ECLI:NL:RBNNE:2025:3169 - Rechtbank Noord-Nederland - 1 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/68 en 24/4116
(gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer),
en
(gemachtigde: mr. A. Divis).
1. Deze uitspraak gaat over twee besluiten van de minister waarin de bezwaren van eiseres gericht tegen de beslissingen om een deel van haar private schulden niet terug te betalen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), ongegrond zijn verklaard. Eiseres is het niet daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de bestreden besluiten.
Procesverloop
2. De minister heeft met de besluiten van 26 juli 2023 en 9 augustus 2023 besloten om drie door eiseres afgeloste schulden niet terug te betalen. Met de bestreden besluiten van 23 november 2023 op de bezwaren van eiseres heeft de minister de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.1. Eiseres heeft beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.2. De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.3. De rechtbank heeft de beroepen op 23 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van de bestreden besluiten
3. Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire. Zij heeft op 9 november 2022 een compensatiebedrag van € 30.000,- ontvangen.
3.1. Over de terugbetaling van de schulden is beslist in de besluiten van 26 juli 2023 en 9 augustus 2023. Het besluit van 26 juli 2023 ziet op een schuld van € 4.000,- bij Quick inklaring B.V. De terugbetaling van de schuld is daarin geweigerd, omdat de schuld geen bedrag betreft dat voor terugbetaling in aanmerking komt (code 10). Het besluit van 9 augustus 2023 ziet op twee schulden: een schuld van € 6.000,- bij meubelzaak [bedrijfsnaam 1] en een schuld van € 4.500,- bij [naam 2] (de dochter van eiseres). De terugbetaling van deze schulden is geweigerd, omdat de bedragen informele schulden betreffen zoals een persoonlijke lening (code 5).
3.2. De minister heeft met de besluiten van 23 november 2023 de bezwaren van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Volgens de minister zijn er verschillende redenen waarom de door eiseres opgegeven schulden niet voor terugbetaling in aanmerking komen.
3.3. Tegen deze besluiten heeft eiseres beroepen ingesteld. Het beroep met zaaknummer LEE 24/68 ziet op het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiseres gericht tegen de beslissing van 9 augustus 2023. Het beroep met zaaknummer LEE 24/4116 ziet op het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiseres gericht tegen de beslissing van 26 juli 2023. De beroepen zijn gezamenlijk op zitting behandeld.
LEE 24/68 4. Eiseres stelt dat de schuld bij [bedrijfsnaam 1] geen lening betreft. Het gaat om een schuld die ziet op aankopen van diverse meubels in de jaren 2011 en 2012. De schuld is dus ontstaan vanwege een koopovereenkomst. Deze schuld voldoet bovendien aan de voorwaarden die worden gesteld in de Wht. Volgens eiseres is ook de schuld bij [naam 2] geen lening. Het bedrag is opgebouwd uit schulden aan diverse partijen, waaronder ‘Van Ommeren’ en ‘SHS Import en Export’. De dochter van eiseres onderhield de contacten met deze schuldeisers. Eiseres heeft aan haar dochter een bedrag van € 4.500,- overgemaakt waarmee haar dochter vervolgens de bedragen aan de schuldeisers heeft voldaan. Dat dit bedrag op deze manier is opgebouwd had de minister kunnen verwachten en ook aan de hand van de overgelegde stukken kunnen onderkennen. Het bedrag is bovendien ontstaan in de periode tussen 31 december 2005 en 1 juni 2021, zodat het bedrag binnen de periode van de hersteloperatie valt.
4.1. Voor wat betreft de schuld aan [bedrijfsnaam 1] is, in tegenstelling tot wat eiseres stelt, volgens de minister geen sprake van een schuld die voortvloeit uit een koopovereenkomst maar van een informele lening. Dit blijkt uit de door eiseres op 31 juli 2023 gegeven verklaring en uit een handgeschreven kwitantie van 19 december 2022, waarop staat vermeld dat het een lening betreft. Uit de stukken kan verder niet worden opgemaakt wanneer de schuld is ontstaan en wanneer de schuld opeisbaar is geworden. Het verstrekken van een lening behoort bovendien niet tot de normale uitoefening van een beroep of bedrijf voor een meubelzaak. Om die reden is sprake van een informele lening en daarom is een notariële akte vereist. Datzelfde geldt volgens de minister ook voor de schuld aan [naam 2] . Ook deze vermeende schuld betreft wel degelijk een lening. Dit blijkt uit het overgelegde bankafschrift waarop is vermeld dat het een terugbetaling voor een lening betreft. Hiervoor is dus ook een notariële akte vereist. Daar komt bij dat alleen deze vermeende schuld en niet eventuele achterliggende schulden zijn gemeld, zodat alleen de vermeende schuld aan [naam 2] kan worden beoordeeld. Daarnaast is evenmin voldaan aan het vereiste van opeisbaarheid van de schuld binnen de referteperiode.
4.2. Voor de overname van private schulden die zijn afbetaald met het ontvangen compensatiebedrag is vereist dat deze zijn ontstaan nà 31 december 2005 en opeisbaar waren vóór 1 juni 2021. Voor informele leningen is bovendien vereist dat deze zijn vastgelegd in een notariële akte of dat uit een rechterlijke uitspraak de afspraken daarover blijken.
5.1. De minister is van oordeel dat de schuld aan Quick inklaring B.V. niet opeisbaar is geworden in de referteperiode. Op de factuur van 23 december 2022 staat vermeld dat het bedrag van € 4.000,- binnen een week betaald moet worden. Na ommekomst van de betalingstermijn is de schuld aldus opeisbaar geworden en dat is niet in de periode vóór 1 juni 2021. Gezien het feit dat er geen andere stukken zijn overgelegd die het bestaan en ontstaan van de schuld aantonen, gaat de minister er bovendien van uit dat de schuld ook niet eerder is ontstaan. Dat de werkzaamheden al in 2011 hebben plaatsgevonden en de factuur pas later is opgesteld, is niet bepalend voor het ontstaan en het opeisbaar zijn van de schuld. Daarvoor is de datum van de factuur leidend.
5.2. De rechtbank is van oordeel dat ook deze schuld niet door de minister overgenomen hoefde te worden. In zowel het beroepschrift als de overgelegde e-mail van 14 februari 2024 van Quick inklaring B.V. stelt eiseres dat deze schuld is ontstaan en opeisbaar is geworden in 2011. In 2011 is eiseres van Nederland naar Suriname verhuisd. De kosten zouden dan ook in dat kader zijn gemaakt. Eiseres heeft ter onderbouwing van deze stelling echter geen stukken overgelegd. De stukken die wél zijn overgelegd door eiseres wijzen bovendien op een ander moment van ontstaan en van de opeisbaarheid van de schuld. De factuur die eiseres heeft overgelegd is namelijk gedateerd op 23 december 2022 en in deze factuur is een betalingstermijn opgenomen van een week. Daar komt bij dat in de e-mail van Quick inklaring B.V. van 14 februari 2024 alleen staat dat eiseres in het jaar 2019 een schuld had bij het bedrijf, maar uit deze e-mail volgt niets over het ontstaan of over de opeisbaarheid van de schuld. De beroepsgrond slaagt dan ook niet. Hardheidsclausule 6. Eiseres vindt dat, voor zover de rechtbank al tot het oordeel komt dat sprake is van (een) informele lening(en), het onredelijk is dat ten aanzien van deze lening(en) een notariële akte moet worden overgelegd. Het ontbrak eiseres (destijds) aan financiële middelen om een notariële akte op te laten stellen. Ook is het leveren van bewijs vanwege het feit dat het bedrijf [bedrijfsnaam 1] niet meer bestaat en het volledig afbranden van haar woning in Suriname lastiger geworden.
6.1. De minister vat het voorgaande op als een beroep op de hardheidsclausule. Afwijken van de regels uit de Wht is slechts mogelijk in een uitzonderlijke situatie waarin toepassing ervan onevenredige gevolgen heeft voor gedupeerde ouders. Degene die zich op deze clausule beroept moet concreet en onderbouwd aantonen welke schrijnende omstandigheden in haar situatie een uitzondering rechtvaardigen. In het geval van eiseres ontbreekt voldoende onderbouwing waaruit een zodanige financiële nood blijkt dat de toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. De omstandigheid dat eiseres destijds geen financiële middelen had om een notariële akte op te laten maken is op zichzelf onvoldoende, aldus de minister.
6.2. De rechtbank overweegt dat uit de Wht en uit vaste rechtspraak volgt dat de eisen van opeisbaarheid en een notariële akte tot de kern van de regeling behoren. Afwijken daarvan op grond van de hardheidsclausule is, zoals de minister ook opmerkt, enkel mogelijk in bijzondere situaties wanneer toepassing van de wettelijke bepaling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, of in situaties waarin toepassing van de wettelijke bepaling leidt tot een schrijnend geval.
6.2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiseres geen sprake van omstandigheden die maken dat moet worden afgeweken op grond van de hardheidsclausule. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt waaruit de bijzonderheid of schrijnendheid in haar situatie bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Broere, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet hersteloperatie toeslagen Artikel 2.7.
1. Aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel en daarvoor voor 1 januari 2024 een aanvraag heeft ingediend, kent de Dienst Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van € 30.000, met dien verstande dat dit bedrag wordt verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met de bedragen die de aanvrager op het moment van toekenning van het forfaitaire bedrag al op grond van een herstelmaatregel heeft ontvangen. Bij vermindering tot nihil vindt geen toekenning plaats.
(…)
Artikel 4.1.
1. Onze Minister neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, of een ex-partner die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, tenzij op die aanvrager, die partner of die ex-partner artikel 4.6 of 4.7 van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005; b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3. Geldschulden en kosten die worden overgenomen, zijn:
a. een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroepof bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser; b. een geldschuld die niet is ontstaan door een in de normale uitoefening van eenberoep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser indien deze is vastgelegd in een notariële akte die is verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 of blijkt uit een rechterlijke uitspraak indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van voor 1 juni 2021, waarbij geldt dat de zaak bij de rechtbank binnen een redelijke termijn na de dagtekening van de ingebrekestelling aanhangig moet zijn gemaakt;(…)
4. Geldschulden en kosten die niet worden overgenomen zijn:
(…) b.de resterende hoofdsommen van andere leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden; (…)
Artikel 4.3.
1. Aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of aan een ex-partner, die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend, verleent Onze Minister op aanvraag compensatie voor een afgeloste geldschuld die op grond van artikel 4.1 voor overneming in aanmerking zou komen als deze niet voldaan was.
2. In afwijking van het eerste lid kan een aanvraag worden ingediend door degene, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b of c, indien hij geen partner meer is op het tijdstip waarop die aanvraag wordt ingediend.
3. De compensatie wordt verleend voor een geldschuld en kosten die zijn voldaan door een aanvrager als bedoeld in het eerste lid, diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c of de ex-partner, die in aanmerking komt voor de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, en aan wie deze is toegekend:
a. na het moment van het ontvangen van een bedrag op grond van eenherstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 dan wel de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid; ofb. tussen het moment van de dagtekening van de beschikking van de Dienst Toeslagen waarin staat dat de Dienst Toeslagen vooralsnog geen reden ziet voor uitbetaling van een forfaitair bedrag en het moment van de dagtekening van de beschikking waarin toch recht op een forfaitair bedrag als bedoeld in de artikelen 2.7, eerste lid, of artikel 2.14h, eerste lid, is vastgesteld.
4. De compensatie wordt niet verleend indien artikel 4.6 of 4.7 wordt toegepast.
5. De hoogte van de compensatie voor een afgeloste geldschuld en kosten is gelijk aan het bedrag dat de aanvrager van de compensatie in de periode, bedoeld in het derde lid, onderdeel a of b, heeft afgelost aan opeisbare geldschulden en kosten, met een maximum van het bedrag dat hij ontvangen heeft op grond van een herstelmaatregel. Artikel 3.13, derde lid, is van toepassing.
Artikel 9.1.
1. De Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister afwijken van artikel 2.15, 2.15a, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3; b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in Hoofdstuk 5 vande Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.6; c. de Sociale verzekeringsbank, genoemd in Hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.7; d. het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21; e. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afwijken van artikel 3.9; f. het CAK, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.10 afwijken; g. de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.11 afwijken; en h. het college, bedoeld in de artikelen 1.1 van de Jeugdwet en 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, van artikel 3.12 afwijken.
Artikel 2:7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Artikel 4:1 en 4:7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Artikel 9.1 Wht
Zie bijvoorbeeld de uitspraken ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456 en ABRvS 7 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2055.