ECLI:NL:RBNHO:2025:9309 - Rechtbank Noord-Holland - 22 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
stiefouderadoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/358643 / FA RK 24-5639
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 22 juli 2025
in de zaak van:
[verzoeker], wonende te [plaats] , hierna mede te noemen: verzoeker, advocaat: mr. E.P.J. Appelman, kantoorhoudende te Alkmaar,
-tegen-
[de vader], wonende te [plaats] , hierna mede te noemen: de vader,
strekkende tot de adoptie van:
Als belanghebbende wordt aangemerkt: [de moeder], wonende op een bij de rechtbank bekend adres, hierna mede te noemen: de moeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen: de Raad voor de Kinderbescherming te Haarlem, hierna te noemen: de Raad.
1 Procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoeker van 31 oktober 2024, ingekomen op 1 november 2024;
-
het rapport en advies van de Raad van 20 februari 2025, ingekomen op 24 februari 2025.
1.2. De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 juli 2025, waarbij is verschenen verzoeker, bijgestaan door mr. E.P.J. Appelman. Voorts is verschenen de moeder en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
1.3. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben een gesprek met de kinderrechter gevoerd. Hiervan is ter zitting verslag gedaan en de aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2 Feiten en omstandigheden
2.1. De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad.
2.2. Uit deze relatie zijn de thans nog minderjarige kinderen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] geboren.
2.3. De vader heeft de minderjarigen erkend.
2.4. De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.
2.5. Verzoeker en de moeder wonen blijkens de basisregistratie personen sinds mei 2016 op hetzelfde adres. Zij zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd.
2.6. Verzoeker en de moeder hebben op [geboortedatum] een zoon gekregen: [de minderjarige 3] .
2.7. Bij beschikking van 1 juni 2015 van deze rechtbank is bepaald dat de vader aan de moeder ten behoeve van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een kinderbijdrage dient te betalen van € 420,00 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2015.
2.8. Bij vonnis in kort geding van 21 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter de vader verboden gedurende een jaar na betekening van het vonnis dan wel gedurende een kortere periode indien dit verbod in de weg staat aan de uitvoering van een beslissing van de kinderrechter in de omgangsprocedure, zich te bevinden in [straat] te [plaats] . De vader is daarbij veroordeeld om de moeder een dwangsom te betalen van € 500,00 per overtreding van het hiervoor genoemde verbod, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt voor iedere keer dat de vader dit verbod overtreedt.
2.9. Bij beschikking van deze rechtbank van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen afgewezen.
2.10. Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 27 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter de vader gelast om al het beeldmateriaal (foto’s en video’s) en gegevens van de minderjarigen op YouTube, Facebook en ieder ander sociaal medium binnen 24 uur na betekening van het vonnis te verwijderen en verwijderd te houden. De voorzieningenrechter heeft daarbij de vader veroordeeld om een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat hij in gebreke blijft tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt. 3. Verzoek
3.1. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht de adoptie van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door hem uit te spreken. De onderbouwing van het verzoek komt, samengevat, op het volgende neer.
3.2. Verzoeker en de moeder hebben sinds 2014 een relatie en zijn gehuwd. Verzoeker vervult de vaderrol voor de minderjarigen. Tussen verzoeker en de minderjarigen is sprake van een hechte gezinsband. Verzoeker beschouwt de minderjarigen als zijn eigen kinderen en wil dit formaliseren. De minderjarigen willen graag door verzoeker worden geadopteerd. [de minderjarige 1] heeft wel in gezinsverband met de vader geleefd, maar [de minderjarige 2] niet. De relatie tussen de vader en de moeder is tijdens de zwangerschap geëindigd. De moeder heeft aangegeven dat de relatie zich heeft gekenmerkt door huiselijk geweld. De minderjarigen kennen de vader niet (meer). [de minderjarige 1] heeft de vader een enkele keer gezien, [de minderjarige 2] kent hem helemaal niet. Er zijn meerdere procedures gevoerd waarbij de vader een contactverbod is opgelegd, zijn verzoek tot omgang is afgewezen en hem is gelast om foto’s en video’s van de minderjarigen van sociaal media te verwijderen. [de minderjarige 1] heeft verschillende therapieën moeten volgen vanwege de opgedane trauma’s met de vader, in de relatie met de moeder en daarna in de contacten met de vader.
4 Verweer
4.1. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen. Ook is er namens hem geen verweerschrift door een advocaat ingediend.
5 Mening van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]
5.1. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben aan de kinderrechter verteld dat het hun wens is om door verzoeker te worden geadopteerd. Zij begrijpen wat een adoptie inhoudt. De kinderen zien verzoeker als hun vader en voelen zich samen met hem, de moeder en [de minderjarige 3] een gezin en willen dat ook officieel zo zijn. Door ook de achternaam van verzoeker te krijgen zal dit voor iedereen dan duidelijk zijn en dat willen zij graag.
6 Beoordeling
6.1. Om tot een stiefouderadoptie te komen, dient te zijn voldaan aan de gronden als genoemd in artikel 1:227 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de voorwaarden als genoemd in artikel 1:228 BW, voor zover deze betrekking hebben op een stiefouderadoptie.
6.2. Stiefouderadoptie is op grond van artikel 1:227, tweede en derde lid BW mogelijk als: • verzoeker en de moeder onafgebroken drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek hebben samengeleefd (de zogeheten samenlevingseis); • de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarigen is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat de minderjarigen niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten hebben, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 228, wordt voldaan.
6.3. De voorwaarden voor stiefouderadoptie genoemd in artikel 1:228 BW zijn: • dat de minderjarigen op de dag van het eerste verzoek minderjarig zijn, en dat de minderjarigen ter gelegenheid van hun verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek hebben doen blijken; • dat de minderjarigen geen kleinkind zijn van verzoeker; • dat verzoeker ten minste achttien jaar ouder is dan de minderjarigen; • dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt; • dat verzoeker en de moeder de minderjarigen gedurende tenminste een jaar gezamenlijk hebben verzorgd en opgevoed; • dat de moeder alleen of samen met verzoeker het gezag over de minderjarigen heeft.
6.4. De Raad heeft onderzoek gedaan en rapport en advies uitgebracht.
De Raad acht de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarigen. Zij leven meer dan tien jaar met verzoeker en de moeder en hun halfbroertje in gezinsverband. De minderjarigen weten dat zij een andere vader hebben, maar zien verzoeker als hun vader en zij willen dat dit officieel wordt. [de minderjarige 1] heeft een belast verleden waarin hij getuige is geweest van het huiselijk geweld tussen de vader en de moeder. Hij heeft hiervoor succesvol traumabehandeling gevolgd. [de minderjarige 2] heeft nooit in gezinsverband met de vader geleefd. Beide kinderen willen geen contact met de vader. Er is op dit moment geen onrust in het gezin en er is sprake van een warme en veilige opvoedomgeving. De vader heeft tegenover de Raad niet laten blijken van zelfreflectie en zelfinzicht in wat zijn gedrag voor impact kan hebben gehad op de minderjarigen en het gezin. Dit biedt naar de mening van de Raad weinig hoop op herstel van vertrouwen. Gelet op de eerdere procedures en de beslissingen daarin heeft de vader in het verleden geen positieve ouderrol vervuld. De vader heeft de afgelopen jaren geen enkele positieve inspanning gedaan om in contact te komen met de minderjarigen of de intentie gehad om een positieve ouderrol te vervullen. De minderjarigen hebben niets meer van de vader in zijn rol van ouder te verwachten. De minderjarigen willen graag de achternaam van verzoeker dragen en net zo heten als hun halfbroertje. [de minderjarige 1] heeft er met name last van dat hij de achternaam van de vader draagt. De Raad vindt het belangrijk dat de moeder en verzoeker de minderjarigen ruimte blijven geven om een neutraal beeld te vormen van de vader, omdat dit belangrijk is voor hun zelfbeeld en identiteitsontwikkeling. Dit neutrale beeld is nodig voor het moment waarop zij hun vader zouden willen leren kennen. De Raad acht het positief dat de minderjarigen nog contact hebben met de familie van de vader. De Raad adviseert tot toewijzing van het verzoek tot adoptie. De Raad acht de wijziging van de achternaam eveneens in het belang van de minderjarigen.
6.5. Uit het gesprek met de minderjarigen is gebleken dat de minderjarigen geen bezwaar hebben tegen de verzochte adoptie.
6.6. De moeder heeft ingestemd met de adoptie en het verzoek aldus niet tegengesproken.
6.7. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen. De vader heeft op geen enkele manier zijn standpunt aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Tegenover de Raad heeft de vader aangegeven dat hij al jaren niet voor de minderjarigen heeft gezorgd, hoewel hij dat heel graag had gewild. Dit komt volgens de vader omdat hij van de moeder niet daartoe de kans heeft gekregen en zij de minderjarigen bij hem weghoudt. De vader staat open voor contact met de minderjarigen en als zij vragen hebben zal hij die beantwoorden. De vader heeft daarbij aangegeven het verzoek tot adoptie niet te zullen tegenspreken, omdat de minderjarigen niets meer van hem in zijn rol als ouder hebben te verwachten. De vader wil niet op de zitting komen en wilde ook niet aan de Raad zijn verblijfsadres kenbaar maken.
6.8. Van tegenspraak van de zijde van de vader is de rechtbank niet gebleken. Daarbij merkt de rechtbank op dat, voor zover de vader het verzoek zou tegenspreken, aan deze tegenspraak kan worden voorbijgegaan. Tegenspraak dient ter gelegenheid van de zitting tegenover de rechter plaats te vinden
Daarbij merkt de rechtbank op dat aan de tegenspraak van een ouder voorbij kan worden gegaan, indien deze ouder en het kind niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd, zoals bepaald in artikel 1:228, lid 2 onder a BW. Niet weersproken is dat de vader en de moeder reeds tijdens de zwangerschap van de moeder van [de minderjarige 2] uit elkaar waren. [de minderjarige 2] heeft dan ook nooit met de vader in gezinsverband geleefd en [de minderjarige 1] nauwelijks. Ook om die reden kan aan de tegenspraak van de vader worden voorbijgegaan.
6.9. De rechtbank heeft op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht de overtuiging dat de gevraagde adoptie in het kennelijk belang van de [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is. Het is voor de minderjarigen belangrijk dat de gezinssituatie waarin zij samen met de moeder en verzoeker al jarenlang leven wordt geformaliseerd. De vader vervult vanaf dat [de minderjarige 1] zeer jong is en vanaf de geboorte van [de minderjarige 2] geen enkele rol in hun opvoeding en verzorging. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de minderjarigen thans en naar voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien niets meer van hun vader in de hoedanigheid van ouder hebben te verwachten.
6.10. De rechtbank is van oordeel dat ook aan de samenlevingseis genoemd in artikel 1:227 BW is voldaan. De rechtbank is tevens van oordeel dat aan de overige in artikel 1:228 BW genoemde wettelijke voorwaarden is voldaan, zodat het verzoek zal worden toegewezen.
rechtsgevolgen
6.11. Door de adoptie komen de kinderen en de stiefvader en zijn bloedverwanten in familierechtelijke betrekking tot elkaar te staan. Tegelijkertijd houdt de familierechtelijke betrekking tussen de kinderen en hun vader en zijn bloedverwanten op te bestaan (artikel 1:229 BW). Dit betekent niet dat contact tussen de vader en de kinderen niet meer mogelijk zou zijn. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat de vader altijd de biologische vader van de kinderen blijft en het de kinderen uiteraard altijd vrij zal staan om met hem in contact te komen als zij daar behoefte aan hebben.
6.12. De adoptie heeft haar gevolgen vanaf de dag, waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 1:230 BW). Dit betekent dat de adoptie pas van kracht wordt nadat er drie maanden zijn verstreken na de datum van de beschikking en er geen hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing.
gezag
6.13. Op grond van artikel 1:251 BW zullen de moeder en verzoeker van rechtswege gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen.
aantekening in het centraal gezagsregister
6.14. De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder sub m van het Besluit gezagsregisters bepalen dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking doet toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
naamskeuze
6.15. Ten aanzien van een geslachtsnaam bij stiefouderadoptie is, voor zover hier van belang, in artikel 1:5 lid 3, vanaf de derde volzin BW bepaald dat, indien een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking tot de geregistreerde partner van een ouder komt te staan, het zijn geslachtsnaam houdt, tenzij de ouder en diens geregistreerde partner gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam zal hebben van die ouder dan wel de geslachtsnaam van de geregistreerde partner of van hun beiden in een vrij te bepalen volgorde of van één van hen in combinatie met de oorspronkelijke geslachtsnaam van het kind in een vrij te bepalen volgorde, dan wel de geslachtsnaam van die ouder. De rechterlijke uitspraak inzake de adoptie vermeldt de verklaring omtrent de geslachtsnaamkeuze.
Verzoeker en de moeder hebben gekozen voor de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’. De kinderen hebben aangegeven daarmee in te stemmen. De namen van de minderjarigen zullen na de adoptie dan ook luiden: [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2].
7 Beslissing
De rechtbank:
7.1. spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het mannelijk geslacht:
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , door [verzoeker] , voornoemd;
7.2. spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het vrouwelijk geslacht:
[de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , door [verzoeker] , voornoemd,
7.3. verstaat dat de geslachtsnaam van genoemde minderjarigen na de adoptie zal zijn: [geslachtsnaam];
7.4. gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende aktes toe te voegen;
7.5. bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
7.6. draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Rechtbank Limburg 4 april 2016: ECLI:NL:RBLIM:2016:1296