Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 24/3475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2025 in de zaak tussen

**1. [eiser]**eiser)

en

**2. [eiseres]**eiseres), uit [woonplaats] ,

samen: eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Westerkwartier, het college

(gemachtigde: R. Tellinga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college om hun uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 13 februari 2024 in te trekken. In dat besluit staat verder dat, omdat het recht op bijstand over de periode 1 februari 2024 tot 13 februari 2024 niet kan worden vastgesteld, ook de bijstand en gereserveerde vakantietoeslag over die twaalf dagen, in afwachting van nader onderzoek, nog niet zullen worden uitbetaald.

1.1. Dit alles staat in het besluit van 18 maart 2024. Met het bestreden besluit van 7 augustus 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.

1.2. Eisers hebben tegen het besluit van 7 augustus 2024 beroep ingesteld. Het college heeft op dat beroep gereageerd met een verweerschrift. Vervolgens hebben eisers nadere stukken ingediend.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de toenmalige gemachtigde van eiser [toenmalig gemachtigde] en de gemachtigde van het college.

1.4. Bij mondelinge uitspraak op die zitting heeft de rechtbank in een tussenbeslissing [toenmalig gemachtigde] geweigerd als gemachtigde van eisers.

1.5. Bij beslissing van 14 maart 2025 heeft de wrakingskamer een wrakingverzoek van eisers van 25 februari 2025 niet-ontvankelijk verklaard.

1.6. Het college heeft een aanvullend verweerschrift ingediend. Hierna hebben partijen nog nadere stukken ingestuurd. Op 23 mei 2025 heeft de rechtbank een verzoek van [toenmalig gemachtigde] om hem in deze procedure als derde-belanghebbende aan te merken, afgewezen.

1.7. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep voortgezet op de zitting van 30 juli 2025. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van het college. Eisers hebben zich schriftelijk afgemeld. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is omdat het college geen besluit heeft genomen over de gevraagde dwangsommen (zie rechtsoverweging 8. en volgende). Dat zal de rechtbank alsnog doen. Voor het overige slaagt het beroep niet. Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

3. Eisers ontvangen sinds 1 december 2020 bijstand op grond van de Pw. Op 12 en 14 februari 2024 heeft eiseres het college telefonisch en per e-mail gemeld dat haar bijstand per 12 februari 2024 kan worden stopgezet omdat zij een groot bedrag aan letselschade heeft ontvangen. Daarop heeft het college haar gevraagd om nadere informatie om te kunnen onderzoeken welk gevolg dat bedrag voor de bijstand zou hebben. Omdat volgens het college eiseres de informatie niet heeft gegeven, heeft het college het besluit van 18 maart 2024 genomen, met deze beroepsprocedure als gevolg.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf: waarover moet de rechtbank oordelen?

4. In de loop van deze procedure hebben eisers de rechtbank een paar keer meegedeeld dat het beroep mede gericht moest worden geacht tegen diverse (al dan niet vermeende) besluiten van het college. Onder meer tegen een nieuw besluit van het college van 30 april 2025 (waarover later meer). De rechtbank wijst deze verzoeken af. Het college heeft met onder meer het besluit van 30 april 2025 de grondslag van het besluit van 7 augustus 2024, dat gaat over het niet geven van inlichtingen, niet gewijzigd. Het beroep kan om die reden al niet mede gericht worden geacht tegen die andere (al dan niet vermeende) besluiten, waaronder dat van 30 april 2025.

4.1. Daarbij moet nog wel worden vermeld dat eisers inmiddels wél de gevraagde informatie hebben overgelegd; daarom heeft het college in het besluit van 30 april 2025 besloten om hun alsnog de bijstand over de eerste twaalf dagen van februari 2024 te betalen. Omdat het college in dat besluit voor wat betreft deze twaalf dagen inmiddels tegemoet is gekomen aan het beroep, hebben eisers op dit punt geen procesbelang meer; daarom zal de rechtbank daarover niet oordelen.

4.2. Ook hebben eisers twee ingebrekestellingen ingediend in verband met het uitblijven van een beslissing op hun bezwaar. Dit alles betekent dat de rechtbank zal beoordelen of het college in het besluit van 7 augustus 2024 de bijstand van eisers per 13 februari 2024 heeft kunnen intrekken omdat eisers niet aan de inlichtingenplicht hebben voldaan en of eisers terecht om dwangsommen hebben gevraagd. De wetsartikelen die voor deze zaak van belang zijn, staan in de bijlage.

Wat vinden partijen?

5. Eisers betogen dat zij wel degelijk hebben gereageerd op de verzoeken van het college om aanvullende informatie. Van deze reacties zijn screenshots als bijlage bij het bezwaarschrift van 24 mei 2024 gevoegd. Daarnaast stellen zij dat het college onvoldoende is ingegaan op hun bezwaren. Ook voeren eisers aan dat bij de aanvraag om bijstand in 2020 al is gemeld dat eiseres ten gevolge van een verkeersongeval in 2012 levenslangs medische zorg nodig zal hebben en dat zij een aanvraag heeft ingediend voor een letselschadevergoeding. Zij voeren tenslotte aan dat zij recht hebben op dwangsommen omdat het college te laat heeft beslist.

6. Het college voert aan dat artikel 54, eerste, tweede en vierde lid, van de Pw kan worden toegepast wanneer iemand de van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt. Het gaat dan om de gegevens die nodig zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het college heeft eisers een paar keer gevraagd om inlichtingen over de ingangsdatum, de hoogte van het letselschadebedrag en de periode waarop de vergoeding betrekking heeft. Het had van eisers meer informatie nodig over de aard en omvang van de letselschadevergoeding.

Wat vindt de rechtbank?

De intrekking van de bijstand per 13 februari 2024

7. Op het schriftelijk verzoek van het college van 15 februari 2024 om een nadere

specificatie over te leggen met betrekking tot de ingangsdatum en de hoogte van het letselschadebedrag hebben eisers niet gereageerd. Ook na de brief van 26 februari 2024 waarbij het college eisers verzocht de gevraagde gegevens uiterlijk 4 maart 2024 aan te leveren hebben zij geen gegevens ingestuurd. Ten slotte hebben zij, in reactie op het besluit van 6 maart 2024 van het college om het recht op bijstand met ingang van 13 februari 2024 op te schorten, de gevraagde gegevens ook niet vóór 13 maart 2024 ingeleverd. Eisers hebben echter volgehouden dat zij de gevraagde informatie wel hebben ingestuurd; zij hebben, om dit aan te tonen, diverse screenshots van e-mails ingestuurd. Zoals het college echter op de zitting van 30 juli 2025 heeft benadrukt, heeft het die stukken niet ontvangen. Het college heeft onderzoek gedaan in zijn e-mailsysteem en heeft aangegeven dat e-mails, gericht aan het adres dat eisers moesten gebruiken, normaal gesproken, altijd aankomen.

7.1. Daarbij is het niet aankomen van e-mails in beginsel het risico van de verzender, in dit geval van eisers[1]. Zij hebben geen ontvangst- of leesbevestiging overgelegd waaruit de ontvangst door het college blijkt. Het sturen van kopieën van screenshots is niet voldoende. Bovendien is het merkwaardig dat de vaststellingsovereenkomst van 16 januari 2024 waaruit de letselschadevergoeding voortvloeit, niet meteen, maar kennelijk pas in 2025 aan het college is gegeven (dat vervolgens eerst in het besluit van 30 april 2025 heeft kunnen berekenen wat de financiële gevolgen voor de bijstand waren van het ontvangen van een bedrag van € 80.000,00). Eisers hebben niet uitgelegd hoe dit kan. Het is verder zonneklaar dat de gevraagde gegevens met betrekking tot een bedrag van die omvang (datum ontvangst, periode waarover), van belang waren voor de vaststelling van de bijstand van eisers; dat geldt niet alleen per 1 februari 2024, maar mogelijk ook over de periode daarvóór. Nu kon het college de bijstand niet vaststellen. Conclusie: het college was bevoegd om de bijstand van eisers met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw in te trekken per 13 februari 2024. Het heeft in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik gemaakt. Omstandigheden om daar anders over te denken ziet de rechtbank niet en die hebben eisers ook niet aangevoerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

De ingebrekestellingen en de dwangsommen

8. Voor wat betreft de ingebrekestelling die eisers op 12 juni 2024 aan het college hebben gestuurd met het verzoek binnen veertien dagen een beslissing op het bezwaarschift te nemen, geldt het volgende. Uit een e-mail van het college van 13 juni 2024 aan eisers valt op te maken dat het college deze ingebrekestelling op 12 juni 2024 heeft ontvangen. Het eerste besluit is van 18 maart 2024. De bezwaartermijn van zes weken tegen dat besluit eindigde op 30 april 2024. Eisers hebben op 29 april 2024 bezwaar gemaakt. Het college heeft zijn bezwaarschriftencommissie ingeschakeld. Dat betekent dat het college vóór 23 juli 2024 had moeten beslissen en dat het besluit van 7 augustus 2024 te laat is genomen. Dat betekent echter ook dat de ingebrekestelling van eisers van 12 juni 2024, met de vordering om uiterlijk 26 juni 2024 een besluit op hun bezwaar te nemen, te vroeg (“prematuur”) was.

8.1. Voor wat betreft de tweede ingebrekestelling die volgens eisers op 10 juli 2024 aan het college is gestuurd, volstaat de rechtbank met de opmerking dat zij die niet in de stukken heeft aangetroffen; ook het college heeft op de zitting van 30 juli 2025 gezegd dat het die tweede ingebrekestelling niet kent.

8.2. Het college is al met al geen dwangsommen verschuldigd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In het besluit van 7 augustus 2024 heeft het college echter geen overwegingen gewijd aan de gevraagde dwangsommen. Dat is een motiveringsgebrek, zodat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren. Welke gevolgen dit heeft, staat in rechtsoverweging 10.

Slotoverweging

9. Voordat zij deze uitspraak afsluit, wil de rechtbank eisers op het volgende wijzen. Eiseres heeft zelf gevraagd om haar bijstand te stoppen omdat zij de letselschadevergoeding had gekregen. Het is de rechtbank tijdens deze procedure daarom niet duidelijk geworden wat eisers precies met dit beroep willen bereiken. Zij zijn ook niet op de zitting van 30 juli 2025 gekomen om dat uit te leggen. Het college heeft op die zitting verteld dat het, gezien de moeizame communicatie met eisers, ook hem niet duidelijk is wat zij willen. De rechtbank heeft verder met het college besproken dat inmiddels, zo blijkt uit het besluit van 30 april 2025, voor het college voldoende informatie aanwezig is om te bepalen welke gevolgen de vaststellingsovereenkomst heeft voor de bijstand van eisers. Het college heeft gezegd dat, nu die gevolgen bekend zijn, eisers bij het college eventueel zouden kunnen vragen om het voortzetten van de bijstand vanaf 13 februari 2025. Het college heeft wél benadrukt dat dan controleerbare gegevens zullen moeten worden overgelegd, bijvoorbeeld over het werk dat eiser inmiddels heeft gedaan en over de aard en duur van het verblijf van eisers in Bulgarije. Het voortzetten van de bijstand is voor eisers dus nog geen “gelopen race”. Daarbij heeft het college erop gewezen dat het zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, deze jonge mensen wil helpen met hun toekomst. De rechtbank sluit zich graag aan bij deze visie van het college.

Conclusie en gevolgen

10. Dat alles neemt niet weg dat, zoals uit de overwegingen 7. en volgende blijkt, eisers niet hebben meegewerkt aan hun verplichtingen om gegevens te verstrekken en dat het college het besluit van 7 augustus 2024 heeft kunnen nemen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het besluit van 7 augustus 2024 vernietigen omdat het college niet heeft beslist over de dwangsommen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het verzoek van eisers om dwangsommen af te wijzen. Verder zal zij bepalen dat het college het griffierecht aan eisers vergoedt. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2025.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb):

Artikel 4:17

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

2.  (…..)

3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

(……)

Artikel 7:10

1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

2.  (……)

3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.

(…….)

Participatiewet (PW):

Artikel 54

1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde

gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:

a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of

vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.

3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 december 2025, ECLI:NL:CRVB:2015:4414.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 december 2025, ECLI:NL:CRVB:2015:4414.