ECLI:NL:RBNHO:2024:8961 - Rechtbank Noord-Holland - 31 juli 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10993259 \ CV EXPL 24-604 Uitspraakdatum: 1 augustus 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
NS Reizigers B.V. te Utrecht de eisende partij gemachtigde: LAVG BV (Groningen)
tegen
[gedaagde] te [plaats] de gedaagde partij niet verschenen
1 De procedure
1.1. De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.
2 De vordering
2.1. De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 447,58 aan hoofdsom, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en de proceskosten.
2.2. De vordering ziet op abonnementsgelden en reiskosten in het kader van een NS- product en een NS-abonnement. Volgens de eisende partij heeft de gedaagde partij een of meerdere facturen, ondanks aanmaningen, onbetaald gelaten.
3 De beoordeling
De abonnementsovereenkomst
3.1. Vast staat dat de abonnementsovereenkomst op afstand is gesloten. Daarom moet bij het aangaan van deze overeenkomst zijn voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd.
3.2. De eisende partij vindt dat zij voor wat betreft de abonnementsovereenkomst heeft voldaan aan de precontractuele informatieplichten ex artikel 6:230m lid 1 BW. Ter onderbouwing hiervan heeft zij schermafdrukken van het bestelproces overgelegd, voorzien van een toelichting.
3.3. Uit deze stukken blijkt echter niet (voldoende) dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft voldaan aan de ‘essentiële’ precontractuele informatieplicht als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder h BW. De eisende partij heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat zij de gedaagde partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft gewezen op het herroepingsrecht.
3.4. Om te kunnen vaststellen dat is voldaan aan de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 onder a BW moet bovendien een bestelbevestiging worden overgelegd die voldoet aan de eisen van dat artikel. Dat wil zeggen een concrete, daadwerkelijk aan de gedaagde partij verzonden bestelbevestiging. Die ontbreekt in dit geval. De overgelegde machtiging voor het incasseren van de abonnementsgelden kwalificeert niet als zodanig. De kantonrechter is daarom van oordeel dat niet aan de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW is voldaan.
3.5. De kantonrechter zal voor deze schendingen een sanctie toepassen.
Welke sanctie hoort hierbij?
3.6. De schending met betrekking tot het herroepingsrecht heeft tot gevolg dat de herroepingstermijn van veertien dagen is verlengd tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de gedaagde partij zijn verstrekt, doch met ten hoogste twaalf maanden (artikel 6:230o lid 2 BW). Nu deze termijn al is verstreken en niet is gesteld of gebleken dat de gedaagde partij de overeenkomst heeft willen herroepen, zal de kantonrechter aan dit gebrek enkel de hieronder te noemen sanctie verbinden.
3.7. Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie
3.8. De overeenkomst zal gedeeltelijk worden vernietigd, te weten voor 25% van de door de gedaagde partij verschuldigde abonnementsgelden. De sanctie wordt toegepast op het oorspronkelijk door de gedaagde partij verschuldigde bedrag, zodat daarvan resteert een bedrag van € 295,80 (€ 394,40 x 0.75) aan abonnementsgelden. Een bedrag van € 171,75 is door de eisende partij gecrediteerd/gerestitueerd. Dit bedrag strekt in mindering op de toewijsbare abonnementsgelden, zodat een bedrag van € 124,05 toewijsbaar is.
De reisovereenkomst
3.9. De reisovereenkomst ex artikel 8:100 BW valt onder de uitzondering van artikel 6:230h lid 5 BW. De eisende partij heeft voldoende onderbouwd dat is voldaan aan de hierin genoemde informatieplichten. Dit deel van de vordering (€ 224,93 is dan ook toewijsbaar.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
3.10. De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest
Concrete ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
3.11. Uit de overlegde stukken blijkt dat op de overeenkomst(en) de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing zijn verklaard:
-
Algemene Voorwaarden voor het vervoer van Reizigers en Handbagage van de Nederlandse Spoorwegen (AVR-NS) geldig vanaf 1 september 2020 (hierna: de Algemene Voorwaarden);
-
Productvoorwaarden NS Flex geldig vanaf mei 2021 (hierna: de Productvoorwaarden);
-
Algemene Voorwaarden stads- en streekvervoer 2015.
Incassobeding(en)
3.12. In de Productvoorwaarden staat een beding over incassokosten (artikel 12.6). In een eerdere zaak van de eisende partij heeft de kantonrechter dit beding oneerlijk bevonden en vernietigd en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten daarom afgewezen.
3.13. Gelet hierop worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
De Algemene Voorwaarden en de Algemene Voorwaarden stads- en streekvervoer
3.14. De kantonrechter heeft geconstateerd dat in de Algemene Voorwaarden en de Algemene Voorwaarden stads- en streekvervoer geen bedingen staan die verband houden met de onderhavige vordering. Daarom zal de kantonrechter deze bedingen niet toetsen op (on)eerlijkheid.
Conclusie en kosten
3.15. Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 348,98 aan hoofdsom toewijsbaar. De wettelijke rente hierover zal worden toegewezen zoals gevorderd.
3.16. De gedaagde partij wordt overwegend in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
4 De beslissing
De kantonrechter:
4.1. veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 348,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2. veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 113,54 griffierecht € 328,00 salaris gemachtigde € 82,00;
4.3. verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
HvJ EU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJ EU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, te vinden op rechtspraak.nl.
HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).
ECLI:NL:RBNHO:2023:12873 (tussenvonnis) en ECLI:NL:RBNHO:2023:11969 (eindvonnis), te vinden op rechtspraak.nl.