ECLI:NL:RBNHO:2025:8835 - Rechtbank Noord-Holland - 29 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/3232
(gemachtigde: mr. S. Meijer),
en
(gemachtigden: mr. M.J. Ferwerda en drs. J.A.M. Lubbers).
Procesverloop
2.1. Met het bestreden besluit van 8 juli 2025 heeft de burgemeester de woning en schuur van verzoekers aan de [adres] in [plaats] op grond van artikel 13b van de Opiumwet (Ow) en de Beleidsregels Handhaving Opiumwet Woningen (de Beleidsregels) per 23 juli 2025 gesloten voor de duur van 12 maanden. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2. De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De burgemeester heeft desgevraagd toegezegd te wachten met de sluiting tot en met de zitting bij de voorzieningenrechter.
2.3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester. Beoordeling door de voorzieningenrechter Totstandkoming van het besluit
3.1. Verzoekers (vader en dochter) staan in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] . Het betreft een woonwagen met een aangebouwde schuur op een (kleinschalig) woonwagenkamp. De standplaats is in eigendom bij [bedrijf] , in [plaats] en wordt aan verzoekers verhuurd.
3.2. Naar aanleiding van een melding heeft de politie onderzoek gedaan op voornoemd adres, waarvan op 18 maart 2025 een bestuurlijke rapportage is opgemaakt. Hierin is – onder meer – te lezen dat op 10 maart 2025 op het adres met een machtiging is binnengetreden en in een aan de woonwagen aangebouwde schuur een in werking zijnde drugslaboratorium/cocaïnewasserij is aangetroffen. Daarbij zijn grote hoeveelheden schone en gebruikte oplosmiddelen aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij extractie en/of bewerking van cocaïne. Daarnaast zijn er diverse apparaten aangetroffen die bij dit productieproces worden gebruikt, alle met (indicatief getest) cocaïneresten. Ook zijn er twee gripzakjes met (indicatief getest) MDMA gevonden in een rugzak. In de woning zijn grote hoeveelheden wasmiddelkorrels, een geldtelmachine en een blauwe jerrycan aangetroffen. Het drugslaboratorium is ontmanteld en de aangetroffen goederen zijn in beslag genomen.
3.3. Na ontvangst van voornoemde rapportage op 6 mei 2025 heeft de burgemeester verzoekers op 20 mei 2025 het voornemen geuit om de woning voor 12 maanden te sluiten. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven en hebben hiervan op 5 juni 2025 gebruikt gemaakt.
3.4. De burgemeester heeft bij besluit van 8 juli 2025 met ingang van 23 juli 2025 de woning en schuur op het adres [adres] in [plaats] gesloten voor de duur van 12 maanden. De zienwijze heeft de burgemeester niet tot een ander oordeel geleid. De burgemeester acht zich op grond van artikel 13b van de Ow en de Beleidsregels bevoegd om hiertoe over te gaan. Volgens de burgemeester wijzen – samengevat – de in de bij de woning behorende schuur aangetroffen goederen en meld misdaad anoniem meldingen erop dat de woning en bijbehorende schuur een schakel vormen in de keten van productie en handel in harddrugs. De burgemeester acht de maatregel geschikt om het doel te bereiken. De sluiting is volgens de burgemeester, gelet op de ernst en de omvang van de overtreding, als ook de mogelijke gevaarlijke gevolgen hiervan, ook noodzakelijk. Hiermee is bedoeld de overtreding ongedaan te maken, de openbare orde duurzaam te herstellen en te voorkomen dat herhaling van de overtreding plaats zal vinden. Daarnaast heeft de maatregel ook tot doel om de bekendheid van het pand in het drugscircuit weg te nemen en daarmee aan het circuit te onttrekken. Tevens gaat er een signaalwerking vanuit. Er is sprake van een ernstig geval in de zin van de Beleidsregel. De sluiting is ook evenredig. De openbare orde is ernstig verstoord. Niet gebleken is dat verzoekers een bijzondere binding met de woning hebben. Verzoekers kunnen volgens de burgemeester kijken of zij bij vrienden of familie kunnen verblijven. De Beleidsregel pakt volgens de burgemeester niet onevenredig uit in verhouding tot de te dienen doelen. Van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is niet gebleken. Het belang van sluiting is groter dan het belang van het ongestoord kunnen uitoefenen van het recht op het gebruik van het pand. Er is volgens de burgemeester geen aanleiding om af te zien van de sluiting. Bezwaar en voorlopige voorziening 4.
4.1. Verzoekers stellen– samengevat – in bezwaar het volgende. De woning is binnengetreden zonder machtiging. Dat wat in de aangebouwde schuur is aangetroffen moet volgens hen dan ook worden uitgesloten van bewijs, nu dit is verkregen op een wijze die indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. Er is geen harddrugs in de woning of de schuur aangetroffen. Verzoekers kunnen verder niet verweten worden dat de goederen in de schuur zijn aangetroffen. Een verwijt van voorbereidingshandelingen kan, gelet op het Beleid, niet leiden tot sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden. De woning zelf kan niet worden gesloten omdat de goederen in de schuur zijn aangetroffen. De woning en de schuur moeten los van elkaar gezien worden. Verzoekers kunnen niet over alternatieve woonruimte beschikken. De sluiting kan bovendien ontbinding van de huurovereenkomst en plaatsing op de zwarte lijst tot gevolg hebben. Toepassing van het Beleid heeft voor hen dan ook onredelijke gevolgen zodat hiervan op grond van artikel 4:84, van de Awb moet worden afgeweken. De sluiting en duur van de sluiting voldoen niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het doel is al bereikt doordat de goederen in beslag zijn genomen. De situatie is hersteld. Sluiting zal in dit geval bestraffend zijn. Er is sprake van misbruik van bevoegdheden. Sluiting is ook niet meer evenredig omdat er al vier maanden zijn verstreken zonder dat er is opgetreden
4.2. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat (gedurende de bezwaarprocedure) niet tot de sluiting van de woning kan worden overgegaan. Er is sprake van een spoedeisend belang. Verzoekers zullen op straat komen te staan. Zij kunnen nergens terecht. Vervangende woonruimte is, gelet op hun financiële situatie, onmogelijk om (op zo’n korte termijn) te vinden. Vlak voor de zitting is een verklaring van de dochter overgelegd. Hierin geeft zij aan dat zij parttime werkt bij een benzinestation en vanwege haar gezondheid niet fulltime kan werken. Zij is dan ook niet in staat om vervangende woonruimte te bekostigen. Zij zal op straat komen te staan en mogelijk op de zwarte lijst van huurders worden gezet. Ter zitting is verder verklaard dat de vader (nog) in voorlopige hechtenis zit. Volgens verzoekers heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. Zij verwijzen daarvoor naar voornoemde bezwaargronden. De belangenafweging dient in hun voordeel uit te vallen. Verweerschrift
- Volgens de burgemeester is het doel van de sluiting (nog) niet bereikt. Sluiting dient namelijk ook ter voorkoming van herhaling van dezelfde feiten en herstel van de openbare orde en veiligheid. De bekendheid van het pand als drugspand dient te worden weggenomen. Daarnaast dient sluiting ook als duidelijk signaal naar de buitenwereld.Voor een minder ingrijpend middel ziet de burgemeester geen aanleiding. Een last onder dwangsom waarborgt beëindiging van de overtreding en het voorkomen van herhaling niet/onvoldoende. Gelet op de aard en hoeveelheid van de aangetroffen middelen kan ook niet worden volstaan met een waarschuwing.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan had moeten worden afzien van het sluiten van de woning is de burgemeester niet gebleken. Is er sprake van een spoedeisend belang?
- De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vader op dit moment geen duidelijk belang heeft bij de verzochte voorziening. Ter zitting is verklaard dat hij momenteel in voorlopige hechtenis zit, zodat van dakloosheid geen sprake is. Verder is niet onderbouwd dat de verhuurder op korte termijn over zal gaan tot ontruiming van de gehuurde standplaats, in die zin dat thans reeds een voorlopige voorziening moet worden getroffen om die reden. Ten aanzien van de dochter is sprake van zeer summiere, niet met stukken onderbouwde, informatie over haar persoonlijke omstandigheden. Er is niet onderzocht of zij over vervangende woonruimte kan beschikken. De voorzieningenrechter ziet, nu partijen daarover niet van mening verschillen, aanleiding om ten aanzien van de dochter een spoedeisend belang aan te nemen.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
-
In de rechtsoverwegingen 7 t/m 12 van de recente (overzicht) uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
[2] heeft de Afdeling de uitgangspunten gegeven aan de hand waarvan besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet moeten worden beoordeeld. Daarbij is de Afdeling in het kader van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel ook ingegaan op het karakter van deze bevoegdheid en de intensiteit waarmee de bestuursrechter dergelijke besluiten toetst. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek aan de hand van deze uitgangspunten en het weergegeven toetsingskader. -
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet onaannemelijk dat het bezwaar van verzoekers kans van slagen heeft. Daartoe overweegt zij als volgt.
-
De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de vermelding in de bestuurlijke rapportage dat de politie met een machtiging is binnengetreden. De enkele betwisting is onvoldoende om daaraan te twijfelen. Hetgeen is aangetroffen en is vermeld in deze rapportage kan derhalve in deze procedure worden gebruikt.
-
Het aantreffen van een drugslaboratorium in de schuur als omschreven geeft de burgemeester, gelet op artikel 13b Ow en de Beleidsregels, de bevoegdheid om tot sluiting van het pand over te gaan. Wat is aangetroffen door de politie, de materialen en de omvang daarvan, wijst op drugshandel. De voorzieningenrechter kan volgen dat er een vermoeden bestaat dat de schuur onderdeel uitmaakt van het drugscircuit en daarmee de bekendheid van deze schuur in dit circuit. Ook kan worden gevolgd dat in een geval als het onderhavige vrees bestaat voor represailles en daarmee de noodzaak om het pand te onttrekken aan het drugscircuit. Dit betreft specifiek de schuur waarin het drugslaboratorium en de materialen zijn aangetroffen. Het sluiten van dat pand is, in dit geval, een geschikt middel. Gelet op wat de politie in de schuur heeft aangetroffen is voldoende onderbouwd dat er een noodzaak is tot sluiting.
11.1. Namens verzoekers is aangevoerd dat de woning en de schuur los van elkaar gezien moeten worden. Ten aanzien hiervan overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11.2. De Afdeling
11.3. Uit de overwegingen in het besluit volgt dat de burgemeester er kennelijk vanuit gaat dat de woning en de schuur als één geheel moeten worden beschouwd. Het is vooralsnog onduidelijk waarop dat is gebaseerd. Dit volgt niet zonder meer uit de bestuurlijke rapportage van de politie, die vermeldt dat de schuur een aparte (met een hangslot afgesloten) toegangsdeur heeft, naast de woning. Ter zitting konden partijen de voorzieningenrechter geen duidelijkheid verschaffen. Dat betekent dat nadere informatie gewenst is ten aanzien van de functionele samenhang/relatie tussen de woning en de schuur. Daarvoor is vooralsnog onvoldoende dat in de woning waskorrels zijn aangetroffen (kennelijk bedoeld om geuren te maskeren), naast een blauwe jerrycan (en een geldtelmachine). Wat overigens is waargenomen in de woning, wordt verder niet vermeld in de bestuurlijke rapportage. Het is van belang dat de functionele samenhang kan worden vastgesteld, ook omdat het besluit mede is gebaseerd op de Beleidsregels, waarin wordt uitgegaan van drugs(handel) ‘in en vanuit’ de woning.
11.4. Niet ondenkbaar is dat de burgemeester voornoemd motiveringsgebrek gedurende de bezwaarfase nog kan herstellen. Als de vader de enige bewoner van de woning was geweest kan de voorzieningenrechter, gelet op diens vermeende betrokkenheid bij het drugslaboratorium en zijn antecedenten, nog wel volgen dat naast de schuur ook aanleiding is de woning te sluiten. Dit geldt niet zonder meer voor de dochter. Niet ter discussie staat dat zij medebewoner is en dat betekent dat ook haar belangen bij de beoordeling moeten worden betrokken. Weliswaar zal zij, gelet op de omvang van de woning en de aangetroffen hoeveelheid wasmiddel, niet geheel onwetend zijn geweest dat zich in de schuur wat afspeelde wat gemaskeerd moest worden. Maar daar staat tegenover dat uit de bestuurlijke rapportage noch het besluit enige betrokkenheid van de dochter bij de activiteiten in de schuur valt af te leiden. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter nogmaals dat de deur van die schuur met een hangslot was afgesloten en zich buiten de woning bevindt. Ook is niet gebleken dat de dochter antecedenten heeft op het gebied van de Ow. Van enig onderzoek naar de dochter en haar belang bij de woning is vooralsnog niet (voldoende) gebleken.
11.5. Daarnaast dient de burgemeester naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nog nader te motiveren waarom de sluiting van de woning op het moment van het nemen van het besluit (nog) een geschikt middel is, waarbij een rol speelt of dit nog zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. Hierbij is allereerst van belang dat tussen het aantreffen van het drugslaboratorium en het nemen van het bestreden besluit vier maanden liggen. Verder wordt in de bestuurlijke rapportage geen melding gemaakt van een ongebruikelijke aanloop die wijst op drugshandel. In de periode nadien is kennelijk ook geen nader onderzoek verricht of informatie bekend geworden met betrekking tot de woning en/of de dochter, die wijst op drugsgerelateerde activiteiten. Evenmin is gebleken van represailles of andere gevaarzettende situaties, waarbij de voorzieningenrechter overweegt dat de vader nog onverkort in voorlopige hechtenis zit.
11.6. De voorzieningenrechter ziet in al het voorgaande aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het besluit van 8 juli 2025 wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar, voor zover daarbij is beslist dat naast de schuur ook de woning wordt gesloten. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de dochter haar verblijf heeft in de woning. Hoewel het, zoals reeds overwogen, op de weg van verzoekers had gelegen om meer duidelijkheid te verschaffen over haar persoonlijke omstandigheden, kan de voorzieningenrechter in dit geval niet voorbij gaan aan het feit dat op haar grondrecht (artikel 10 van de Grondwet) een inbreuk wordt gemaakt terwijl onvoldoende duidelijkheid bestaat over haar rol en de rol van de woning bij het drugslaboratorium. Conclusie en gevolgen
12.1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de burgemeester de woning niet mag sluiten tot zes weken nadat op het bezwaar van verzoekers is beslist.
12.2. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.Beslissing
De voorzieningenrechter:
-
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
-
schorst het primaire besluit voor zover daarbij is beslist om ook de woning te sluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
-
bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoekers moet vergoeden;
-
veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Verzoekers wijzen daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:211