Terug naar bibliotheek
Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBOBR:2025:4955 - Rechtbank Oost-Brabant - 6 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2025:49556 augustus 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtVerbintenissenrecht

Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Zaaknummer: C/01/401355 / HA ZA 24-111

Vonnis van 6 augustus 2025

in de zaak van

[eiseres], te [woonplaats] , gemeente [gemeente] , eiseres, hierna te noemen: de vrouw, advocaat: mr. F.J.M. van Rossem,

tegen

[gedaagde], te [woonplaats] , gemeente [gemeente] , gedaagde, hierna te noemen: de man, advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers.

1 De kern van de zaak

1.1. De vrouw heeft € 40.000,- overgemaakt naar een rekening van de man. Volgens de vrouw is de man gehouden dit terug te betalen, volgens de man niet.

1.2. De rechtbank is van oordeel dat de man het bedrag terug moet betalen. Hieronder licht de rechtbank toe hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

2 De procedure

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding,- de conclusie van antwoord,- de zitting van 7 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de vrouw pleitaantekeningen voorgedragen,

  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 15 mei 2025,

  • een conclusie na enquête, van de man,

  • een conclusie na enquête, van de vrouw,

  • een productieoverzicht na enquête, van de vrouw.

2.2. Vervolgens is bepaald dat vonnis zou worden gewezen.

3 Het geschil

3.1. De vrouw vordert – samengevat – veroordeling van de man tot betaling van € 40.000,00, vermeerderd met rente en kosten.

3.2. Volgens de man moet het gevorderde worden afgewezen.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1. De vrouw heeft op 31 december 2022 € 40.000,- overgemaakt naar de rekening van de man.

4.2. Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag of de man gehouden is dit bedrag terug te betalen. Kort gezegd komen de standpunten op het volgende neer:

4.3. De rechtbank overweegt als volgt.

4.4. De vordering is gestoeld op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW). Voorwaarde voor toewijzing van een dergelijke vordering is dat er voor de betaling (in dit geval: de overboeking van € 40.000,-) geen rechtsgrond is. De vrouw dient feiten en omstandigheden te stellen (en desnoods te bewijzen) waaruit blijkt dat er geen rechtsgrond is – de vrouw draagt in die zin de stelplicht en de bewijslast.

4.5. Bij de vraag of er sprake is van een rechtsgrond, zoals een schenking, komt het aan op uitleg van de verklaringen en gedragingen die partijen hebben gedaan. Die verklaringen en gedragen moeten worden uitgelegd in de zin die partijen over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (artikel 3:33 en 3:35 BW).

4.6. In het licht van dit toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat uit de feiten volgt dat er geen rechtsgrond is voor de betaling / overboeking van € 40.000,-, op grond van het volgende.

4.7. Het staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de vrouw aan de man heeft aangegeven dat zij het bedrag van € 40.000,- tijdelijk bij hem zou stallen.

Tijdens de zitting van 7 april 2025 heeft de man gesteld dat het gesprek over de overboeking telefonisch is gegaan, maar tijdens het getuigenverhoor van 15 mei 2025 heeft hij verklaard dat hij niet meer weet of het gesprek telefonisch of in een persoonlijk gesprek is gegaan. De man heeft verder tijdens de zitting van 7 april 2025 toegelicht dat hij niet meer precies weet wat er op 30 en 31 december 2022 is gebeurd, mede omdat hij toen (op 30 december 2022) dronken was. Ook tijdens het getuigenverhoor heeft de man erkend dat hij niet meer precies weet wat er toen is gebeurd, omdat het al zo lang geleden is. De man is tijdens het getuigenverhoor door de rechter geconfronteerd met het feit dat er (mogelijk) inconsequenties in zijn verklaring zitten, waarop de man heeft toegelicht dat hij het allemaal niet meer precies weet. Naar het oordeel van de rechtbank is het “niet meer precies weten” niet zo’n sterke betwisting. In zijn conclusie na enquête heeft de man betwist dat hij de nacht van 30 op 31 december 2022 bij de vrouw heeft doorgebracht en daarmee, naar de rechtbank begrijpt, dat het gesprek op 31 december 2022 heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank acht deze betwisting weinig overtuigend. De man komt hier immers pas voor het eerst mee bij conclusie na enquête (terwijl hij dit al had kunnen aanvoeren bij conclusie van antwoord, tijdens de zitting en tijdens het getuigenverhoor). Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man een printscreen overgelegd van een Snapchat bericht van 30 december 2022 om 20:34 uur van hem aan de vrouw. Deze printscreen onderbouwt echter niet dat de man en de vrouw diezelfde avond niet bij elkaar hebben doorgebracht: sterker nog, kennelijk hadden partijen in ieder geval in de avond nog contact met elkaar.

4.8. Omdat de vrouw aan de man heeft aangegeven dat zij het bedrag tijdelijk bij hem zou stallen, was het de man duidelijk (althans had hem dat moeten zijn) dat hij het terug zou moeten betalen en dat er geen rechtsgrond was (zoals een schenking) voor de betaling.

4.9. Ook uit de overige feiten blijkt dat het de man duidelijk was dat hij het bedrag terug moest betalen. Zo heeft de vrouw gesteld (en is niet betwist) dat de vrouw, met een vriendin van haar, bij de man langs is gegaan op zijn werk, om het geld terug te vragen. De man heeft erkend dat dat inderdaad is gebeurd en niet is gesteld, noch is gebleken dat hij tijdens dit gesprek heeft geantwoord dat hij het geld niet terug hoefde te betalen. In het dossier zitten ook apps van de vrouw aan de man waarin zij vraagt om terugbetaling van het bedrag van € 40.000,- en daarop antwoordt de man niet dat hij het bedrag niet terug hoeft te betalen, maar antwoordt hij slechts met: “ Zeg het eens”, “Moet ik kijken” en “Na het weekend kijk ik even”.

4.10. Al met al is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de vrouw duidelijk heeft gemaakt aan de man – voordat zij het bedrag overboekte – dat zij het bedrag tijdelijk stalde bij de man. Uit de feiten nadien volgt dat de vrouw en de man dit ook zo hebben begrepen.

4.11. De man heeft geen feiten gesteld waaruit volgt dat er wel een rechtsgrond is, zoals bijvoorbeeld feiten die duiden op een schenking. Weliswaar heeft de man betoogd dat de vrouw hem terug wilde en dat zij daarom dit bedrag aan hem zou hebben geschonken, maar de vrouw heeft aangegeven dat dit betoog niet klopt en naar het oordeel van de rechtbank heeft de man zijn betoog niet deugdelijk onderbouwd. De man heeft, ter onderbouwing, aangevoerd dat de vader van de vrouw bedragen zou schenken aan vrouwen om hun – kort gezegd – te paaien, maar dat is geen deugdelijke onderbouwing, omdat het handelen van de vader weinig tot niets zegt over het handelen van de dochter. Bovendien is de stelling van de man (over het handelen van de vader) erg algemeen en weinig concreet. De rechtbank is daarom van oordeel dat de man zijn betoog niet deugdelijk heeft onderbouwd.

4.12. De conclusie is dan ook dat de man het betaalde bedrag van € 40.000,- moet terugbetalen. De vrouw heeft ook andere feiten aangedragen ter onderbouwing van haar vordering, maar die kunnen onbesproken blijven.

4.13. De vrouw vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal. Gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. De vrouw heeft immers niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.

4.14. De wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen vanaf 1 december 2023, omdat uit het gestelde volgt dat sindsdien de man in verzuim verkeert (= 15 dagen na ontvangst van de sommatiebrief van de advocaat van de vrouw van 15 november 2023).

4.15. De man is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de vrouw worden begroot op:

4.16. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. veroordeelt de man tot betaling van € 40.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW hierover vanaf 1 december 2023, tot aan de dag van volledige betaling,

5.2. veroordeelt de man in de proceskosten van € 5.282,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de man niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.3. veroordeelt de man tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.