Uitspraak inhoud

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Eindhoven

Zaaknummer: 11592661 / CV EXPL 25-1888

Vonnis van 17 juli 2025

in de zaak van

KEDIN CONSUMENTEN LEASE B.V., gevestigd te Rotterdam, eisende partij, hierna te noemen: Kedin, gemachtigde: LegalSteps B.V.,

tegen

[gedaagde] , wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna: [gedaagde] , niet verschenen.

1 De verdere procedure

Op 22 mei 2025 heeft de kantonrechter een tussenvonnis (hierna verder: het tussenvonnis) gewezen. Voor het verloop van de procedure wordt naar het tussenvonnis verwezen.

Bij akte van 19 juni 2025 heeft Kedin haar vordering nader toegelicht.

2 De verdere beoordeling

De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist.

In het tussenvonnis heeft de kantonrechter Kedin op de voet van artikel 22 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevolen om de volgende stukken of gegevens voorzien van een toelichting in het geding te brengen, om de kantonrechter in staat te stellen te beoordelen wat de grondslag van de vordering is, of de toepasselijke consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd en of de vordering toewijsbaar is:

In haar akte heeft Kedin gesteld dat het document ‘Kredietovereenkomst.pfd’ identiek is aan de als productie 1 bij de dagvaarding overgelegde overeenkomst ‘Huurcontract voor het meubel Ted’. Naar eigen zeggen is de benaming van het document ‘wat ongelukkig’, maar is beslist sprake van een huurovereenkomst.

De kantonrechter overweegt dat nergens uit blijkt dat het document ‘Kredietovereenkomst.pfd’ identiek is aan het document ‘Huurcontract voor het meubel Ted’. De kantonrechter kan dit verder ook niet controleren omdat Kedin ondanks het bevel daartoe geen afschrift van het document in het geding gebracht. Gelet op de volledig verschillende benamingen verwijzend naar verschillende bijzondere overeenkomsten (huurovereenkomst en consumentenkredietovereenkomst) ligt allerminst voor de hand dat het om gelijkluidende overeenkomsten gaat. Wat hier verder ook van zij de kantonrechter kan dit niet vaststellen omdat het pdf-bestand niet in het geding is gebracht.

Verder heeft Kedin zonder verdere toelichting gesteld dat geen sprake is van aflossing of kapitaal opbouw en dat de consument geen economische eigendom opbouwt en ook geen recht heeft op eigendomsoverdracht. De overeenkomst kent volgens Kedin geen restwaarde of eigendomsoverdrachtconstructie.

Ook voor de onder b) en c) genoemde voorwaarden geldt dat Kedin deze stukken ondanks bevel daartoe niet in het geding heeft gebracht. De stellingen van Kedin in de dagvaarding en de akte zijn niet te rijmen met de inhoud van de door haar als productie 5 bij de dagvaarding overgelegde e-mails over onder meer gespreide betaling en de uitdrukkelijke optie tot koop na leaseperiode op de website van Dekbed Discounter. Kedin heeft in het geheel geen verklaring gegeven met betrekking tot deze discrepanties.

Zoals in het tussenvonnis is overwogen moet een eisende partij op grond van artikel 111 lid 2 onder d in de dagvaarding de eis en de gronden daarvan vermelden en op grond van artikel 21 Rv in iedere individuele procedure in de dagvaarding voldoende feiten en omstandigheden stellen, en ter onderbouwing daarvan relevante producties bij de dagvaarding moet voegen, om de kantonrechter in staat te stellen te beoordelen of de toepasselijke consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd en of de vordering toewijsbaar is. Als een eisende partij dat niet doet, moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. Dat volgt ook uit artikel 21 Rv en uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van de Hoge Raad in consumentenzaken.

Kedin heeft de verzochte stukken niet in het geding willen brengen en ook geen toelichting willen geven over de discrepanties tussen haar stellingen en de stukken die wel in het geding zijn gebracht. Kedin heeft daardoor niet voldaan aan de hierboven genoemde verplichtingen. De kantonrechter kan de grondslag van de vordering daarom niet beoordelen en mede daardoor ook niet of de toepasselijke consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd en of de vordering toewijsbaar is. De kantonrechter verbindt daaraan de consequentie dat de vordering zal worden afgewezen.

Kedin wordt veroordeeld in de proceskosten omdat zij ongelijk krijgt. Deze kosten aan de kant van [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.

3 De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vordering af;

veroordeelt Kedin tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.A. Donkersloot, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.