Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Holland

ECLI:NL:RBNHO:2025:7406 - Ontslag op staande voet niet onverwijld wegens bijna een jaar tijdsverloop - 3 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNHO:2025:74063 juli 2025

Essentie

Een ontslag op staande voet is niet onverwijld en dus ongeldig als een werkgever bijna een jaar wacht met onderzoek na een vermoeden van fraude. Hoewel dit handelen niet ernstig verwijtbaar is, kan het wel leiden tot vernietiging en ontbinding wegens verwijtbaar handelen van de werkgever.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Zaanstad

Zaaknummer / rekestnummer: 11662550 \ AO VERZ 25-23 NE

Beschikking van 3 juli 2025

in de zaak van

[verzoeker], te [woonplaats] , verzoekende partij, verwerende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: [verzoeker] , gemachtigde: mr. M. Kartal,

tegen

de besloten vennootschap DÜRÜM COMPANY NL B.V., te Westknollendam, verwerende partij, verzoekende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: Dürüm Company, gemachtigde: mr. J. van den Bosch.

De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt de werknemer om vernietiging van een ontslag op staande voet. De kantonrechter wijst het verzoek toe. Het ontslag is niet (rechts)geldig vanwege het tijdsverloop van bijna een jaar tussen een vermoeden van betrokkenheid bij onregelmatigheden in de facturatie (fraude) en het gegeven ontslag. Het ontslag is daarom niet onverwijld gegeven. Het tegenverzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen. De werknemer heeft verwijtbaar gehandeld. De lat van ernstig verwijtbaar handelen door de werknemer wordt niet gehaald. De werknemer heeft daarom recht op een transitievergoeding. Een billijke vergoeding wordt niet toegekend aan de werknemer, omdat de werkgever niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

1 De procedure

1.1. [verzoeker] heeft een verzoek gedaan om onder meer een ontslag te vernietigen. Dürüm Company heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.

1.2. Op 27 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Vóór de mondelinge behandeling hebben [verzoeker] per brieven van 28 en 29 mei 2025 en Dürüm Company per brief van 3 juni 2025 nog stukken toegezonden.

2 De feiten

2.1. Dürüm Company houdt zich bedrijfsmatig bezig met het produceren van onder meer tortilla’s, wraps, roti en andere platte broden voor klanten in het binnen- en buitenland. [verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1965, is sinds 1 juni 2013 in dienst bij Dürüm Company. De functie van [verzoeker] is office manager met een loon van € 5.399,79 bruto per maand.

2.2. Partijen sluiten drie opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en met ingang van 1 januari 2015 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Met uitzondering van de eerste arbeidsovereenkomst, staat in de arbeidsovereenkomsten dat [verzoeker] rechtstreeks rapporteert aan en verantwoording is verschuldigd aan de heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ), (destijds) de statutair bestuurder van Dürüm Company.

2.3. Dürüm Company stelt met ingang van oktober 2023 de heer [CFO] (hierna: [CFO] ) aan als CFO, omdat de substantiële groei in verkoop in 2022 en 2023 niet was terug te zien in het financiële resultaat van Dürüm Company. Rond de jaarwisseling merkt [CFO] onregelmatigheden in de facturatie op, zoals te lage facturen in verhouding tot het aantal geleverde producten, het verstrekken van disproportioneel veel gratis promotiemateriaal en het geven van hoge kortingen. Hierover vinden gesprekken plaats tussen [CFO] en [bestuurder] .

2.4. [verzoeker] meldt zich op 8 en 12 maart 2024 ziek.

2.5. Op 6 april 2024 zegt Dürüm Company het vertrouwen op in [bestuurder] en ontslaat de aandeelhoudersvergadering [bestuurder] als statutair directeur.

2.6. Op 8 april 2024 melden acht werknemers van Dürüm Company zich ziek, waaronder [verzoeker] . Mevrouw [werknemer] (hierna: [werknemer] ) is een van deze werknemers en meldt zich korte tijd later weer beter.

2.7. Op 29 mei 2024 heeft [verzoeker] een gesprek met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts rapporteert dat [verzoeker] arbeidsongeschikt is, waarbij ook werkgerelateerde factoren spelen, en geeft een prognose van 12 tot 24 weken voor herstel en adviseert een vervolg consult over vijf weken.

2.8. Op 12 november 2024 vindt een gesprek plaats tussen [verzoeker] en [CFO] . Bij dit gesprek is ook [werknemer] aanwezig. Tijdens dit gesprek stellen [CFO] en [werknemer] vragen aan [verzoeker] over [bestuurder] .

2.9. Dürüm Company staakt op 1 januari 2025 de loonbetaling aan onder andere [verzoeker] . [verzoeker] wendt zich daarom tot zijn gemachtigde, die een kortgedingprocedure start. De gemachtigde van Dürüm Company bericht vervolgens op 21 februari 2025 onder andere dat [verzoeker] zich tezamen met andere voormalige werknemers waaronder [bestuurder] schuldig heeft gemaakt aan fraude. Uiteindelijk betaalt Dürüm Company het achterstallig loon en trekt [verzoeker] de kortgedingprocedure in.

2.10. Op 3 maart 2025 laat Dürüm Company aan de gemachtigde van [verzoeker] weten dat zij afgelopen vrijdag bekend is geworden met informatie die mogelijk met zich brengt dat een constructieve oplossing niet meer aan de orde kan zijn en een en ander mede afhangt van wat [verzoeker] hierover te vertellen heeft; de oproep aan [verzoeker] om die dag op kantoor te komen en in gesprek te gaan met [CFO] blijft daarom staan.

2.11. Op 3 maart 2025 vindt een gesprek plaats tussen [verzoeker] en [CFO] .

2.12. Op 4 maart 2025 ontslaat Dürüm Company [verzoeker] op staande voet. In de ontslagbrief van 4 maart 2025 staat – samengevat – dat Dürüm Company op 28 februari de beschikking heeft gekregen over diverse bestelorders van klanten en dat de bijbehorende facturen niet overeenkomen met het aantal bezorgde producten. Er zijn producten aan klanten verstrekt waarvoor Dürüm Company niet is betaald, terwijl [verzoeker] verantwoordelijk was voor het facturatiesysteem en de planning. Dürüm Company vindt het niet aannemelijk dat [verzoeker] als hoofdverantwoordelijke voor het inplannen van orders, het factureren van bestellingen en het administreren van betalingen niet heeft gezien dat er diverse keren producten aan klanten werden verstrekt zonder dat daarvoor werd betaald. Dit had [verzoeker] moeten zien en moeten melden. Door dat niet te doen en waarschijnlijk actief aan deze handelwijze mee te werken heeft Dürüm Company forse schade geleden en heeft [verzoeker] zijn taken en plichten als werknemer geschonden. Hierdoor is het vertrouwen van Dürüm Company volledig en zodanig ernstig beschadigd dat niet langer van haar kan worden verwacht de arbeidsovereenkomst in stand te houden. Om die reden wordt [verzoeker] op staande voet ontslagen.

2.13. [verzoeker] is op 26 maart 2025 gezien door de bedrijfsarts. In het nadien opgestelde rapport van de bedrijfsarts staat dat [verzoeker] sinds het consult van 29 mei 2024 niet meer is ingepland voor een vervolgconsult en dus niet meer is gezien in het verzuimtraject, dat het eerste en enige consult inmiddels een jaar geleden is en dat de reden daarvan niet bekend is en niet conform het advies en/of verzuimtraject is. Verder rapporteert de bedrijfsarts dat [verzoeker] niet geschikt is om de bedongen arbeid te verrichten, wat deels niet werkgerelateerd is, en dat de prognose voor herstel drie tot zes maanden is.

2.14. Het UWV wijst de aanvraag van [verzoeker] voor een WW-uitkering af, omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden.

3 Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en Dürüm Company te veroordelen tot betaling van loon en – kort gezegd – hem in staat te stellen tot re-integratie. Volgens [verzoeker] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. [verzoeker] voert daartoe aan dat Dürüm Company al in april 2024 kenbaar heeft gemaakt dat een onderzoek is gestart naar fraude. [verzoeker] heeft toen laten weten dat hij op geen enkele manier aan fraude heeft meegewerkt. Het ontslag ruim elf maanden later is dan ook niet onverwijld gegeven. Ook is geen sprake van een dringende reden.

3.2. Dürüm Company voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Dürüm Company voert ‑ samengevat ‑ aan dat als gevolg van de massale ziekmelding op 8 april 2024 en het hoge aantal onbetaalde facturen en creditfacturen haar prioriteit lag bij het overeind houden van het bedrijf. Dürüm Company erkent dat zij de re-integratie van [verzoeker] niet adequaat heeft opgepakt. [verzoeker] hoorde bij de werknemers die zich na het ontslag van [bestuurder] hadden ziekgemeld en de verwachting was dat deze werknemers op de hoogte waren dan wel betrokken waren bij de financiële malversaties. Dürüm Company heeft onderzoeksbureau Accuracy ingeschakeld en op 28 februari 2025 is zij bekend geworden met informatie waaruit betrokkenheid van [verzoeker] blijkt. In het daaropvolgende gesprek tussen partijen wees [verzoeker] iedere vorm van betrokkenheid af, maar verklaarde hij ook dat hij herhaaldelijk tegen [bestuurder] heeft gezegd dat aan sommige klanten te weinig werd gefactureerd. Uit de onjuiste en aangepaste facturen waarvoor [verzoeker] verantwoordelijk was, blijkt dat hij niet alleen op de hoogte was maar ook actief heeft meegewerkt aan de fraude. Zo paste [verzoeker] (onder andere) ten onrechte facturen aan of stelde hij facturen op zonder dat daar een werkorder aan ten grondslag lag, dan wel paste hij niet geaccordeerde kortingen toe. Dit heeft niet alleen geleid tot aanzienlijke financiële schade voor Dürüm Company, maar ook tot het risico dat zij haar IFS certificering zou kwijtraken. Ook toen Dürüm Company [verzoeker] hiermee confronteerde bleef [verzoeker] volhouden dat hem geen verwijt treft. Dat is voor Dürüm Company onverteerbaar.

3.3. Dürüm Company heeft een tegenverzoek gedaan. Dürüm Company verzoekt (voorwaardelijk) dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens primair (ernstig) verwijtbaar handelen van [verzoeker] , subsidiair een verstoorde arbeidsrelatie en meer subsidiair een combinatie van deze ontslaggronden.

4 De beoordeling van het verzoek

4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of Dürüm Company moet worden veroordeeld tot betaling van loon en het ter hand nemen van de re-integratie van [verzoeker] .

Het ontslag is niet onverwijld gegeven

4.2. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Daarover wordt het volgende overwogen.

4.3. Voor de geldigheid van een ontslag op staande voet is vereist dat de arbeidsovereenkomst onverwijld wordt opgezegd, onder onverwijlde mededeling van de dringende reden daarvoor aan de werknemer.[1] Voor de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden tot dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.[2] De van een werkgever te vergen mate van voortvarendheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorgvuldigheid.[3]

4.4. Volgens Dürüm Company is zij eerst op 28 februari 2025 bekend geworden met informatie die duidt op de betrokkenheid van [verzoeker] bij onregelmatigheden in de facturatie en heeft zij vervolgens voortvarend gehandeld met het uitnodigen van [verzoeker] voor een gesprek en het geven van ontslag op staande voet. Zij heeft niet eerder actie kunnen ondernemen jegens [verzoeker] , omdat zij eerder nog niet op de hoogte was van de werkwijze, de omvang en de betrokkenheid van anderen dan [bestuurder] . Daarin volgt de kantonrechter Dürum Company niet. Vast staat dat Dürüm Company al in maart 2024 op de hoogte was van onverklaarbare onregelmatigheden in de facturatie (discrepanties in de facturen) en dat een half jaar daarvoor [CFO] als CFO was aangesteld om te onderzoeken waarom het financiële resultaat achterbleef bij de gestegen verkopen. Dat leidde op 6 april 2024 tot het ontslag van [bestuurder] als statutair directeur. Op dat moment stond dus voor Dürüm Company al voldoende vast over ongeoorloofd handelen door [bestuurder] . Het is onaannemelijk dat er op dat moment niet ook al een vermoeden bestond van de mogelijke betrokkenheid van anderen, zoals [verzoeker] . Alleen al de gelijktijdige ziekmelding van acht werknemers, waaronder [verzoeker] , direct na het ontslag van Marat gaf daar aanleiding toe. Al deze werknemers waren nauw betrokken bij [bestuurder] . Voor [verzoeker] gold dat nog meer vanwege zijn functie (volgens Dürum Company zelf was [verzoeker] de hoofdverantwoordelijke voor de facturatie) en de nauwe samenwerking met [bestuurder] ; hij werd als de rechterhand van [bestuurder] gezien. Het lag daarom op de weg van Dürüm Company om op dat moment de mogelijke betrokkenheid van andere werknemers, zoals [verzoeker] , met de nodige voortvarendheid te onderzoeken. Daarmee heeft Dürüm Company te lang gewacht. Er is op dat moment geen onderzoek ingesteld, ook niet op korte termijn daarna. Dat is pas maanden later gebeurd en tot 12 november 2024 is er zelfs helemaal geen contact meer geweest met [verzoeker] . Dat de prioriteit lag bij het overeind houden van het bedrijf (er was sprake van tonnen aan onbetaalde facturen en onverklaarbare creditnota’s) en pas eind 2024 ruimte ontstond voor intern onderzoek, zoals Dürüm Company stelt, vormt daarvoor geen rechtvaardiging. Dit is misschien een begrijpelijke keuze vanuit ondernemersperspectief, maar is niet wat van Dürüm Company als werkgever wordt verwacht. De gevolgen van deze keuze liggen dan ook in haar risicosfeer.

4.5. Ook het gesprek van 12 november 2024 en wat daaruit naar voren kwam was voor Dürüm Company geen aanleiding om alsnog onderzoek in te stellen naar mogelijke dringende redenen. Daarmee heeft Dürüm Company kennelijk gewacht tot eind februari 2025, toen zij de beschikking kreeg over de log gegevens van mutaties door [verzoeker] in het facturatiesysteem. Dürüm Company is vervolgens snel tot ontslag overgegaan, maar dat kan niet afdoen aan het tijdsverloop van bijna een jaar. Het tijdsverloop tussen april 2024 en 4 maart 2025 is zodanig lang dat van onverwijld handelen geen sprake meer is.

4.6. Het gebrek aan voortvarend handelen door Dürüm Company heeft ook tot gevolg dat er geen afgerond onderzoek van een externe partij voorhanden is. Tijdens de zitting heeft Dürüm Company weliswaar aangeboden een verklaring van onderzoeksbureau Accuracy in te brengen waarin staat dat de constateringen van Dürüm Company overeenkomen met die van haar, maar dat aanbod wordt gepasseerd. Dat had Dürüm Company eerder moeten doen en is te laat. Bovendien doet dat niet af aan de vaststelling dat Dürüm Company onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.

Conclusie

4.7. De conclusie is dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Dürüm Company had voortvarender moeten handelen en anders voor een andere vorm van beëindiging van de arbeidsovereenkomst moeten kiezen dan een ontslag op staande voet. Het ontslag is daarom niet rechtsgeldig. Dit leidt tot toewijzing van het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag.

[verzoeker] heeft recht op loon, wettelijke rente, wettelijke verhoging, specificaties en vergoeding van de buitengerechtelijke en proceskosten

4.8. Een vernietiging van het ontslag brengt mee dat de arbeidsovereenkomst voortduurt en dat [verzoeker] recht heeft op loon. Niet ter discussie is dat [verzoeker] nog steeds ziek is. Verder heeft Dürüm Company onweersproken gesteld dat [verzoeker] vanwege ziekte recht heeft op 70% van het loon van € 5.399,79 bruto, zijnde € 3.779,85 bruto per maand. Het verzoek tot loonbetaling van dat bedrag vanaf 4 maart 2025 zal daarom worden toegewezen. De verzochte wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen. De wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 20%.

4.9. Van de betaling van het loon vanaf 4 maart 2025 moet Dürüm Company deugdelijke bruto/netto loonspecificaties verstrekken aan [verzoeker] . Dürüm Company zal daartoe worden veroordeeld. De verzochte dwangsom voor het geval Dürüm Company niet aan deze veroordeling voldoet, zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van de beschikking. De hoogte daarvan zal worden gematigd zoals vermeld in de beslissing.

4.10. [verzoeker] verzoekt verder om hem binnen 24 uur na betekening van de beschikking in staat te stellen te functioneren conform de re-integratieverplichtingen, de tot de functie behorende bevoegdheden uit te oefenen en hem de daarvoor benodigde faciliteiten ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom. [verzoeker] heeft dit verzoek en een belang daarbij niet toegelicht, terwijl reeds uit de wet volgt dat vanwege zijn ziekte op Dürüm Company als werkgever re-integratieverplichtingen rusten. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.

4.11. [verzoeker] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uit de stukken blijkt dat er daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden aan de zijde van [verzoeker] zijn verricht, terwijl voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten de aard en omvang van de verrichte incassowerkzaamheden niet relevant zijn.[4] Ook kan worden vastgesteld dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [verzoeker] heeft echter geen bedrag gevorderd. De kantonrechter ziet daarom aanleiding aan te sluiten bij de hoogte van het achterstallig loon tot indiening van het verzoekschrift op 22 april 2025, zijnde € 6.064,02. Het daarbij op grond van het Besluit behorende bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten is € 820,62 inclusief btw. Dürüm Company zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.

4.12. De proceskosten komen voor rekening van Dürüm Company, omdat zij overwegend ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van Dürüm Company. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.206,00 (€ 257,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

Er is geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen

4.13. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen voor de duur van procedure. Deze procedure is echter al geëindigd doordat een beslissing wordt genomen op het verzoek van [verzoeker] .

5 De beoordeling van het tegenverzoek

5.1. Op het verzoek van Dürüm Company om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, moet worden beslist. De voorwaarde waaronder Dürüm Company dat verzoek heeft gedaan, is namelijk vervuld, omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd.

5.2. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is.[5] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.[6]

[verzoeker] heeft verwijtbaar gehandeld

5.3. De kantonrechter oordeelt dat er een redelijke grond is voor ontbinding. Dat wordt als volgt toegelicht.

5.4. Dürüm Company stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door zijn betrokkenheid bij onregelmatigheden in de facturatie. Volgens Dürüm Company heeft [verzoeker] aantoonbaar meegewerkt aan het ten onrechte aanpassen en opstellen van facturen zonder dat daaraan een werkorder ten grondslag lag, het geven van niet-geaccordeerde kortingen en het laten verdwijnen van oorspronkelijke facturen met het juiste aantal producten en deze te vervangen door nieuwe facturen met een lager aantal producten. Het onderzoek naar de onregelmatigheden van het door Dürüm Company ingeschakelde onderzoeksbureau Accuracy is nog niet afgerond en kan daarom niet dienen als onderbouwing van haar standpunt. Dürüm Company onderbouwt haar standpunt met verklaringen van andere werknemers en geeft concrete voorbeelden van de onregelmatigheden en betrokkenheid van [verzoeker] daarbij, onder verwijzing naar ingebrachte stukken (werkorders, vrachtbrieven, e-mails en facturen). [verzoeker] benoemt zelf in het verzoekschrift ook dat hij onregelmatigheden altijd tijdig en keurig meldde bij [bestuurder] . Hij erkent dus dat sprake is geweest van onregelmatigheden in de facturatie en deze ook heeft gezien. Daarover verklaart [verzoeker] tijdens de zitting dat hij [bestuurder] dan vroeg naar de redenen voor het verstrekken van bovenmatig promotiemateriaal en hoge kortingen.

5.5. Dürüm Company geeft verder een toelichting op het interne werkproces: via de salesafdeling ontvangt de planner, onder andere [verzoeker] , een order van een klant, maakt [verzoeker] daarvoor een werkorder die naar het productieteam gaat en de werkorder uitvoert. Het productieteam registreert de productie met (lot)codes, zodat duidelijk en traceerbaar is wat is geproduceerd. Dan is het de verantwoordelijkheid van [verzoeker] om te zorgen voor een vrachtbrief op basis van de ingevulde werkorder en voor een factuur. Deze moeten met elkaar in overeenstemming zijn. Alle onregelmatigheden die zijn vastgesteld zien op klanten waarvoor [verzoeker] de facturatie deed en waar [bestuurder] en een derde het klantcontact hadden.

5.6. Dürüm Company geeft ook een aantal voorbeelden van onregelmatigheden binnen dit proces waarbij volgens haar [verzoeker] was betrokken. - Het eerste voorbeeld betreft de levering van 15 pallets met een waarde van € 16.560,00 aan klant Nazli B.V., waarvoor geen werkorder of factuur is gevonden en waarvoor dus niet aan Dürüm Company is betaald. Dürüm Company verwijst naar een werkorder van [verzoeker] voor (slechts) 11 pallets, een palletregistratie van deze 11 pallets, een factuur voor 11 pallets, een tweede palletregistratie van dezelfde dag van 15 extra pallets en een vrachtbrief voor 26 pallets (11 + 15). Aan deze tweede palletregistratie ligt geen werkorder ten grondslag. Uit de twee palletregistraties, de vrachtbrief en één factuur voor 11 pallets blijkt dat 26 pallets zijn geproduceerd en getransporteerd naar de klant, maar vijftien pallets niet zijn gefactureerd.

  • Het tweede voorbeeld van Dürüm Company betreft de levering van goederen, waar door het creëren van een valse factuur en verrekening niet is betaald. Op 15 februari 2024 is een factuur opgesteld van € 30.607,20, die een aantal weken later wordt verwijderd en vervolgens op 8 april 2024 wordt verrekend met een andere factuur die ook op 8 maart 2024 is ingevoerd voor hetzelfde bedrag. Deze tweede factuur is niet gekoppeld aan een vrachtbrief, terwijl alle andere facturen dat wel zijn. Daaruit blijkt dat artikelen zijn geleverd, waarvoor niet is betaald. Dürüm Company onderbouwt dit voorbeeld met een logboek met mutaties in het facturatiesysteem die door [verzoeker] zijn verricht.

  • Het derde voorbeeld betreft het gratis weggeven van 10 pallets die een waarde vertegenwoordigen van € 11.040,00. Op een factuur aan klant Nazli B.V. van 5 maart 2024 staan naast pallets met gefactureerde bedragen 10 pallets met als omschrijving promotie waarvoor geen bedrag in rekening is gebracht, terwijl er al opdracht was gegeven geen promotiemateriaal meer te verstrekken.

  • Het vierde voorbeeld betreft de levering van 1.716 dozen met producten, terwijl 1.592 dozen met korting in rekening zijn gebracht, dus de levering van meer producten dan waarvoor aan Dürüm Company is betaald. Dürüm Company onderbouwt dit met een werkorder van 1.716 dozen met artikelen voor klant DPO en een vrachtbrief met 1.716 dozen. Als reactie op de daarmee corresponderende factuur meldt DPO dat zij 1.592 dozen wil ontvangen voor een lagere prijs per doos. [verzoeker] antwoordt per e-mail dat de factuur wordt gecorrigeerd en stuurt een aangepaste factuur voor 1.592 dozen met een korting van 8,96% ter waarde van € 2.068,33. Een aangepaste vrachtbrief met 1.592 dozen ontbreekt.

5.7. De verklaringen van verschillende werknemers onderbouwen deze werkwijze en de voorbeelden van Dürüm Company, alsmede de betrokkenheid van [verzoeker] . In de verklaringen wordt [verzoeker] aangeduid als [verzoeker] of [verzoeker] , [CFO] als [CFO] en [bestuurder] als [bestuurder] . Zo verklaart [werknemer] : “Het standaard werkproces verliep kort samengevat als volgt:- Klant besteld, wij zetten de betreffende artikel in onze planning (…)- Er wordt een werkorder gemaakt door [verzoeker] daarin staat vermeld: klant naam, betreffende artikel, aantal pallets. (…)

- Als de order geheel klaar is, dan wordt de order uit de productie gehaald, [verzoeker] controleerde altijd of de werkorder naar wens was gemaakt (…)

- De klant wordt geïnformeerd dat de werkorder klaar is. Soms via EX Works, dan haalt de klant zijn goederen zelf af. Als het niet via EX works was, dan stuurde [verzoeker] mij een email met daarin een transport opdracht of ik vervoer wou regelen. Transport werd voor bepaalde

klanten ook door hem zelf geregeld. (…)

- Daarna wordt de CMR, pakbon door [verzoeker] opgesteld. Na verlading wordt er

gefactureerd, daarin zit: factuur, Durum CMR en pakbon. Complete set wordt naar de klant verstuurd. Orders verwerken, planning beheer, CMR opstellen, factureren, enkele keren transport verzorging werd gedaan door [verzoeker] . (…) Ik vond het vreemd dat we gingen leveren aan een klant die de vorige levering nog niet had betaald. Toen gaf [verzoeker] aan dat dit “zo een vracht” is en hij wees naar zijn computer die een zwarte kleur had.” (…) Het kwam weleens voor dat ik de afgetekende CMR niet aan een Durum factuur kon linken, omdat er geen factuur was, die was blijkbaar nooit opgesteld. Originele afgetekende CMR’s heb ik altijd aan [verzoeker] gegeven, ik melde dit ook bij hem: ik kan de factuur niet vinden, dan wees [verzoeker] weer naar zijn computer dat het “zo een vracht” is geweest (zwart). [verzoeker] heeft mij ook eens verteld dat [bestuurder] (de directeur) in ruil voor tortilla’s nieuwe auto’s (met Duitse kentekens) heeft gehad van [naam 1] (Nazli BV). [verzoeker] vertelde mij ook dat dit allemaal strikt geheim was en dat ik dit aan niemand mocht vertellen. (…) Op 12 november 2024 was ik aanwezig bij een gesprek tussen [CFO] en [verzoeker] (…) [CFO] heeft [verzoeker] gevraagd of hij iets wist van “zwarte vrachten, maar [verzoeker] ontkende dat hij iets wist.”

De heer [naam 2] , Sales Executive, verklaart: “(…) Alle transport documenten (CMR) , facturatie (via het systeem ADB PLUS) en de administratieve afhandeling daarvan (documenteren) werden verricht door [verzoeker] (…) Facturatie van klanten waar ik Sales Executive voor ben, bijvoorbeeld ALDI, REWE, Netto en Kaufland werden door mij verricht. (…) [verzoeker] beheerde als enige de productie planning. Transport opdrachten werden gegeven door [verzoeker] en uitgevoerd door Yeter en mij in opdracht van [verzoeker] . (…)”

De heer [controller] , controller bij Dürüm Company (hierna: [controller] ) verklaart: “Er zijn vele weekenden geweest waarin een vrachtwagen vol niet geregistreerde producten (‘black load’) vertrok vanuit West-Knollendam. (…) [verzoeker] was een goed georganiseerde medewerker die erg consciëntieus zijn werkzaamheden uitvoerde. Hij was de verlengde arm van de directeur [bestuurder] en naast zijn reguliere taken als planner was hij bezig met het aanpassen van documenten zodat deze gebruikt konden worden om bepaalde ladingen zwart te kunnen doorverkopen. (…) [verzoeker] werd direct door [bestuurder] geïnstrueerd in het Turks en hij voerde zijn taken op consciëntieuze manier uit. (…). Het is voor mij ook een raadsel dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over het wat en hoe van zijn handelen toen Durum hem confronteerde met de hierboven genoemde misstanden en zijn betrokkenheid daarbij. [verzoeker] was volledig afhankelijk van [bestuurder] en zeer loyaal naar hem. Ik kan me voorstellen dat hij, net als ik, weinig tot geen ruimte voelde om nee te zeggen tegen [bestuurder] , maar ik begrijp niet dat hij nu niet eerlijk toegeeft wat hij heeft gedaan. Omdat ik dat wel heb gedaan, heeft Durum mij de kans gegeven om met een schone lei te beginnen. (…) Het gebeurde dan ook regelmatig dat een factuur in ADB afgeboekt werd zonder betaling met de omschrijving: “verrekend”. Wanneer ik er vervolgens achter kwam dat de factuur in cash nog openstond en bij [verzoeker] ging informeren hoe of wat, leidde dat vaak tot de mededeling dat dit een kwaliteitsverschil of promotiemateriaal betrof wat mij geen andere keuze liet om het restant bedrag dan ook af te boeken. (…) Het is ook enkele malen gebeurd dat ik een kasrapport van [verzoeker] ontving om in te boeken waarop dan een bedrag stond van vaak ongeveer 10% van het originele factuurbedrag van een factuur van jaren oud. Ik kreeg dan de mededeling dat de rest kon worden afgeboekt.”

5.8. Tijdens de zitting is aan [verzoeker] om een reactie gevraagd op de concrete voorbeelden van Dürüm Company. [verzoeker] verklaart vervolgens dat wat is geproduceerd niet altijd overeenkwam met de werkorder en vrachtbrief vanwege onderproductie bij Dürüm Company. Ook kwam het voor dat de werkorder en productie niet overeenkwamen met de vrachtbrief, omdat de klant vanwege opslagproblemen niet de gehele order wilde ontvangen en daarom minder werd getransporteerd. Tegelijkertijd verklaart [verzoeker] echter dat de werkorder en de vrachtbrief, alsmede de vrachtbrief en de factuur, altijd met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Op doorvragen van de kantonrechter kan [verzoeker] de tegenstrijdigheid in deze verklaringen niet verduidelijken. Ook overigens kan hij geen toereikende of volledige verklaring geven. Verder ontkent [verzoeker] zijn betrokkenheid bij de onregelmatigheden in de verschillende voorbeelden niet. Zo erkent hij ten aanzien van het eerste voorbeeld alleen 11 pallets in rekening te hebben gebracht, en niet 26 pallets. Ook erkent hij het opstellen, verwijderen en verrekenen van facturen in het tweede voorbeeld. Hij betwist verder niet dat hij de factuur van 5 maart 2024 met gratis promotiemateriaal ter waarde van € 11.040,00 in het derde voorbeeld heeft opgemaakt. Ook ten aanzien van het vierde voorbeeld erkent [verzoeker] dat hij de factuur heeft gemaakt. Voor al deze concrete met werkorders, palletregistraties, vrachtbrieven, (credit)facturen, mutaties in het facturatiesysteem, e-mails en verklaringen van verschillende werknemers onderbouwde voorbeelden heeft [verzoeker] geen toereikende verklaring gegeven. De betrokkenheid van [verzoeker] bij de geconstateerde onregelmatigheden staat voldoende vast. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de kantonrechter aan vooral de verklaring van [controller] veel waarde hecht, omdat hij zichzelf niet spaart en zijn eigen betrokkenheid bij de onregelmatigheden erkent en ook zegt te begrijpen dat [verzoeker] net als hij geen ruimte voelde om anders te handelen.

5.9. Op basis hiervan heeft Dürüm Company voldoende aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] betrokken is geweest bij en heeft meegewerkt aan de onregelmatigheden in de facturatie. Dat levert op zichzelf genomen verwijtbaar handelen op.

Voor het verwijtbaar handelen is geen rechtvaardiging

5.10. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij alleen uitvoerde wat hem werd opgedragen door [bestuurder] en dat [bestuurder] werd gezien als eigenaar van Dürüm Company. Dit sluit aan bij de verklaring van [controller] dat [verzoeker] direct door [bestuurder] in het Turks werd geïnstrueerd, [verzoeker] volledig afhankelijk was van en zeer loyaal was aan [bestuurder] en dat hij zich kan voorstellen dat [verzoeker] , net als hijzelf, weinig tot geen ruimte voelde om nee te zeggen tegen [bestuurder] . Verder heeft Dürüm Company niet weersproken dat [bestuurder] door het personeel als eigenaar van het bedrijf werd gezien en in de arbeidsovereenkomsten van [verzoeker] staat uitdrukkelijk vermeld dat [verzoeker] rechtstreeks rapporteert aan en verantwoording is verschuldigd aan [bestuurder] . Dat rechtvaardigt echter niet het verwijtbaar handelen van [verzoeker] . De situatie veranderde immers toen [CFO] naast [bestuurder] werd aangesteld als CFO. Op het moment dat er een financieel directeur werd benoemd had [verzoeker] bij hem de onregelmatigheden in de facturatie aan de orde kunnen en moeten stellen. Dat heeft hij nagelaten. Hij is doorgegaan met het uitvoeren van de instructies van [bestuurder] en heeft zich niet tot [CFO] gewend, terwijl andere werknemers op dat moment wel de gewenste openheid van zaken gaven. Ook later heeft [verzoeker] die openheid niet gegeven. Dat is niet gebeurd tijdens de twee gesprekken die plaatsvonden tussen [verzoeker] en [CFO] en evenmin op de zitting. Hiervoor is al vastgesteld dat [verzoeker] op de zitting tegenstrijdig en niet toereikend verklaart en bovendien nieuwe redenen voor zijn handelen aanvoert, zoals onderproductie en gebrek aan opslagruimte. Deze nieuwe redenen zijn niet onderbouwd en komen onaannemelijk voor. Ook dat draagt bij aan het verwijtbare karakter van zijn handelen. Het is dan ook voorstelbaar dat het vertrouwen van Dürüm Company als gevolg van het verwijtbaar handelen van [verzoeker] onherstelbaar is geschaad en dat Dürüm Company, in tegenstelling tot met sommige andere werknemers, niet met [verzoeker] verder wil. Het handelen en nalaten van [verzoeker] is zodanig verwijtbaar dat van Dürüm Company in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Herplaatsing is niet mogelijk

5.11. Herplaatsing van [verzoeker] is niet meer mogelijk vanwege de aard en ernst van het verwijtbaar handelen. Het verzoek van Dürüm Company tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dus worden toegewezen.

Het opzegverbod staat niet aan ontbinding in de weg

5.12. Het opzegverbod wegens ziekte staat niet aan ontbinding in de weg, omdat het verzoek van Dürüm Company geen verband houdt met de ziekte van [verzoeker] . Het verzoek is immers gebaseerd op verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] en dat staat los van de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte.

Er geldt een opzegtermijn en [verzoeker] heeft recht op een transitievergoeding

5.13. Volgens Dürüm Company is de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] en moet ontbinding daarom plaatsvinden zonder rekening te houden met een opzegtermijn en zonder toekenning van een transitievergoeding.[7] Deze uitzondering heeft een beperkte reikwijdte en moet terughoudend worden toegepast. Uitsluitend in uitzonderlijke gevallen kan hiervan sprake zijn, waarin evident is dat het handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.[8] In wat Dürüm Company heeft aangevoerd, is geen grond of aanknopingspunt te vinden om te oordelen dat sprake is van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] . Daarvoor is redengevend dat voldoende is komen vast te staan dat [verzoeker] overeenkomstig de instructies van [bestuurder] handelde, aan wie hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst rechtstreeks verantwoording was verschuldigd, en wie als eigenaar van Dürüm Company werd gezien. Daarom wordt de hoge lat van ernstig verwijtbaar handelen niet gehaald.

5.14. Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] zal het einde van de arbeidsovereenkomst worden bepaald op 1 september 2025. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.[9]

5.15. [verzoeker] heeft recht op een transitievergoeding. Partijen zijn het eens over de hoogte van het loon en de duur van het dienstverband bij een beëindiging per 1 september 2025. De daarbij behorende vergoeding is € 23.777,08 bruto. Het verzoek om Dürüm Company te veroordelen tot betaling van die transitievergoeding wordt daarom toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wordt ook toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 oktober 2025.

[verzoeker] heeft geen recht op een billijke vergoeding

5.16. [verzoeker] maakt aanspraak op een billijke vergoeding. De kantonrechter ziet geen aanleiding om deze aan [verzoeker] toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.[10] Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. Bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.[11] In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Dürüm Company heeft steken laten vallen doordat zij een andere wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst had moeten kiezen dan een ontslag op staande voet en doordat zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, wat haar kan worden aangerekend. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is echter niet het gevolg van dit handelen van Dürüm Company. Dat is de betrokkenheid van [verzoeker] bij de onregelmatigheden in de facturatie, in samenhang bezien met de houding van [verzoeker] .

5.17. Dürüm Company hoeft geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken, omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden.

[verzoeker] heeft geen recht op een gefixeerde schadevergoeding

5.18. Ten slotte maakt [verzoeker] aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding vanwege een onregelmatige beëindiging gelijk aan drie maandsalarissen. Dat verzoek wordt afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met inachtneming van de opzegtermijn en dus geen sprake is van een onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

[verzoeker] moet de proceskosten betalen

5.19. De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] overwegend ongelijk krijgt. De arbeidsovereenkomst wordt immers ontbonden vanwege verwijtbaar handelen door [verzoeker] . De proceskosten aan de zijde van Dürüm Company worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

6 De beslissing

De kantonrechter

op het verzoek

6.1. vernietigt het ontslag op staande voet,

6.2. veroordeelt Dürüm Company tot betaling aan [verzoeker] van € 3.779,85 per maand aan loon vanaf 4 maart 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde loon vanaf de opeisbaarheid van de loontermijnen en over de wettelijke verhoging vanaf de verschuldigdheid daarvan overeenkomstig artikel 7:625 BW, tot aan de dag van de gehele betaling,

6.3. veroordeelt Dürüm Company om aan [verzoeker] deugdelijke bruto/netto loonspecificaties te verstrekken uiterlijk binnen een maand na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Dürüm Company niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,

6.4. veroordeelt Dürüm Company tot betaling aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 820,62 inclusief btw.

6.5. veroordeelt Dürüm Company in de proceskosten van € 1.206,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Dürüm Company niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,

6.6. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad[12],

6.7. wijst het meer of anders verzochte en het verzoek om een voorlopige voorziening af,

op het tegenverzoek

6.8. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2025,

6.9. veroordeelt Dürüm Company om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 23.777,08 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2025, tot aan de dag van de gehele betaling,

6.10. veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,

6.11. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,

6.12. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. S. Slijkhuis en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.

Artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 27 april 2001, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2001:AB1347 (Wennekes Lederwaren).

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 15 februari 1980, te vinden in NJ 1980/328 (Gelderse Tramweg Maatschappij).

Zie uitspraak van de Hoge Raad van 13 juni 2014, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2014:1405.

Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Artikel 7:669 lid 1 BW.

Artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW en artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2019, te vinden op www. rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2019:203 (Woondroomzorg).

Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.

Artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2022:63 (Juridisch secretaresse).

Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.


Voetnoten

Artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 27 april 2001, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2001:AB1347 (Wennekes Lederwaren).

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 15 februari 1980, te vinden in NJ 1980/328 (Gelderse Tramweg Maatschappij).

Zie uitspraak van de Hoge Raad van 13 juni 2014, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2014:1405.

Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Artikel 7:669 lid 1 BW.

Artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW en artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2019, te vinden op www. rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2019:203 (Woondroomzorg).

Artikel 7:671b lid 9, onder a, BW.

Artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2022:63 (Juridisch secretaresse).

Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.