ECLI:NL:RBOBR:2025:5384 - Rechtbank Oost-Brabant - 29 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummer: 01.307277.23
Datum uitspraak: 29 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2003] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juli 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 november 2023 in de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een snelheid van ongeveer 209 kilometer per uur, althans een veel te hoge snelheid voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, over die A59 te rijden en/of een of meer op die A59 rijdende voertuigen rechts en/of over de vluchtstrook, althans gevaarlijk in te halen en/of tussen een inhalend voertuig en de vangrail door is gereden en/of de macht over het stuur is verloren en/of tegen een personenauto (Suzuki Alto) aan is gereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige en/of langdurige schouderklachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebitsschade en/of langdurige pijnklachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding. Op 19 november 2023 omstreeks 16:15 uur heeft op de A59 in de gemeente ’s-Hertogenbosch een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit verkeersongeval was een Volkswagen Polo, waarvan verdachte de bestuurder was, en een Suzuki Alto betrokken. In de Suzuki Alto zaten [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ). [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] raakten bij de aanrijding gewond.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte zich roekeloos heeft gedragen in het verkeer en hetgeen hem ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie rekwireert daarnaast tot bewezenverklaring van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en het toebrengen van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden voor [slachtoffer 2] is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging refereert zich wat betreft de kwalificatie van het ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank, maar merkt daarbij op dat mogelijk meer nodig is om tot een bewezenverklaring van roekeloosheid te kunnen komen.
Bewijsbijlage. Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het oordeel van de rechtbank. Op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte reed op 19 november 2023, als bestuurder van de Volkswagen Polo, over de A59. Voorafgaand aan het ongeluk wordt door getuigen gezien dat verdachte met een buitensporig hoge snelheid voertuigen links, rechts en over de vluchtstrook inhaalt. De enorme snelheid waarmee verdachte over de snelweg raast, wordt door diverse getuigen bevestigd en de getuigen omschrijven zijn gedrag als ‘enorm roekeloos’. Uit de EDR data van de auto blijkt dat de geregistreerde snelheid vijf seconden voor het ongeval 207 en 209 km/h was. Verdachte reed op een 100 km/h weg. Het ongeval vindt plaats als getuige [getuige] een inhaalactie inzet en – in ieder geval gedeeltelijk – op de linker rijstrook komt te rijden, waarna verdachte getuige [getuige] links tussen de rijstrook en de vangrail inhaalt, de auto van verdachte in een slip komt en verdachte de macht over het stuur verliest. Verdachte veroorzaakt hierdoor een botsing met de Suzuki Alto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Mate van schuld. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid. Of er sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer er sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank dient op grond van artikel 5a, eerste lid, WVW te beoordelen of verdachte met zijn rijgedrag;
( a) de verkeersregels heeft geschonden,
( b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan,
( c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en
( d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid – het met een veel te hoge snelheid over de snelweg rijden en daarbij voertuigen links, rechts en over de vluchtstrook inhalen – kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a lid 1 sub b, d en g WVW. De verdachte heeft dan ook meerdere verkeersregels, als bedoeld in dat artikel, geschonden. Het samenstel van de gedragingen maakt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Ook de vraag of het opzet van verdachte gericht is geweest op het schenden en in ernstige mate schenden van de verkeersregels, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Verdachte blijft gedurende langere tijd een hoge snelheid houden en gevaarlijke inhaalacties zowel rechts als links uitvoeren.
Voormelde gedragingen hebben zich in een kort tijdsbestek in de aanloop naar het ongeval voorgedaan en zijn – anders dan de verdediging heeft betoogd – naar het oordeel van de rechtbank niet als op zichzelf staande incidenten aan te merken. De gedragingen volgden elkaar in een vloeiend en samenhangend geheel op. Elk van deze gedragingen vergrootte het gevaar op een verkeersongeval en versterkte het risico dat zich uiteindelijk ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. De gedragingen zijn in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm opzettelijke ernstige schendingen van de verkeersregels geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gedragingen een ernstige bedreiging vormen voor de verkeersveiligheid. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het dan ook voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het verkeersgedrag van de verdachte. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid.
Aard van het letsel. Voor wat betreft de kwalificatie van het letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie.
Door het ongeluk is letsel ontstaan bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] heeft zijn werkzaamheden pas 10 maanden na het ongeval kunnen hervatten. Het letsel van [slachtoffer 2] kwalificeert de rechtbank daarom als zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. [slachtoffer 1] is in september 2024 nog altijd beperkt in haar dagelijkse bezigheden door het letsel aan haar schouder en sleutelbeen. Zij is nog niet uitbehandeld. De rechtbank merkt het letsel van [slachtoffer 1] dan ook aan als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan en zich daarmee roekeloos heeft gedragen in het verkeer.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 19 november 2023 in de gemeente 's-Hertogenbosch als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A59, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos met een veel te hoge snelheid voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, over die A59 te rijden en op die A59 rijdende voertuigen rechts en over de vluchtstrook en tussen een inhalend voertuig en de vangrail door is gereden en de macht over het stuur is verloren en tegen een personenauto (Suzuki Alto) aan is gereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige en langdurige schouderklachten, is ontstaan en waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straffen.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert zij een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevorderde straf niet passend is bij onderhavige zaak. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid zouden grote gevolgen hebben voor het privé- en zakelijke leven van verdachte. Een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf dan wel geldboete zou meer recht doen aan de zaak. Tevens wijst de verdediging op de mediationovereenkomst waarin beide slachtoffers hebben verklaard dat zij niet wensen dat verdachte langdurig nadeel zal ondervinden aan een op te leggen straf en dat zij niet wensen dat hij een ontzegging van de rijbevoegdheid krijgt.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit. Verdachte is op 19 november 2023 als gevolg van roekeloos rijgedrag in botsing gekomen met de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg waarvan zwaar lichamelijk letsel respectievelijk zodanig lichamelijk letsel met als gevolg tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan. Met zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, ernstig in gevaar gebracht en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van en de toelichting ter terechtzitting door de slachtoffers blijkt dat zij beiden in verschillende mate nog problemen ondervinden in hun dagelijkse bezigheden en dat zij daardoor nog dagelijks worden herinnerd aan het ongeluk. Ondanks dat het leed bij de slachtoffers groot is (geweest), heeft een mediationgesprek tussen de slachtoffers en verdachte plaatsgevonden. Gebleken is dat de slachtoffers geen wrok koesteren, hopen op het beste voor verdachte en dat zij niet wensen dat aan verdachte een straf wordt opgelegd waarvan hij nog jaren de gevolgen zal ervaren. De rechtbank vindt de wijze waarop de slachtoffers met de gehele situatie omgaan zeer bewonderingswaardig en zal bij het opleggen van een straf aan verdachte rekening houden met hun uitdrukkelijke wens.
Aan verdachte gerelateerde factoren. De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsrapportage d.d. 23 juli 2025 en de justitiële documentatie betreffende verdachte. Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte wel eerder in aanraking met politie en justitie is gekomen voor verkeersfeiten, maar dat dit niet in verhouding staat met het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet, oprecht berouw heeft getoond, zijn medewerking aan het onderzoek heeft verleend en met name dat hij zich heeft ingezet om tot een positieve afwikkeling van het mediationgesprek te kunnen komen, ondanks dat dit voor hem pijnlijk was. De rechtbank erkent dat het handelen van verdachte en de gevolgen daarvan ook op hem een grote impact hebben gehad. Dat een inhoudelijke behandeling van de zaak lang op zich heeft laten wachten, heeft niet bijgedragen aan een goede mentale gesteldheid van verdachte. Ook zijn de financiële gevolgen van het ongeluk voor verdachte aanzienlijk geweest. Daarnaast heeft verdachte sinds het ongeval een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zijn leven op positieve wijze verbeterd.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte. De verdachte was ten tijde van het ongeval 19 jaar. In zijn algemeenheid zijn de hersenen van een persoon op die leeftijd nog volop in ontwikkeling. Dit kan met zich meebrengen dat een persoon van die leeftijd risico’s van zijn handelen verkeerd inschat en impulsief handelt. Hoewel de rechtbank – conform het advies van de reclassering – niet zal overgaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht, weegt zij deze omstandigheden wel mee in strafmatigende zin.
De op te leggen straffen. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank is van oordeel dat dit het leven van verdachte op dusdanige wijze zal ontregelen waardoor de door hem ingezette positieve veranderingen worden doorkruist. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op alle bijzondere omstandigheden in deze kwestie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is.
Daarnaast legt de rechtbank op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen, omdat de rechtbank het belang van het bezit van een rijbewijs voor verdachte inziet en inmiddels geruime tijd is verstreken sinds het incident heeft plaatsgehad en er geen nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen airbagmodule aan de rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
- de rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid -
en
een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Teruggave van het in beslag genomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met goednummer PL2100-2023255037-G2139201, te weten een airbagmodule uit de Volkswagen Polo met kenteken KLE-ER 447, aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Dit vonnis is gewezen door: mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter, mr. E.C.L. Pechaczek en mr. I.M. Rinzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier, en is uitgesproken op 29 augustus 2025
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, Opsporing Team Verkeer Oost Brabant, proces-verbaalnummer PL2100-2023255037, afgesloten op 9 februari 2024, aantal pagina’s: 1 tot en met 214. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.