ECLI:NL:RBNHO:2025:9397 - Opvolgend werkgeverschap: 'zodanige banden'-criterium geldt voor indiensttreding vóór WWZ - 3 september 2025
Uitspraak
Essentie
De kantonrechter oordeelt dat bij een indiensttreding vóór 1 juli 2015 het oude recht van toepassing is op de vraag of sprake is van opvolgend werkgeverschap. Aan het 'zodanige banden'-criterium is voldaan, waardoor eerdere dienstverbanden meetellen voor de berekening van de transitievergoeding.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11602906 \ CV EXPL 25-1828 Uitspraakdatum: 3 september 2025
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker] wonende te [plaats] verzoekende partij verder te noemen: [verzoeker] gemachtigde: mr. A. de Boer
tegen
de besloten vennootschapDKM holding B.V. gevestigd te Beverwijk verwerende partij verder te noemen: DKM gemachtigde: mr. S. Rötscheid
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een langdurig arbeidsongeschikte werknemer veroordeling van de werkgever tot betaling van een schadevergoeding. De kantonrechter past de spoorwissel van artikel 69 Rv toe en doet bij beschikking uitspraak. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van opvolgend werkgeverschap, omdat is voldaan aan het ‘zodanige banden criterium’. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat zij conform de uitspraak van de kantonrechter een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst zullen sluiten.
1 Het procesverloop
1.1. [verzoeker] heeft een vordering ingesteld om DKM te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarnaast heeft zij diverse nevenvorderingen ingesteld.
1.2. Op 7 augustus 2025 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd.
2 Feiten
2.1. [verzoeker] is op 1 januari 2003 bij Kijkgrijp Dekamarkt (hierna: Dekamarkt) in dienst getreden als eindverantwoordelijke financiële administratie.
2.2. Op 5 oktober 2005 heeft Dekamarkt aangekondigd dat de administratie van de werkmaatschappijen zou worden overgenomen door DetailResult Sevices B.V. (hierna: DRS).
2.3. Op 4 januari 2006 heeft DRS de overname van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] schriftelijk bevestigd.
2.4. Op 1 februari 2014 is [verzoeker] van DRS overgegaan naar DKM.
2.5. Op 14 mei 2020 heeft [verzoeker] zich arbeidsongeschikt gemeld.
2.6. Met ingang van 12 mei 2022 is de loondoorbetalingsplicht tijdens ziekte van 104 weken verstreken. Sindsdien ontvangt [verzoeker] een WGA-uitkering van het UWV naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
2.7. Op 12 januari 2024 heeft [verzoeker] aan DKM gevraagd om mee te werken aan beëindiging van haar dienstverband met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding gelijk aan de wettelijke transitievergoeding.
2.8. DKM heeft een concept vaststellingsovereenkomst aan [verzoeker] gestuurd. Partijen zijn het niet eens geworden.
3 Afspraken tussen partijen en het resterende geschil
3.1. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat zij ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vaststellingsovereenkomst zullen sluiten. [verzoeker] heeft in dit verband haar vorderingen voor een deel ingetrokken en uitsluitend haar vorderingen gehandhaafd voor zover die zien op de transitievergoeding, de aanvulling van 5% op haar WGA-uitkering, de uitbetaling van 88 vakantie-uren, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Daartegenover heeft DKM toegezegd dat zij de genoemde 88 vakantie-uren ter waarde van € 3.124,92 bruto aan [verzoeker] zal uitbetalen.
3.2. Tussen partijen is enkel nog in geschil: (1) de hoogte van de door DKM aan [verzoeker] verschuldigde transitievergoeding en (2) de aanvulling van 5% op de WGA-uitkering. Partijen hebben afgesproken dat zij in de vaststellingsovereenkomst op deze twee punten zullen aansluiten bij het oordeel van de kantonrechter en elkaar daarbij finale kwijting zullen verlenen, zodat zij dit hoofdstuk kunnen afsluiten. De kantonrechter gaat ervan uit dat beide partijen zich aan deze toezeggingen zullen houden.
4 De beoordeling
Spoorwissel
4.1. De kantonrechter stelt in de eerste plaats vast dat de procedure ten onrechte is ingeleid met een dagvaarding. De vordering van [verzoeker] houdt immers mede een verzoek tot toekenning van een zogenoemde ‘Xella’-vergoeding in, welk verzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:686a lid 2 BW bij verzoekschrift ingediend had moeten worden.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat DKM dient mee te werken aan de beëindiging van het dienstverband onder toekenning van een vergoeding gelijk aan de transitievergoeding. Partijen verschillen echter van mening over de vraag over welke periode de transitievergoeding moet worden berekend. Volgens [verzoeker] moet - op grond van overgang van onderneming dan wel opvolgend werkgeverschap - de periode dat zij werkzaam was bij Dekamarkt en DRS worden meegeteld bij de berekening van de transitievergoeding. Daarom wil zij dat DKM wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, berekend vanaf 1 januari 2003, van € 32.397,41 bruto. Volgens DKM is van overgang van onderneming of opvolgend werkgeverschap geen sprake. De transitievergoeding moet volgens DKM dan ook berekend worden over de periode vanaf 1 februari 2014.
Opvolgend werkgeverschap
4.3. De kantonrechter is van oordeel dat DKM moet worden aangemerkt als opvolgend werkgever van [verzoeker]. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4. In de wet is bepaald dat voorafgaande arbeidsovereenkomsten bij de berekening van de transitievergoeding worden meegeteld indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
4.5. Het voorgaande betekent dat slechts sprake kan zijn van opvolgend werkgeverschap indien het werk bij DKM wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden vereist als het werk bij DRS en er tussen de DRS en DKM zodanige banden bestonden dat gezegd kan worden dat het inzicht in de hoedanigheid en het functioneren van de werknemer kan worden toegerekend aan DKM.
4.6. Vaststaat dat de administraties van de supermarktketens Dirk van de Broek en Dekamarkt (en daarmee ook [verzoeker]) in 2006 door een overgang van onderneming zijn overgegaan naar DRS. In 2009 zijn de exploitaties van de supermarkten gefuseerd en eveneens ondergebracht in DRS. De overige activiteiten van de ketens (waaronder de tuincentra) bleven buiten deze fusie. [verzoeker] was in de periode 2009 tot en met 2013 als enige verantwoordelijk voor de administratie van Deka Groen. Deze werkzaamheden werden door DKM bij DRS ingekocht. In 2014 is DKM de administratie van Deka Groen zelf gaan uitvoeren, waarbij [verzoeker] haar werkzaamheden is gaan verrichten bij DKM. [verzoeker] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden die zij bij DKM heeft verricht inhoudelijk (grotendeels) gelijk zijn aan de werkzaamheden die zij voorheen voor DRS verrichtte. Voor de administratie van Deka Groen werd zowel bij DRS als DKM gebruik gemaakt van het IBS-systeem. [verzoeker] heeft onbetwist gesteld dat zij aanzienlijk werk heeft verricht om alle administratieve gegevens (zoals de crediteuren, debiteuren en activa) vanuit het IBS-systeem van DRS over te zetten naar het IBS-systeem van DKM. Ook bleef zij feitelijk rapporteren aan dezelfde personen, namelijk aan [betrokkene 1] (leidinggevende van Deka Groen), [betrokkene 2] (directeur) en [betrokkene 3] (controller). De conclusie is dan ook dat de functie van [verzoeker] bij DKM wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden vereiste als de functie bij DRS. Voorts is voldoende komen vast te staan dat tussen DRS en DKM zodanige banden bestonden dat gezegd kan worden dat het inzicht in de hoedanigheid en het functioneren van [verzoeker] kan worden toegerekend aan DKM. DRS en DKM zijn onderdeel van hetzelfde familiebedrijf en hebben dezelfde eigenaar. Het enkele feit dat het juridisch gescheiden vennootschappen betreft, doet daar niet aan af. Dat er inzicht in de hoedanigheid en het functioneren van [verzoeker] bestond kan worden afgeleid uit het feit dat [verzoeker] is gevraagd om mee te gaan naar DKM door een leidinggevende die al eerder van DRS naar DKM was gegaan en die [verzoeker] uit zijn DRS-tijd al kende. DKM was aldus op de hoogte van de hoedanigheid en het functioneren van [verzoeker]. De conclusie is dat aan beide vereisten voor het bestaan van opvolgend werkgeverschap is voldaan.
Overgang van onderneming
4.7. De vraag of bij de werkgeverswisseling van DRS naar DKM sprake was van overgang van onderneming kan bij deze stand van zaken buiten beschouwing worden gelaten.
Hoogte van de transitievergoeding
4.8. Omdat sprake is van opvolgend werkgeverschap moet bij de berekening van de transitievergoeding rekening worden gehouden met de periode dat [verzoeker] bij (de rechtsvoorganger van) DRS werkzaam was. Voor de berekening van de transitievergoeding moet daarom worden uitgegaan van de periode 1 januari 2003 tot en met 12 mei 2022. [verzoeker] heeft aldus aanspraak op een transitievergoeding over 19 jaar, 4 maanden en 12 dagen. Volgens de berekening van [verzoeker] bedraagt de transitievergoeding in dat geval € 32.397,41 bruto. DKM heeft dit niet betwist. DKM zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
WGA-aanvulling
4.9. [verzoeker] stelt dat zij grond van de supermarkt cao recht heeft op een aanvulling van haar WGA-uitkering van 5%, die door DKM ten onrechte niet wordt uitbetaald. DKM voert hiertegenover aan dat genoemde cao niet geldt voor personeelsleden van DKM en dat DKM zich ook niet vrijwillig aan deze cao heeft gebonden.
4.10. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het antwoord op de vraag of de supermarkt cao van toepassing op de arbeidsverhouding tussen [verzoeker] en DKM is in het midden blijven. Het ligt namelijk op de weg van [verzoeker] om haar vordering te onderbouwen. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. Zij heeft geen inzicht gegeven in de hoogte van de door haar ontvangen uitkering en geen berekening overgelegd van het door haar gevorderde bedrag. Reeds hierom zal dit verzoek worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.11. [verzoeker] maakt ten slotte aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. DKM heeft onvoldoende betwist dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 1.329,76 (inclusief btw).
4.12. De proceskosten komen voor rekening van DKM, omdat zij overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten van [verzoeker] worden begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde. De gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1. veroordeelt DKM om aan [verzoeker] een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding van € 32.397,41 bruto te betalen;
5.2. veroordeelt DKM om aan [verzoeker] de buitengerechtelijke kosten van € 1.329,76 te betalen;
5.3. veroordeelt DKM tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 1.546,00, te weten: griffierecht € 732,00; salaris gemachtigde € 814,00;
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem, kantonrechter en is op bovengenoemde datum uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:400.
Artikel 7:673 lid 4 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 11 mei 2012, ECLI:NL:HR2012:BV9603 (Tuinen/Wolters).
Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2905.