Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Haarlem

Zaaknummer: 11670890 \ CV EXPL 25-2771

Vonnis van 24 september 2025

in de zaak van

mr. [eiser]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van[betrokkene 1], wonend te [plaats], eiser, hierna te noemen: [betrokkene 1], gemachtigde: mr. B. Stelling,

tegen

[gedaagde], wonend te [plaats], gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde], gemachtigde: mr. N.H. Fridsma.

De zaak in het kort Deze zaak gaat over het vergoedingsrecht bij informeel samenlevenden na beëindiging van de affectieve relatie. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af. Eiser heeft de hypotheeklasten van de woning niet zonder rechtsgrond, maar op basis van de tussen partijen bestaande stilzwijgende overeenkomst heeft voldaan. Verder zijn er geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld die kunnen meebrengen dat eiser een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiend vergoedingsrecht jegens gedaagde heeft.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 22 april 2025 (herstelexploot), uitgebracht namens aanvankelijk eiser [betrokkene 1] - de conclusie van antwoord van 7 mei 2025

  • de brief van mr. Stelling van 29 augustus 2025 met aanvullende producties

  • de brief van mr. Stelling van 8 september 2025, onder meer inhoudende dat [betrokkene 1] failliet is verklaard, alsmede een eiswijziging

  • de mondelinge behandeling van 9 september 2025, alwaar mr Stelling heeft verklaard thans op te treden namens de curator in het faillissement van [betrokkene 1]. De griffier heeft aantekeningen van de zitting gemaakt.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Feiten

2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben in 2017 gezamenlijk de woning, gelegen aan de [adres] te [plaats], (hierna: de woning) gekocht tegen de koopprijs van € 167.000,00. Bij notariële akte van 7 augustus 2017 is de woning aan hen geleverd. In verband met deze aankoop hebben partijen bij notariële akte van dezelfde datum gezamenlijk een hypotheekovereenkomst gesloten met ING Bank, waarbij aan hen een geldlening is verstrekt van € 162.000,00.

2.2. Op 17 april 2022 hebben partijen een tweede hypotheek afgesloten bij Florius (een handelsnaam van ABN AMRO Hypotheken Groep B.V.) met de woning als onderpand. Op 26 april 2022 heeft Florius een bedrag van € 79.607,08 gestort op de gezamenlijke betaalrekening van partijen. Het bedrag van € 79.000,00 is vervolgens overgemaakt naar de gezamenlijke spaarrekening. Van die spaarrekening is op 10 mei 2022 € 50.000,00 en op 11 mei 2022 € 20.000,00 overgemaakt naar de betaalrekening van partijen en vanaf die betaalrekening naar de schoonzus van [betrokkene 1], [betrokkene 2].

2.3. Op 10 april 2024 is de relatie tussen partijen geëindigd. De woning is begin 2025 verkocht voor de koopsom van € 346.000,00. Op 24 maart 2025 is de woning geleverd. De overwaarde van de woning bedroeg € 124.104,02.

2.4. [gedaagde] heeft een bedrag van € 62.052,21 (de helft van de overwaarde) uitgekeerd gekregen van de notaris.

2.5. Op 24 maart 2025 heeft [gedaagde] conservatoir beslag gelegd onder de notaris op € 45.000,00 ten laste van [betrokkene 1], zijnde een deel van zijn helft van de overwaarde. Het andere deel, ten bedrage van € 16.552,21, heeft [betrokkene 1] van de notaris uitgekeerd gekregen.

2.6. Op 27 maart 2025 is aan [betrokkene 1] verlof verleend om conservatoir (derden)beslag te leggen ten laste van [gedaagde].

2.7. Op 16 april 2025 heeft [gedaagde] [betrokkene 1] gedagvaard voor de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel, team handelszaken.

2.8. Op 19 augustus 2025 is [betrokkene 1] in staat van faillissement verklaard, met de benoeming van mr. [eiser] tot curator (hierna: de curator). Bij e-mail van 8 september 2025 heeft de curator mr. Stelling bericht dat de rechter-commissaris hem toestemming heeft verleend voor het namens de boedel overnemen van deze procedure.

3 Het geschil

3.1. [betrokkene 1] vordert – na eiswijziging[1] - dat de kantonrechter bij vonnis (zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):I) [gedaagde] veroordeelt aan [betrokkene 1] een bedrag van € 14.821,42 te betalen; II) primair: verklaart voor recht dat op grond van artikel 33 van de Faillissementswet (Fw) het onder de notaris op de helft van de overwaarde van de woning gelegde beslag is komen te vervallen; III) subsidiair: [gedaagde] veroordeelt om het conservatoir beslag dat gelegd is onder de notaris op de helft van de overwaarde van de woning binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis op te (laten) heffen, op straffe van een dwangsom dat dit wordt nagelaten.

3.2. [betrokkene 1] legt aan de vordering ten grondslag dat hij van 2017 tot en met 2024 de maandelijkse hypotheeklasten, zowel de rente als de aflossing, uit zijn eigen vermogen heeft voldaan. In totaal betreft dit een bedrag van € 29.642,83. [betrokkene 1] heeft een vergoedingsrecht op [gedaagde] voor de helft van zijn aflossingen ad € 14.821,42 op grond van ongerechtvaardigde verrijking, althans onverschuldigde betaling, althans uit hoofde van de redelijkheid en billijkheid.

3.3. [gedaagde] betwist de vordering.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4 De beoordeling

Geen vergoedingsrecht van [betrokkene 1]

4.1. De vraag die allereerst voorligt is of [betrokkene 1] een vergoedingsrecht jegens [gedaagde] heeft van € 14.821,42, omdat hij gedurende hun affectieve relatie de rente en aflossing van de hypotheek op de woning heeft betaald.

4.2. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend en licht dat als volgt toe.

4.3. Het staat vast dat [betrokkene 1] en [gedaagde] de gevolgen van hun samenwoning niet formeel geregeld hebben. Dit betekent dat zij voor de afwikkeling van de gevolgen van de beëindiging van hun relatie niet onder eenzelfde wettelijk regime vallen als gehuwden of geregistreerd partners. De wet bevat voor deze samenlevenden geen specifieke regeling als het gaat om vergoedingsrechten.

4.4. Dat maakt dat aan de hand van het algemeen vermogensrecht, waaronder het verbintenissenrecht, beoordeeld moet worden of [betrokkene 1] een vergoedingsrecht op [gedaagde] heeft.[2] Zo kan er tussen informeel samenlevenden sprake zijn van een (stilzwijgende) overeenkomst die de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving regelt. Daarnaast is mogelijk dat één van de informeel samenlevenden, indien aan de voorwaarden van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW) is voldaan, op één van die gronden een aanspraak heeft op teruggave of vergoeding van bepaalde uitgaven die zijn gegeven aan of ten gunste zijn gekomen van de andere informeel samenlevende. Tot slot kan een vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in art. 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid.

4.5. [betrokkene 1] baseert zijn vordering op ongerechtvaardigde verrijking, danwel onverschuldigde betaling, danwel de redelijkheid en billijkheid. [betrokkene 1] stelt in dat verband dat partijen altijd een nabij gelijk inkomen hebben gehad, maar dat hij steeds de hypotheeklasten heeft moeten dragen en daardoor schulden heeft gemaakt in zijn eenmanszaak. Omdat deze lasten eenzijdig door hem betaald zijn, is het onterecht als hij geen vergoedingsrecht op [gedaagde] zou hebben.

4.6. [gedaagde] betwist dat partijen een gelijkwaardig inkomen hadden. Aan de vereisten voor ongerechtvaardigde verrijking is volgens [gedaagde] niet voldaan. Partijen hadden een stilzwijgende afspraak over de kostenverdeling tijdens hun affectieve relatie, waarbij [betrokkene 1] inderdaad de hypotheeklasten droeg, maar [gedaagde] andere lasten voor haar rekening nam, zoals de boodschappen, ziektekosten, internet en gemeentebelasting. Daarnaast verrichtte [gedaagde] onbetaalde werkzaamheden in de eenmanszaak van [betrokkene 1]. Alimere betwist ook dat is voldaan aan de vereisten voor onverschuldigde betaling. Tenslotte zijn er volgens [gedaagde] geen bijzondere omstandigheden (gesteld) op grond waarvan [betrokkene 1] een vergoedingsrecht toekomt.

4.7. Gevraagd naar de gang van zaken met betrekking tot de kostenverdeling van het samenwonen, heeft [betrokkene 1] ter zitting verklaard dat er geen stilzwijgende overeenkomst tussen partijen is. [betrokkene 1] heeft sinds zijn samenwonen met [gedaagde] altijd automatisch de woonlasten op zich genomen, omdat hij zich daar als man verantwoordelijk voor voelde. Daar is nooit een gesprek over gevoerd. Omdat hij van [gedaagde] hield, heeft [betrokkene 1] hiervoor nooit iets teruggevraagd van [gedaagde]. Omdat [gedaagde] in een andere procedure echter een vordering tegen hém heeft ingesteld en beslag heeft gelegd op zijn deel van de overwaarde, vordert hij op zijn beurt de helft van de door hem betaalde lasten terug.

4.8. [gedaagde] heeft ter zitting desgevraagd verklaard zij altijd de boodschappen deed, omdat zij de enige was die kookte en zij eerder dan [betrokkene 1] klaar was met werken. Na haar eigen werk hielp zij [betrokkene 1] ook wel in zijn zaak. Verder heeft [gedaagde] verklaard dat het zo is ontstaan dat [betrokkene 1] de hypotheeklasten betaalde en [gedaagde] andere zaken, zoals boodschappen en zorgkosten voor beiden. Als [betrokkene 1] de hypotheek soms niet kon betalen, dan sprong [gedaagde] in en maakte zij het maandbedrag over, ondanks dat zij niet zoveel verdiende. [gedaagde] heeft wel eens aan [betrokkene 1] voorgesteld om andere afspraken over de kosten te maken, maar dat wilde hij niet. Hij vond het prima om zo door te gaan, aldus [gedaagde].

4.9. De kantonrechter is van oordeel dat uit de wijze waarop partijen zich in de praktijk (blijkens de toelichting ter zitting) hebben gedragen een stilzwijgende overeenkomst kan worden afgeleid, namelijk dat [betrokkene 1] de hypotheeklasten betaalde en [gedaagde] andere zaken, waaronder de dagelijkse boodschappen. Gesteld noch gebleken is dat partijen met elkaar ooit afspraken hebben gemaakt over verrekening (of terugbetaling door [gedaagde]) van door [betrokkene 1] betaalde lasten. In tegendeel valt uit de verklaring van [betrokkene 1] ter zitting af te leiden dat verrekening juist niét in de bedoeling lag. Nu [betrokkene 1] de hypotheeklasten niet zonder rechtsgrond, maar op basis van de tussen partijen bestaande stilzwijgende overeenkomst heeft voldaan, is niet voldaan aan de vereisten voor ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling.

4.10. Verder is de kantonrechter van oordeel dat [betrokkene 1] geen bijzondere feiten en omstandigheden heeft gesteld die kunnen meebrengen dat hij een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiend vergoedingsrecht jegens [gedaagde] heeft. Het enkele feit dat [betrokkene 1] – mogelijk, dat wordt door [gedaagde] betwist - meer heeft bijgedragen in de kosten tijdens de relatie is onvoldoende grond voor een vergoedingsrecht na het beëindigen van de relatie.

Vordering met betrekking tot het beslag

4.11. [betrokkene 1] heeft, na eiswijziging, gevorderd om voor recht te verklaren dat het door [gedaagde] gelegde beslag van rechtswege is vervallen door zijn faillietverklaring, danwel [gedaagde] te veroordelen het beslag op te (laten) heffen.

4.12. De kantonrechter zal deze vordering niet toewijzen. Op grond van artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een vordering terzake van de opheffing van een conservatoir beslag worden ingesteld bij de rechter die de hoofdzaak (waarvoor beslag is gelegd) behandelt[3] of de voorzieningenrechter die het beslagverlof heeft verleend. De kantonrechter is dat niet. Overigens valt ook niet in te zien welk belang [betrokkene 1] bij de gevorderde verklaring voor recht heeft, nu het van rechtswege vervallen van een gelegd beslag door faillissement al uit de wet voortvloeit.[4]

Proceskosten

4.13. De proceskosten komen voor rekening van [betrokkene 1], omdat hij ongelijk krijgt. Het salaris gemachtigde van de zijde van [gedaagde] wordt begroot op € 812,00 (2 punten x tarief van € 406,00).

5 De beslissing

de kantonrechter:

5.1. wijst de vordering af;

5.2. veroordeelt [betrokkene 1] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 812,00 aan salaris gemachtigde;

5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.L. Grosheide en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum.

Zie 1.1. hiervoor.

Hoge Raad 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707) en HR 17 november 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1571).

Zie 2.7 bij Feiten.

Artikel 33 Fw.


Voetnoten

Zie 1.1. hiervoor.

Hoge Raad 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707) en HR 17 november 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1571).

Zie 2.7 bij Feiten.

Artikel 33 Fw.