ECLI:NL:RBNNE:2025:3305 - Rechtbank Noord-Nederland - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2604
(gemachtigde: R.F.S. Elfrink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden, het college (gemachtigde: mr. M.A. Wijnands-Veninga).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde] uit [woonplaats] , omwonende.
- Deze uitspraak gaat over de weigering van een omgevingsvergunning voor het realiseren van 2 padelbanen op het perceel Nordhornerstraat 23 te Coevorden (hierna: het perceel). Eiseres is het niet eens met de weigering van de omgevingsvergunning. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de weigering van de omgevingsvergunning.
Procesverloop
- Eiseres heeft op 28 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van 2 padelbanen op het perceel. Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 26 september 2023, verzonden op 29 september 2023, geweigerd. Met het bestreden besluit van 25 april 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de weigering van de vergunning gebleven.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [gemachtigde] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en omwonende.
Beoordeling door de rechtbank
- Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
3.1. De aanvraag is ingediend op 28 februari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
- De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1. Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning bouwen ten behoeve van het realiseren van 2 padelbanen op het perceel.
4.2. Op het perceel rustte, ten tijde van het bestreden besluit, de bestemming ‘Sport’ op grond van het bestemmingsplan ‘Kernen’.
4.3. Op 28 februari 2022 heeft de welstandscommissie Het Oversticht een positief welstandsadvies afgegeven voor het bouwplan.
4.4. Op 26 september 2023 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd. Het college stelde zich op het standpunt dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan. Vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat achtte het college padelbanen op het perceel niet wenselijk en was daarom niet bereid om afwijking van het bestemmingsplan toe te staan.
4.5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering een omgevingsvergunning te verlenen. Op 28 februari 2022 is eiseres in de gelegenheid gesteld om haar bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting bij de Bezwaarschriftencommissie. Op 3 april 2024 heeft de Bezwaarschriftencommissie het college geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit van 26 september 2023 te herroepen omdat volgens de Bezwaarschriftencommissie geen strijd met het bestemmingsplan bestond.
4.6. Het college heeft met het bestreden besluit afgeweken van het advies van de Bezwaarschriftencommissie en is bij de weigering van de omgevingsvergunning gebleven. Daarbij stelt het college zich op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met de enkelbestemming ‘Sport’. Daartoe overweegt het college dat binnen deze bestemming de gronden bestemd zijn voor sport- en speelvelden en gebouwen en overkappingen ten behoeve van sportdoeleinden, een kantine, kleedruimtes en gebouwen en overkappingen voor onderhoud en beheer. Het college verwijst naar de toelichting bij het bestemmingsplan, waaruit zou blijken dat er sprake is van een conserverend bestemmingsplan, waarbij de huidige situatie vastgelegd wordt en uitgegaan kan worden van een geringe impact op het maatschappelijk belang. Volgens het college volgt uit de toelichting dat binnen deze bestemming de bestaande sportaccommodaties ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan bestendigd zijn. Twee nieuwe padelbanen met de daarbij behorende op te richten wanden kwalificeren, volgens het college, daarom niet als (bestaand) sport- en speelveld. Onterechte weigering op grond van strijd met het bestemmingsplan 5. Eiseres stelt dat de padelbanen wel degelijk passen binnen de bestemming ‘Sport’. Het college heeft gekeken naar de plantoelichting en op basis daarvan beslist dat de padelbanen niet onder de bestemming vallen. De planregels zijn echter voldoende duidelijk, waardoor de plantoelichting niet ter zake doet. Nu er geen strijd bestaat met het bestemmingsplan en ook geen van de andere weigeringsgronden van artikel 2:10, eerste lid, van de Wabo zich voordoen, was het college gehouden de vergunning verlenen.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat op het perceel sprake is van een conserverend bestemmingsplan. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan volgt dat de planwetgever beoogd heeft de huidige situatie vast te leggen, zonder grootschalige ontwikkelingen, waardoor uitgegaan kan worden van een geringe impact op het maatschappelijk belang. Uit de toelichting volgt dat het de bedoeling was bestaande sportaccommodaties te bestendigen. Twee nieuwe padelbanen met de daarbij behorende op te trekken wanden kwalificeren niet als (bestaand) sport- en speelveld als bedoeld in het bestemmingsplan.
5.2. De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte, op grond van de plantoelichting, tot de conclusie komt dat de padelbanen in strijd zijn met het bestemmingsplan. Op het perceel rust de bestemming ‘Sport’. Op grond van artikel 32.1 van het bestemmingsplan zijn ter plaatse (onder andere) sport- en speelvelden toegestaan. Het bestemmingsplan definieert de begrippen ‘sport’ en ‘sport- en speelvelden’ niet. De begrippen zijn daardoor ook niet beperkt in het bestemmingsplan. Aangezien het gaat om ruime definities, is de rechtbank van oordeel dat padelbanen onder deze definities vallen en dus op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan.
5.3. De verwijzing door het college naar de plantoelichting maakt dit niet anders. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling
5.4. Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college de vergunning op die grond dan ook niet heeft kunnen weigeren. Het college heeft voorts ter zitting aangegeven dat er geen andere weigeringsgrond is. Op grond van het limitatief-imperatieve stelsel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo was het college derhalve gehouden de omgevingsvergunning te verlenen en was er op grond van de wet geen ruimte voor een nadere belangenafweging (van bijvoorbeeld het maatschappelijk belang of het belang van omwonenden). Overige gronden 6. Nu het beroep reeds vanwege het vorenstaande gegrond is, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond omdat het college ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu ook geen van de andere weigeringsgronden van artikel 2:10, eerste lid, van de Wabo zich voordoet, is het college gehouden eiseres een omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank zal het college daarom opdragen om eiseres een omgevingsvergunning te verlenen.
7.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor vier weken.
7.2. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Het college dient ook de door eiseres gemaakte reiskosten van € 63,10 te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 25 april 2024;
-
draagt het college op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
-
veroordeelt het college tot betaling van € 1.877,10 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Artikel 2.10
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
(…)
Vgl. ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1838 en van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:12608.
Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015.