. Dat is een overeenkomst van aanneming van werk (artikel 7:750 BW).

4.3. Het staat vast dat gefailleerde aannemingswerkzaamheden in opdracht van opdrachtgever heeft verricht. Opdrachtgever moet dus in beginsel daarvoor betalen.

4.4. Partijen zijn het echter niet eens over de (prijs)afspraak die gefailleerde en de opdrachtgever hebben gemaakt, namelijk: of zij een regieafspraak hebben gemaakt inhoudende betaling van € 25,- per uur ex btw plus materiaalkosten (zoals de curator stelt), of er een (maximum)prijs van € 90.000,- is afgesproken, en of is afgesproken dat het werk “zwart” zou worden verricht en dat daarom contante betaling is afgesproken (zoals de opdrachtgever stelt).

4.5. Partijen zijn het verder niet eens over de vraag of opdrachtgever € 90.000,- contant heeft betaald, wat de opdrachtgever stelt maar de curator betwist.

4.6. Duidelijkheid over voornoemde vragen is cruciaal voor de beoordeling van deze zaak. De rechtbank moet namelijk beoordelen of de vordering van de curator gebaseerd is op een afspraak tussen gefailleerde en de opdrachtgever en of de opdrachtgever de vordering (geheel of gedeeltelijk) heeft betaald. Over de feiten moet dus eerst duidelijkheid zijn, voordat over de zaak (verder) kan worden geoordeeld. De rechtbank zal daarom aan partijen bewijsopdrachten geven zoals is beschreven in het dictum. Daarbij is aan de partij die de bewijslast draagt de bewijsopdracht gegeven. Uit de hoofdregel van artikel 150 Rv volgt dat het bewijs van een (betwiste) stelling rust op de partij die zich beroept op het rechtsgevolg van die stelling.

4.7. De curator heeft ter zitting de grondslag van zijn vordering aangevuld, in de zin dat hij subsidiair (voor het geval de overeenkomst nietig is, in verband met strijd met de openbare orde / goede zeden) zijn vordering baseert op onverschuldigde betaling / ongerechtvaardigde verrijking. De opdrachtgever heeft daarop niet deugdelijk kunnen reageren. De opdrachtgever zal zodoende in de gelegenheid worden gesteld op deze extra grondslag te reageren.

4.8. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. draagt de curator op te bewijzen:

  • dat gefailleerde en de opdrachtgever zijn overeengekomen dat voor de werkzaamheden € 25,- per uur ex btw zou worden betaald, plus de materiaalkosten,

5.2. draagt de opdrachtgever op te bewijzen:

  • dat gefailleerde en de opdrachtgever een aanneemsom van (maximaal) € 90.000,- voor de werkzaamheden zijn overeengekomen,
  • dat gefailleerde en de opdrachtgever zijn overeengekomen dat het werk “zwart” zou worden verricht en dat daarom contante betaling is afgesproken,
  • dat de opdrachtgever € 90.000,- contant heeft betaald aan gefailleerde.

5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 15 oktober 2025 voor uitlating door de curator en de opdrachtgever of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,

5.4. bepaalt dat, als de curator en de opdrachtgever geen bewijs door het horen van getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,

5.5. bepaalt dat, als de curator en de opdrachtgever getuigen willen laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2025 tot en met januari 2025 dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,

5.6. bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. M.A. Vieira, in het paleis van justitie te ’s-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 8,

5.7. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

5.8. stelt de opdrachtgever in de gelegenheid om uiterlijk woensdag 29 oktober 2025 te reageren op de extra grondslagen van de vordering (beschreven in r.o. 4.7),

5.9. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Vieira en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.