Terug naar bibliotheek
Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBOBR:2025:5784 - Kantonrechter: Inhoudsloze arbeidsovereenkomst komt voor risico van de werkgever - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2025:578416 september 2025

Essentie

De kantonrechter wijst een ontbindingsverzoek op grond van deze omstandigheid af. De arbeidsovereenkomst is inhoudsloos geworden. Dit komt voor risico van de werkgever die te snel een opvolger voor de werknemer heeft gezocht, voordat voor de werknemer een nieuwe functie was gevonden.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Eindhoven

Zaaknummer / rekestnummer: 11785775 \ EJ VERZ 25-396

Beschikking van 16 september 2025

in de zaak van

DE LAGE LANDEN INTERNATIONAL B.V., gevestigd en kantoorhoudende in Eindhoven, verzoekende partij, hierna te noemen: DLL, gemachtigde: mr. P. de Boer en mr. L. Holterhues,

tegen

[verweerder], wonend in [woonplaats] , verwerende partij, hierna te noemen: [verweerder] , gemachtigde: mr. M.J.G.A. van Gelder.

De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt DLL om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] , omdat de arbeidsovereenkomst volgens haar inhoudsloos is geworden. De kantonrechter wijst het verzoek af, omdat geen sprake is van een redelijke grond.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met 16 bijlagen, binnengekomen op de griffie op 8 juli 2025,

  • het verweerschrift met 5 bijlagen,

  • een akte van DLL met bijlagen 17 t/m 21,

  • een akte van [verweerder] met bijlagen 6 t/m 8.

1.2. Op 19 augustus 2025 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen, in aanwezigheid van hun gemachtigden, besproken. Namens DLL waren [A] (CEO) en [B] (Head of HR) aanwezig. Mr. De Boer heeft spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Ten slotte is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2 De feiten

2.1. [verweerder] , geboren [geboortedatum] 1969, is sinds 1 september 1994 in dienst bij DLL, waar hij meerdere (internationale) functies heeft bekleed. Tussen 1999 en 2016 heeft [verweerder] achtereenvolgens gewerkt als Country Manager Spain in Spanje, Senior Vice President Latin America / CEO DLL Brazil in Brazilië en als Senior Vice President Operations USE en Chief Auditor Americas Region in de Verenigde Staten. Per 1 augustus 2016 is [verweerder] werkzaam in de functie van Head of Internal Audit met een (huidig) loon van € 16.198,37 bruto per maand (exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten). De standplaats van deze functie is [plaats] .

2.2. Na de positie van Head of Internal Audit enkele jaren te hebben bekleed, heeft [verweerder] in gesprekken met voormalige CEO’s van DLL tweemaal zijn wens uitgesproken om een nieuwe stap binnen de organisatie te zetten. Vanwege uiteenlopende, organisatorische redenen is [verweerder] toen echter gevraagd om zijn functie van Head of Internal Audit uit te blijven voeren.

2.3. Op 9 juli 2024 heeft een halfjaarlijks gesprek tussen [verweerder] en de huidige CEO van DLL, [A] , plaatsgevonden. In dit gesprek heeft [verweerder] opnieuw bespreekbaar gemaakt dat hij graag naar een andere functie binnen DLL wil rouleren. [A] heeft hierop instemmend gereageerd.

2.4. Op 2 september 2024 is de organisatie erover ingelicht dat besloten is dat [verweerder] op zoek zal gaan naar een nieuwe functie binnen DLL, waardoor de functie van Head of Internal Audit vacant wordt. Hierna is bovendien een planning gemaakt om de opvolger van [verweerder] te werven. [verweerder] is bij deze wervingsprocedure actief betrokken geweest.

2.5. In de periode van oktober/november 2024 tot februari/maart 2025 is een loopbaantraject voor [verweerder] opgestart, met als doel om een persoonlijk profiel te schetsen van [verweerder] op basis waarvan hij gesprekken over zijn verdere loopbaan zou kunnen voeren.

2.6. Begin 2025 is de opvolger van [verweerder] voor de functie van Head of Internal Audit geworven.

2.7. In de tussenliggende periode, in ieder geval vanaf oktober 2024 tot en met maart 2025, hebben tussen [verweerder] en [A] meerdere gesprekken plaatsgevonden.

2.8. Op 14 maart 2025 ontving [verweerder] van [B] , Head of HR, een uitnodiging voor een gesprek op 18 maart 2025. In dit gesprek is aan [verweerder] een concept vaststellingsovereenkomst voorgelegd en is tussen [verweerder] en [B] gesproken over een mogelijke beëindiging van het dienstverband van [verweerder] .

2.9. [verweerder] heeft niet ingestemd met de vaststellingsovereenkomst. Wel heeft [verweerder] nadien meerdere gesprekken gehad binnen DLL, om op informele wijze zijn belangstelling voor functies te tonen. Tot een formele sollicitatie is het echter aanvankelijk niet gekomen.

2.10. Per 1 mei 2025 is de opvolger van [verweerder] gestart in de functie van Head of Internal Audit. Met [verweerder] is afgesproken dat hij tot 1 juli 2025 bij de rol betrokken zou blijven, ter afronding en ter overdracht van de werkzaamheden.

2.11. Zowel in mei 2025 als in juni 2025 heeft [verweerder] gesolliciteerd voor een functie binnen DLL. [verweerder] is voor geen van deze functies aangenomen.

2.12. Per 10 juli 2025 zijn de werkzaamheden van [verweerder] beëindigd en is hij vrijgesteld van werk met behoud van loon.

3 Het verzoek en het verweer

3.1. DLL verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. artikel 7:669 lid 1 en 3 sub h BW (andere omstandigheden). DLL heeft – samengevat – aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de arbeidsovereenkomst van [verweerder] inhoudsloos is geworden, nu [verweerder] zijn functie heeft neergelegd en het niet is gelukt om binnen DLL een andere passende functie voor [verweerder] te vinden. Gelet daarop kan van DLL in redelijkheid niet gevergd worden om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren en bestaat er een redelijke grond om de arbeidsovereenkomst te laten eindigen.

3.2. [verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden afgewezen. [verweerder] voert – samengevat – aan dat er geen sprake is van een voldragen h-grond, omdat DLL niet aan haar herplaatsingverplichting heeft voldaan, zodat enkel al om deze reden geen dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst aanwezig is. Daarnaast heeft DLL de h-grond, voor zover daarvan al sprake zou zijn, zelf gecreëerd, door niet aan haar herplaatsingsverplichting te voldoen en [verweerder] niet op reële wijze in staat te stellen om een andere rol binnen DLL te vinden. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

4 De beoordeling

4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is.[1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.[2]

4.2. Aan haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft DLL de h-grond ten grondslag gelegd (andere omstandigheden). Vooropgesteld wordt dat deze grond een restcategorie is, bestemd voor omstandigheden die niet in artikel 7:669 lid 3 sub a tot en met g BW zijn genoemd, maar zodanig van aard zijn dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet gevergd kan worden van de werkgever. Uit rechtspraak volgt dat een situatie waarin een arbeidsovereenkomst feitelijk inhoudsloos is geworden, omdat een werknemer de bedongen werkzaamheden niet meer kan uitvoeren, een h-grond kan opleveren.[3]

4.3. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een voldragen h-grond. Het verzoek van DLL zal daarom worden afgewezen, omdat er geen redelijke grond aanwezig is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat wordt als volgt toegelicht. Vast staat dat [verweerder] in het gesprek met [A] van 9 juli 2024 heeft aangegeven dat hij een nieuwe stap binnen DLL wilde zetten en dat [A] hier welwillend tegenover stond, zodat partijen in onderling overleg hebben besloten dat [verweerder] zijn functie zou neerleggen. Vervolgens heeft DLL het initiatief genomen om een vacature open te stellen voor de functie van [verweerder] voordat hij een andere functie had gevonden, hoewel [verweerder] daar zijn bedenkingen over heeft geuit. Hiermee is door DLL het risico genomen dat [verweerder] nog geen nieuwe functie zou hebben op het moment dat zijn opvolger zou starten en was ingewerkt. Deze situatie, die zich op dit moment ook werkelijk heeft voorgedaan, behoort voor rekening en risico van DLL als werkgever te blijven. In de gegeven omstandigheden van het geval levert het geen dringende reden op, als gevolg waarvan het van DLL niet gevergd zou kunnen worden om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] – als zijnde inhoudsloos – in stand te laten.

4.4. Daarbij wordt mede in acht genomen dat het rouleren binnen de organisatie, na een bepaalde periode dezelfde functie te hebben vervuld, geen ongebruikelijke gang van zaken was binnen DLL. Tegen die achtergrond is de wens van [verweerder] om een nieuwe stap te nemen binnen de organisatie dan ook niet ongewoon en mocht van DLL verwacht worden dat zij [verweerder] in dit traject meer ondersteunde dan zij heeft gedaan. Weliswaar heeft DLL terecht aangevoerd dat van [verweerder] (mede gelet op de aard van zijn functie en zijn eigen wens om te rouleren) zelf ook initiatief verwacht mocht worden om een andere functie binnen DLL te vinden, maar de kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] daartoe – in ieder geval vanaf maart 2025 – ook het nodige heeft gedaan. Zo heeft hij, naast het doorlopen van het door DLL geïnitieerde loopbaantraject, met meerdere personen in de organisatie gesprekken gevoerd (zowel binnen DLL als binnen Rabobank), en heeft hij ten aanzien van meerdere concrete functies zijn interesse geuit. Uit informele gesprekken met de hiring managers van die functies bleek echter al snel dat hij niet voor de desbetreffende functies in aanmerking zou komen, zodat hem niet kan worden verweten dat hij niet formeel op deze functies heeft gereageerd. Ook ten aanzien van de twee functies waarop [verweerder] wel formeel heeft gesolliciteerd, geldt dat hij hiervoor is afgewezen. Dat de pogingen van [verweerder] om een nieuwe rol binnen DLL te verwerven niet succesvol zijn gebleken, doet er echter niet aan af dat hij zich daarvoor wel voldoende heeft ingezet.

4.5. De kantonrechter volgt [verweerder] in zijn stelling dat hij van DLL meer ondersteuning had mogen verwachten in zijn zoektocht. Te meer nu zijn wens om terug te keren naar een eerstelijns functie, nadat hij jarenlang in een derdelijns functie heeft gewerkt, bij DLL van het begin af aan bekend was. Dat [verweerder] zijn wensen aanvankelijk globaal omschreef en dat hij nog geen specifieke functie op het oog had, doet daaraan niet af. Niet onnavolgbaar is de stelling van [verweerder] dat hij, nu hij een langere periode buiten de eerste lijn heeft gewerkt, voor een dergelijke functie uit beeld is geraakt. Juist daardoor mocht van DLL, als werkgever, steun verwacht worden om hem wederom (meer) in beeld te brengen bij cruciale personen binnen de eerste lijn en om binnen de organisatie een breder draagvlak voor [verweerder] te creëren. Dat DLL dit heeft gedaan, is onvoldoende gebleken. Door [verweerder] is onweersproken gesteld dat aan hem is medegedeeld dat zijn naam niet op de ‘interne successielijstjes’ stond.[4] Weliswaar heeft [A] op 1 april 2025 een tweetal e-mails verstuurd om [verweerder] te introduceren, onder meer bij de Head of Executive Talent Acquisition van Rabobank, maar dit is – ook in samenhang met de in bijlagen 4 en 17 (van DLL) opgesomde acties – onvoldoende. Aan [verweerder] is door DLL nooit een concrete functie aangeboden. Dat [verweerder] een hooggeplaatste functie heeft, zodat het aantal geschikte en beschikbare functies beperkter is, doet niet af aan de omstandigheid dat de door DLL aangehaalde acties er onvoldoende blijk van geven dat DLL zich actief heeft ingespannen om die functie wel voor [verweerder] te vinden, al dan niet in het buitenland of in een lagere salarisschaal (waartoe [verweerder] zich uiteindelijk ook – in zekere zin – bereid heeft verklaard). Bovendien had DLL deze omstandigheid moeten betrekken bij haar keuze om de vacature voor de functie van [verweerder] open te stellen. Daarbij komt dat aanvankelijk tussen [A] en [verweerder] is gesproken over tijdelijke projectwerkzaamheden ter overbrugging naar een andere functie, als [verweerder] nog geen vaste functie zou hebben gevonden op het moment dat zijn opvolger volwaardig gestart zou zijn. Deze werkzaamheden zijn uiteindelijk echter niet aan [verweerder] aangeboden (althans, niet zonder aanvullende voorwaarden), terwijl niet vast is komen te staan dat er momenteel geen projectmatige werkzaamheden meer beschikbaar zijn. Door wel al in februari 2025 voor het eerst de mogelijkheid van een vaststellingsovereenkomst te benoemen, daarover in maart 2025 een gesprek in te plannen waarbij aan [verweerder] een concept overeenkomst is verstrekt, om vervolgens op 8 juli 2025 een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de rechtbank in te dienen (terwijl [verweerder] op 10 juli 2025 is vrijgesteld van werkzaamheden), heeft DLL in het voorkomende geval te voortvarend gehandeld.

4.6. Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dat er op dit moment geen voldragen h-grond is, zodat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden. De verzoeken van DLL zullen worden afgewezen.

Proceskostenveroordeling

4.7. De proceskosten komen voor rekening van DLL, omdat DLL ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

4.8. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1. wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af,

5.2. veroordeelt DLL in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als DLL niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,

5.3. veroordeelt DLL tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

5.4. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad[5],

5.5. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. E.C. Zandman en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.

Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Artikel 7:669 lid 1 BW.

HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:64.

Ter zitting is door DLL toegelicht dat zij met een succession planner werken, waarbij gekeken wordt hoe en door wie een kritische rol wordt opgevuld als degene die deze positie vervult weggaat of doorstroomt.

Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.


Voetnoten

Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Artikel 7:669 lid 1 BW.

HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:64.

Ter zitting is door DLL toegelicht dat zij met een succession planner werken, waarbij gekeken wordt hoe en door wie een kritische rol wordt opgevuld als degene die deze positie vervult weggaat of doorstroomt.

Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.