Uitspraak inhoud

Sectie Familie & Jeugd

Locatie Haarlem

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummers: 15/139891-24 en 15/332674-23 (ttz. gev.) Uitspraakdatum: 17 juli 2025 Verschenen

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling (ex artikel 6:6:21 Sv)

Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op terechtzitting met gesloten deuren van 10 juli 2025 in de zaak tegen:

[de veroordeelde] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in de Basisregistratie Personen geregistreerd te [adres] (RJJI [RJJI] ), thans verblijvende te [adres] ( [verblijfplaats] ), hierna ook te noemen: de veroordeelde.

1 Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 17 juni 2025 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van deze rechtbank van 20 november 2024 in deze zaak aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel), alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de veroordeelde de aan die voorwaardelijke maatregel verbonden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

De vordering is ter terechtzitting van 10 juli 2025 gelijktijdig behandeld met de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde werkstraf (parketnummer 15/255431-22).

2 Voorvragen

De rechtbank stelt vast dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen.

Namens de veroordeelde is primair bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering, omdat de uitspraak waarbij de voorwaardelijke PIJ-maatregel aan de veroordeelde is opgelegd nog niet onherroepelijk is.

De rechtbank stelt allereerst vast dat de zaak waarbij aan de veroordeelde een voorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd nog niet onherroepelijk is. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 20 november 2024 en het gerechtshof Amsterdam heeft hem, conform het standpunt van het Openbaar Ministerie ter zitting, op 3 april 2025 daarin niet-ontvankelijk verklaard. De veroordeelde is vervolgens tegen dit arrest in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. Het is nog niet bekend wanneer het cassatieberoep behandeld zal worden. Verder stelt de rechtbank vast dat het door de verdediging bij het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2025 ingediende verzoek tot opheffing van het door de rechtbank bij vonnis van 20 november 2024 gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht niet in behandeling is genomen, omdat de zaak al was afgedaan. Het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid is dus nog steeds van kracht. De rechtbank overweegt verder over de ontvankelijkheid als volgt. De Hoge Raad heeft bij arrest van 19 december 2017[1] overwogen dat de in artikel 77za en 77dd (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) neergelegde regeling ertoe strekt dat de last tot (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 77dd Sr (oud) ook kan worden gegeven in het geval de uitspraak waarin op grond van artikel 77z Sr gestelde algemene en bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, nog niet onherroepelijk is. Anders dan de raadsman heeft gesteld, ziet dit naar het oordeel van de rechtbank niet slechts op gedeeltelijke tenuitvoerlegging maar – gelet op de bewoordingen van de Hoge Raad – ook op algehele tenuitvoerlegging. Dit betekent dat het openstaande beroep in cassatie tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 april 2025 niet in de weg staat aan de mogelijkheid van de officier van justitie om tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel te vorderen.

De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering.

3 Gronden van de beslissing

Bij vonnis van deze rechtbank te Haarlem van 20 november 2024 is aan de veroordeelde onder meer de PIJ-maatregel opgelegd, met bevel dat deze maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde vóór het einde van een op twee jaren vastgestelde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende de proeftijd niet heeft nageleefd de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

  • meewerkt aan klinische behandeling van de normoverschrijdende gedragsstoornis

om een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met anti-sociale trekken tegen te gaan, voor de duur van twaalf (12) maanden of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De instelling waar de behandeling zal plaatsvinden is te bepalen door de reclassering;

  • meewerkt aan systeemtherapie, te bepalen door de reclassering en zolang de

reclassering dat nodig acht;

moment dat hierover in het civiele kader een beslissing is genomen en een geschikte plek voor de veroordeelde is gevonden, alsmede aan een door de reclassering te bepalen vervolgplek;

  • zich niet zal bevinden in [plaats] , behalve tijdens afgesproken verlofmomenten,

waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van dit verbod, voor de maximale duur van zes maanden. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;

  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de slachtoffers

[slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum] te [plaats] , [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] en [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , voor de duur van de maatregel of zoveel korter als het Openbaar Ministerie dat verbod nodig acht. De politie houdt toezicht op naleving van dit verbod;

  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de

medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , [land] , voor de duur van de maatregel of zover korter als het Openbaar Ministerie dat verbod nodig acht. De politie houdt toezicht op naleving van dit verbod. Daarbij is bevolen dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

De proeftijd is ingegaan op 20 november 2024 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog niet geëindigd. Standpunt jeugdreclassering Op 7 maart 2025 heeft [toezichthouder] , als toezichthouder werkzaam bij de jeugdreclassering van Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), een terugmeldingsrapportage uitgebracht. Hieruit blijkt onder meer dat [de veroordeelde] de bij genoemd vonnis gestelde voorwaarden niet heeft nageleefd. Behandeling bij De Catamaran is niet van de grond gekomen, [de veroordeelde] houdt zich niet aan de regels bij Accuraat Zorg, houdt zich niet aan de afspraken met de jeugdreclassering en laat zich niet begeleiden. Hij trekt zijn eigen plan, loopt weg en is onvoldoende bereikbaar. De jeugdreclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om de opgelegde voorwaarden te handhaven binnen het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel.

Op de zitting van 10 juli 2025 heeft [toezichthouder] aangegeven voornoemd standpunt te handhaven en hieraan toegevoegd dat zij er in de uitvoering van het reclasseringstoezicht tegenaan loopt dat [de veroordeelde] gebeurtenissen vaak anders ziet dan de betrokken professionals. Zo heeft hij op de zitting ontkend een gesprek te hebben gehad met [verblijfplaats] over zijn verblijf aldaar, terwijl [toezichthouder] hier wel degelijk een gesprek over heeft gehad met [de veroordeelde] in bijzijn van zijn moeder. Ook geeft hij geregeld aan afspraken niet gehoord te hebben. [de veroordeelde] geeft wel aan bereid te zijn om zich aan afspraken te houden, maar doet dat niet.

Standpunt Raad voor de Kinderbescherming De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 27 juni 2025 een rapport uitgebracht, waarin wordt geadviseerd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel te gelasten. De Raad is nog steeds van mening dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het meest passend is. [de veroordeelde] heeft van de rechtbank de kans gehad om ander gedrag te laten zien, maar heeft die kans niet gegrepen. Hij heeft zich niet begeleidbaar opgesteld bij zijn plaatsing bij Accuraat Zorg en klinische behandeling is niet van de grond gekomen. Door de definitieve afwijzing van De Catamaran worden er geen behandelmogelijkheden meer gezien zonder het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.

Op de zitting van 10 juli 2025 heeft de Raad aangegeven voornoemd advies te handhaven en daar het volgende aan toegevoegd. Het belangrijkste is dat [de veroordeelde] behandeling krijgt, maar dat is nooit van de grond gekomen. De Catamaran is de enige instantie die hem kan bieden wat hij nodig heeft. [de veroordeelde] is bij de eerste intake in januari 2025 afgewezen vanwege een gebrek aan motivatie en is bij de tweede intake in april 2025 niet verschenen, reden waarom hij daar nu definitief is afgewezen. [de veroordeelde] houdt zich constant niet aan de voorwaarden en gemaakte afspraken. Zijn naam duikt regelmatig op in verschillende politieonderzoeken en er zijn zorgen over zijn eigen veiligheid en die van de maatschappij. Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft ter zitting van 10 juli 2025 gerekwireerd tot toewijzing van de vordering, omdat [de veroordeelde] zich niet aan de algemene en bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Behandeling bij De Catamaran is niet gestart, ondanks dat [de veroordeelde] daar een tweede kans heeft gekregen. Verder heeft hij zich bij Accuraat Zorg onvoldoende aan de regels gehouden en was hij daar sinds een melding van een (niet aangetroffen) vuurwapen in maart 2025 niet langer welkom. Sindsdien heeft [de veroordeelde] zich niet meer aan het toezicht van de jeugdreclassering gehouden, wat een algemene voorwaarde is. Standpunt verdediging Door de verdediging is ter zitting van 10 juli 2025 (subsidiair) verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel af te wijzen, omdat [de veroordeelde] geen eerlijke kans heeft gekregen om zich te bewijzen. Dat de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld zal een jeugdige in het algemeen niet motiveren om tot gedragsverandering te komen, wetende dat er een kans is dat alsnog een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd. Daarnaast is [de veroordeelde] bij Accuraat Zorg geplaatst, welke instelling op 14 april 2025 een aanwijzing heeft gekregen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie). Volgens de Inspectie kent Accuraat Zorg ernstige tekortkomingen in de kwaliteit van jeugdhulp, gelegen in het repressieve leefklimaat, de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen en het onvoldoende voorzien in een fysiek veilig en zo huiselijk mogelijke omgeving voor jeugdigen. Het rapport onderschrijft de omschrijving van [de veroordeelde] dat de instelling smerig was en ook blijkt daaruit dat hij geen gedegen zorg heeft gehad door een gebrek aan gecertificeerde medewerkers. Het is dan ook niet aan [de veroordeelde] te wijten dat hij zich niet begeleidbaar heeft opgesteld bij Accuraat Zorg. Ook het feit dat [de veroordeelde] geen openheid van zaken heeft willen geven bij De Catamaran over de delicten kan hem niet verweten worden, omdat de zaak nog niet onherroepelijk is. Meer subsidiair is verzocht de beslissing op de vordering met drie maanden aan te houden om [de veroordeelde] in de gelegenheid te stellen te laten zien dat hij zich bij [verblijfplaats] wel aan de opgelegde voorwaarden kan houden. [de veroordeelde] is daartoe altijd gemotiveerd geweest en dat is nu niet anders.

Oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt als volgt. Uit de genoemde stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen, is gebleken dat [de veroordeelde] – ondanks meerdere gesprekken en waarschuwingen – zich niet heeft gehouden aan meerdere aan hem bij vonnis van 20 november 2024 opgelegde voorwaarden. De rechtbank overweegt dat [de veroordeelde] in november 2024 een laatste kans heeft gekregen van de rechtbank om aan zichzelf te werken en zijn leven te beteren. [de veroordeelde] heeft deze kans niet gepakt. De noodzakelijk geachte klinische behandeling is niet van de grond gekomen. De jeugdreclassering en de Raad hebben De Catamaran als enige instelling geschikt bevonden om [de veroordeelde] te bieden wat hij nodig heeft. Behandeling daar is echter niet gestart vanwege een gebrek aan motivatie bij [de veroordeelde] . Ook nadat De Catamaran hem een tweede kans heeft gegund, is het [de veroordeelde] niet gelukt om daar aan te komen. Verder heeft hij zich bij Accuraat Zorg, waar hij ter overbrugging tot de start van de klinische behandeling was geplaatst, onvoldoende aan de regels gehouden. De rechtbank verwijst daarbij naar het feitenrelaas van 1 januari 2025 t/m 3 maart 2025, waaruit onder meer blijkt dat sprake was van blowen/roken op kamer, op andere kamers en afdelingen komen, niet tijdig terugkeren op de groep en nachten wegblijven. Bovendien is [de veroordeelde] niet langer welkom bij Accuraat Zorg. Dat de situatie bij Accuraat Zorg volgens de Inspectie te wensen overlaat maakt het voorgaande niet anders. Daar komt bij dat [de veroordeelde] zich ook tijdens zijn verblijf bij RJJI [RJJI] onvoldoende aan de regels heeft gehouden. Tot slot heeft [de veroordeelde] onvoldoende meegewerkt aan het reclasseringstoezicht. Hij houdt zich niet aan de afspraken met de jeugdreclassering, trekt zijn eigen plan en is onvoldoende bereikbaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [de veroordeelde] de bij vonnis van 20 november 2024 gestelde bijzondere voorwaarden, namelijk meewerken aan klinische behandeling en meewerken aan een open of gesloten plaatsing binnen het civiele kader alsmede de van rechtswege geldende voorwaarde van meewerken aan het reclasseringstoezicht heeft overtreden, zodat de vordering van de officier van justitie toewijsbaar is.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk gelegde PIJ-maatregel moet worden gelast.

4 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De te geven beslissing is gegrond op artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering.

5 Beslissing

De rechtbank:

Gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, opgelegd bij vonnis van 20 november 2024 in de zaak met parketnummer 15/139891-24.

6 Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Deze beslissing is gegeven door mr. F.W. van Dongen, voorzitter, mr. J. Lintjer en mr. R.M. Verberne, allen (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Fröberg, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2025.

Mr. Verberne is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

ECLI:NL:HR:2017:3186


Voetnoten

ECLI:NL:HR:2017:3186