ECLI:NL:RBNHO:2025:9218 - Rechtbank Noord-Holland - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11753487 \ KG EXPL 25-84
Vonnis in kort geding van 6 augustus 2025
in de zaak van
[de VvE], te De Koog, gemeente Texel, eisende partij, hierna te noemen: de VvE, gemachtigde: mr. S.D.M. op 't Hoog-Piet,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AANNEMINGSMAATSCHAPPIJ DE GEUS B.V., te Broek op Langedijk, gemeente Dijk en Waard, gedaagde partij, hierna te noemen: De Geus, gemachtigden: mrs. E. Hoekstra en P. Thole.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding, met producties 1-14;
-
productie 1 namens De Geus,- de mondelinge behandeling van 23 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;- de pleitnota van De Geus.
2 De uitgangspunten
2.1. De VvE is in maart 2022 een procedure gestart tegen De Geus. De VvE heeft in die procedure bij de rechtbank betaling van vervangende schadevergoeding gevorderd wegens ondeugdelijk werk van De Geus als aannemer bij de bouw van hotel/appartementencomplex [naam] .
2.2. Bij vonnis van 14 juni 2023 is de VvE niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen en veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van De Geus tot het vonnis vastgesteld op € 10.473,-. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3. Op 23 juni 2023 heeft de VvE deze proceskosten aan De Geus betaald.
2.4. De VvE is bij appeldagvaarding van 13 september 2023 in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank. Bij haar memorie van grieven heeft de VvE onder andere gevorderd dat De Geus wordt veroordeeld om al hetgeen de VvE ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan De Geus heeft voldaan, aan de VvE terug te betalen met rente en dat De Geus wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties.
2.5. Bij arrest van 13 mei 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het gerechtshof heeft De Geus in de kosten van het geding in beide instanties veroordeeld en de kosten voor de eerste aanleg aan de zijde van de VvE vastgesteld op € 10.568,18.
2.6. Verder heeft het gerechtshof ten aanzien van de vordering in hoger beroep tot terugbetaling van hetgeen de VvE ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft voldaan, het volgende geoordeeld: “4.30. Naast deze proceskostenveroordeling vordert de VvE - in haar petitum onder 7 - veroordeling van De Geus om al hetgeen de VvE ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft voldaan aan de VvE terug te betalen, met rente. De VvE heeft deze vordering verder niet toegelicht. Het hof veronderstelt dat het de VvE (wederom) gaat om de proceskostenveroordeling in het bestreden eindvonnis, die hierboven (onder 4.29) al is behandeld. Het hof wijst deze vordering daarom af.”
2.7. Bij verzoek van 3 juni 2025 heeft de VvE het hof verzocht om op grond van artikel 31 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) over te gaan tot verbetering van het arrest, in die zin dat de VvE geen proceskosten verschuldigd zou moeten zijn in eerste aanleg aan De Geus.
2.8. Bij e-mail van 16 juni 2025 heeft het hof dit verzoek afgewezen en dit als volgt gemotiveerd: “Gehoord partijen, zal het verzoek van de VvE tot verbetering van het arrest van 13 mei 2025 worden afgewezen. Alhoewel duidelijk sprake is van een vergissing van het hof, is dit geen kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv die zich leent voor herstel.”
3 Het geschil
3.1. De VvE vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: I. De Geus veroordeelt om aan de VvE te betalen een bedrag van € 10.473,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2023 tot aan de dag van algehele voldoening; II. De Geus te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis.
3.2. De VvE legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Door de vernietiging van het vonnis van het vonnis van 14 juni 2023 is de rechtsgrond voor betaling van de proceskosten ontvallen en is de prestatie onverschuldigd verricht in de zin van artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek. Het spoedeisend belang is er in gelegen dat het arrest binnenkort gezag van gewijsde (bedoeld zal zijn: kracht van gewijsde, voorzieningenrechter) zal hebben en dan zal de VvE haar vordering niet meer in rechte kunnen afdwingen.
3.3. De Geus voert hier samengevat tegen aan dat De Geus in kort geding niet veroordeeld kan worden tot betaling van een geldvordering die het hof uitdrukkelijk en expliciet heeft afgewezen en waartegen een hogere voorziening openstaat. De kortgedingrechter mag geen voorziening treffen die materieel haaks staat op een uitdrukkelijke afwijzing van een vordering door het gerechtshof. Het kort geding mag geen verkapt appel zijn of herstel van een bindend oordeel. Daar komt bij dat De Geus voornemens is cassatie in te stellen tegen het arrest van het gerechtshof. Ten slotte voert De Geus aan dat het aanwenden van een rechtsmiddel of procedure met geen ander doel dan het alsnog verkrijgen van een reeds afgewezen vordering, kwalificeert als misbruik van procesrecht. Daarom dient de VvE veroordeeld te worden in de werkelijk gemaakte proceskosten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. In dit kort geding draait het om de vraag of het oordeel van het gerechtshof ten aanzien van de door de VvE betaalde proceskosten na vonnis in eerste instantie, klaarblijkelijk op een misslag berust. Vervolgens is het de vraag of de kortgedingrechter deze misslag kan en mag repareren.
4.2. Uitgangspunt is dat de rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening, nadat de bodemrechter al een vonnis in de bodemzaak heeft gewezen, zijn uitspraak in beginsel moet afstemmen op de beslissingen in het bodemvonnis, ongeacht of dit een tussenvonnis of een eindvonnis is, en ongeacht of de beslissingen in de overwegingen of in het dictum van het bodemvonnis staan. Niet relevant is of het bodemvonnis kracht van gewijsde heeft; als een rechtsmiddel tegen het vonnis is ingesteld mag de kortgedingrechter de kans van slagen van het rechtsmiddel niet bij zijn voorlopige oordeel betrekken. Een uitzondering op dit uitgangspunt kan worden aanvaard als het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
4.3. Uit het verzoek tot verbetering van het arrest en de reactie daarop van het gerechtshof, zoals weergegeven hierboven in de overwegingen 2.7. en 2.8., kan de kantonrechter niet anders afleiden dan dat het gerechtshof van mening is dat er sprake is van een duidelijke vergissing bij de afwijzing van de vordering tot terugbetaling van hetgeen de VvE ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan De Geus heeft voldaan, maar dat die vergissing niet valt onder het bereik van art. 31 Rv. Een duidelijke vergissing beschouwt de kantonrechter als een kennelijke misslag. Hij is in beginsel dan ook niet gebonden aan de bij vergissing afgewezen vordering zoals hiervoor bedoeld.
4.4. Echter, is er voor toewijzing van de vordering van de VvE in dit kort geding ook vereist dat de zaak dermate spoedeisend is dat een beslissing op een tegen het arrest aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht. De kantonrechter is van oordeel dat de VvE deze spoedeisendheid onvoldoende heeft onderbouwd, mede gelet op het voornemen van De Geus om cassatieberoep in te stellen (en de cassatietermijn op 13 augustus 2025 afloopt) en het feit dat de VvE ook niet heeft aangevoerd waarom er op dit moment niet gewacht kan worden op een beslissing in cassatie. Het enkele feit dat er onverschuldigd is betaald doordat het onderliggende vonnis is vernietigd, is daarvoor niet toereikend. De conclusie is dan ook dat de kantonrechter de vordering van de VvE afwijst wegens het ontbreken van het vereiste spoedeisend belang.
Proceskosten
4.5. Een veroordeling in de reële proceskosten, zoals gevorderd door De Geus, is volgens vaste rechtspraak alleen bij hoge uitzondering aan de orde, indien sprake is van buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan gevallen van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
4.6. Van misbruik van procesrecht door de VvE is in dit geval geen sprake. Zoals hiervoor is gebleken, is naar het oordeel van de kantonrechter vast komen te staan dat het gerechtshof een duidelijke vergissing heeft gemaakt. Echter, is op dit moment geen sprake van dusdanige spoedeisendheid bij de vordering van de VvE dat deze toegewezen moet worden. De kantonrechter zal de VvE daarom niet veroordelen in de reële proceskosten.
4.7. De VvE is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Geus worden begroot op:
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. wijst de vorderingen van de VvE af,
5.2. veroordeelt de VvE in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de VvE niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.
HR 19 mei 2000, ECLI: NL:HR:2000:AA5870 en HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015.
Zie onder andere: HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828HR.