ECLI:NL:RBMNE:2025:5233 - Rechtbank Midden-Nederland - 24 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 580251 / HL ZA 24-234 (hoofdzaak) en 586780 / HL ZA 25-10 (vrijwaring)
Vonnis van 24 september 2025
in de zaak (580251 / HL ZA 24-234) van
1 [procesdeelnemer 1] ,
te [plaats 1] ,2. [procesdeelneemster 2], te [plaats 1] , eisende partijen in conventie, verwerende partijen in voorwaardelijke reconventie, hierna samen te noemen: [procesdeelnemer 1] , advocaat: mr. K. Dirlik,
tegen
[procesdeelneemster 3] B.V., h.o.d.n. [handelsnaam] ,te [plaats 1] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in voorwaardelijke reconventie, hierna te noemen: [handelsnaam] , advocaat: mr. J.B.M. Swart.
en in de zaak (586780 / HL ZA 25-10) van
[procesdeelneemster 3] B.V., h.o.d.n. [handelsnaam]te [plaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [handelsnaam] , advocaat: mr. J.B.M. Swart,
tegen
[procesdeelnemer 4], te [plaats 2] , gedaagde partij, hierna te noemen: [procesdeelnemer 4] , advocaat: mr. M.A.C. Backx.
1 De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis (vonnis in incident) van 27 november 2024- de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie met dertien producties
-
de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie met producties 19 t/m 29
-
de akte van [handelsnaam] met aanvullende producties 14 t/m 18- de mondelinge behandeling van 10 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
-
de spreekaantekeningen van [procesdeelnemer 1]
-
de spreekaantekeningen van [handelsnaam] .
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De procedure in de vrijwaring
-
de op 30 december 2024 betekende dagvaarding met tien producties
-
de conclusie van antwoord met twaalf producties
-
de akte van [handelsnaam] met aanvullende producties 11 t/m 13
-
de mondelinge behandeling van 10 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
-
de spreekaantekeningen van [handelsnaam] .
2.1. Ten slotte is vonnis bepaald.
3 De beoordeling van de hoofdzaak
Waar gaat deze zaak over?
3.1. [procesdeelnemer 1] heeft een huis laten bouwen in [plaats 1] (hierna: de woning). Voor de bouw van de woning heeft hij [handelsnaam] ingeschakeld. Uiteindelijk bleek de woning verschillende gebreken te hebben. Dat is ook bevestigd in meerdere deskundigenrapporten. [procesdeelnemer 1] vindt dat [handelsnaam] aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door deze gebreken en vraagt in deze procedure om veroordeling van [handelsnaam] tot betaling van schadevergoeding. [handelsnaam] is het daar niet mee eens. Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de rol die [handelsnaam] heeft gespeeld bij de bouw van de woning. Ook zou [procesdeelnemer 1] ten onrechte [handelsnaam] niet in de gelegenheid hebben gesteld om de schade te herstellen. Verder meent [handelsnaam] dat de schade (deels) is ontstaan door eigen schuld van [procesdeelnemer 1] . Tot slot kan [handelsnaam] zich niet vinden in de door [procesdeelnemer 1] gestelde omvang van de schade.
[handelsnaam] is aannemer voor de volledige bouw van de woning
3.2. [procesdeelnemer 1] stelt dat hij met [handelsnaam] een aanneemovereenkomst heeft gesloten voor de bouw van de volledige woning. [handelsnaam] meent dat zij met [procesdeelnemer 1] is overeengekomen dat zij slechts als bouwbegeleider optrad bij de bouw van de woning. Dat was alleen anders voor de afwerking van de buitengevel met hout en steenstrips. Voor die werkzaamheden erkent [handelsnaam] dat zij aannemer was. [handelsnaam] beroept zich hiervoor uitdrukkelijk op een door beide partijen ondertekend addendum gedateerd op 11 november 2020, waaruit zou blijken dat zij geen aannemer was voor de bouw van de volledige woning. [handelsnaam] vindt ook dat uit de manier waarop [procesdeelnemer 1] zich tijdens de bouw van de woning heeft opgesteld blijkt dat zij geen aannemer was.
3.3. Wat er verder ook zij van dat addendum, de inhoud daarvan is achterhaald door de later, op 18 november 2020, tussen partijen gesloten aanneemovereenkomst. Daarin wordt verwezen naar de kostenbegroting van 9 november 2020. Samen dekken deze twee stukken de volledig bouw van de woning. Daaraan heeft [procesdeelnemer 1] het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat ten aanzien van de volledige woning sprake was van een aanneemovereenkomst met [handelsnaam] . De manier waarop partijen zich daarna tot elkaar hebben verhouden, levert geen aanwijzing op voor een andere relatie. Zo heeft [handelsnaam] weliswaar gesteld dat [procesdeelnemer 1] specifieke opdrachten verstrekte aan de werklieden op de bouwplaats, maar die stelling vindt geen steun in de feiten. Uit de stukken blijkt niets anders dan dat [procesdeelnemer 1] zich voor zijn wensen steeds tot [handelsnaam] wendde. Betalingen zijn voor het overgrote deel aan [handelsnaam] gedaan.
[handelsnaam] is in verzuim
3.4. [procesdeelnemer 1] heeft [handelsnaam] in gebreke gesteld voor in totaal 23 gebreken. De lijst van gebreken was als bijlage gevoegd bij de ingebrekestelling van 24 maart 2023. Al deze gebreken zijn vastgesteld en bevestigd in de verschillende deskundigenberichten die zijn uitgebracht, ook in de in opdracht van [handelsnaam] uitgevoerde contra-expertises. In de brief van 24 maart 2023 heeft [procesdeelnemer 1] aan [handelsnaam] nog een laatste gelegenheid gegeven om de gebreken te herstellen. Dat heeft [handelsnaam] niet gedaan. Zij verkeert daardoor in verzuim. Het klopt dat [handelsnaam] , ook voor de ingebrekestelling, wel heeft aangeboden om te herstellen, maar dat was elke keer onder voorwaarden of beperkingen waar [procesdeelnemer 1] geen genoegen mee hoefde te nemen. Dat betekent dat [procesdeelnemer 1] herstel door [handelsnaam] niet heeft gefrustreerd en niet in schuldeisersverzuim is geraakt.
3.5. Het verzuim van [handelsnaam] strekt zich niet uit tot de gebreken die later zijn vastgesteld met betrekking tot de elektra. Voor deze gebreken heeft [procesdeelnemer 1] [handelsnaam] niet in gebreke gesteld.
[procesdeelnemer 1] heeft geen eigen schuld aan het ontstaan van de schade
3.6. Volgens [handelsnaam] heeft [procesdeelnemer 1] eigen schuld aan de schade. [procesdeelnemer 1] zou zelf hebben gekozen voor onbewerkt hout. Vervolgens zou [procesdeelnemer 1] hebben verzuimd, tegen het advies van [handelsnaam] in, om het hout te behandelen (oliën) voordat het werd aangebracht. Ook zou [procesdeelnemer 1] , volgens [handelsnaam] , uitdrukkelijk opdracht hebben gegeven voor bevestiging van het hout met schietnagels. Deze wijze van bevestiging was helemaal niet geschikt voor het beoogde gebruik en heeft geleid tot schade.
3.7. De rechtbank volgt [handelsnaam] niet in haar betoog. [procesdeelnemer 1] heeft betwist dat hij het hout zelf zou oliën. Hij verkeerde in de veronderstelling dat het hout dat gebruikt zou worden, geïmpregneerd of gevernist was. In de van [handelsnaam] afkomstige brief van 22 december 2020 (productie 24 bij conclusie van antwoord in reconventie) staat ook met zoveel woorden: “ [onderneming 1] werkt standaard met Larics hout voorzien van een vernislaag”. De veronderstelling van [procesdeelnemer 1] was dus terecht. Dat [procesdeelnemer 1] desondanks bedacht had moeten zijn op onbewerkt hout blijkt nergens uit. En zelfs als dat al het geval zou zijn, blijkt uit niets dat [handelsnaam] heeft voldaan aan de op haar rustende waarschuwingsplicht. Zij heeft het onbewerkte hout zonder opmerkingen aangebracht op de buitengevel van de woning. Ook de stelling van [handelsnaam] over het gebruikte bevestigingsmateriaal gaat niet op. Uit de enige communicatie daarover die in het geding is gebracht blijkt dat [procesdeelnemer 1] zich tegenover [handelsnaam] heeft beklaagd over het gebruik van schroeven als bevestigingsmateriaal. Hij stelt aan [handelsnaam] het gebruik van bolkopspijkers voor. [handelsnaam] reageert daarop met het bericht: “wordt aangepast”. Nergens blijkt uit dat [procesdeelnemer 1] zich eigenmachtig tot de bouwvakkers op de bouwplaats heeft gericht en hen het gebruik van schietnagels heeft opgedragen. Het was ook helemaal niet aan [procesdeelnemer 1] om onderaannemers van [handelsnaam] of door [handelsnaam] ingehuurde werklieden te instrueren, maar aan [handelsnaam] als aannemer. Hieruit volgt dat [handelsnaam] in volle omvang aansprakelijk is en er geen sprake is van eigen schuld van [procesdeelnemer 1] .
Voor de omvang van de schade is de offerte leidend
3.8. [procesdeelnemer 1] ziet af van nakoming van tussen hem en [handelsnaam] gesloten overeenkomst en maakt aanspraak op vervangende schadevergoeding. De omvang van de vervangende schadevergoeding wordt in dit geval bepaald aan de hand van de waarde van de ondeugdelijk verrichte prestatie. Oftewel: hoeveel kost het om de gebreken aan de woning te herstellen. Anders dan [handelsnaam] kennelijk meent, doet niet ter zake of de uit te keren vervangende schadevergoeding ook daadwerkelijk voor dat doel wordt gebruikt. Of en in welke mate [procesdeelnemer 1] uiteindelijk benadeeld wordt in zijn vermogen is niet relevant. Ter onderbouwing van zijn schade heeft [procesdeelnemer 1] een offerte van [onderneming 2] in het geding gebracht. Deze offerte is voldoende gespecificeerd om te kunnen volstaan als onderbouwing van de gestelde schade. Het had op de weg van [handelsnaam] gelegen om concreet verweer te voeren op deze offerte. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft niet betwist dat de in de offerte opgenomen werkzaamheden nodig zijn voor het herstel van de 23 gebreken. Het hele bedrag van de offerte komt daarom voor vergoeding in aanmerking. Voor de elektra, die zoals hierboven is geoordeeld buiten de te vergoeden schade valt, is in de offerte geen bedrag opgenomen.
3.9. [procesdeelnemer 1] vordert daarnaast vergoeding van nevenschade zoals de extra woonlasten en de extra kosten voor opslag. Deze kosten zijn voldoende gespecificeerd en het had op de weg van [handelsnaam] gelegen om daar concreet verweer op te voeren. Nu zij dat niet heeft gedaan en de vordering ook overigens niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, is deze vordering in volle omvang toewijsbaar.
3.10. [procesdeelnemer 1] vordert ook betaling van bedragen die volgens hem onverschuldigd aan [handelsnaam] zijn betaald. Deze betalingen zouden hebben gezien op werkzaamheden die door [handelsnaam] zouden worden uitgevoerd en in de aanneemsom waren opgenomen, maar uiteindelijk door [procesdeelnemer 1] zelf zijn gedaan. Deze vordering wordt afgewezen. [handelsnaam] betwist dat er werkzaamheden door [procesdeelnemer 1] zijn verricht, terwijl [handelsnaam] daarvoor betaald is. [procesdeelnemer 1] heeft zijn stelling niet onderbouwd, terwijl dit op zijn weg lag en hij dit ook eenvoudig had kunnen doen. Hij had bijvoorbeeld aan [handelsnaam] betaalde facturen in het geding kunnen brengen die zagen op werk dat in eigen beheer is uitgevoerd, begeleid door bewijsstukken dat het werk in eigen beheer is uitgevoerd. Dat heeft hij nagelaten.
3.11. Tot slot maakt [procesdeelnemer 1] aanspraak op vergoeding van de gemaakte expertisekosten. Deze vordering is toewijsbaar. De kosten waren nodig om de aansprakelijkheid en de omvang van de schade vast te stellen, terwijl de omvang van de gemaakte kosten niet buitenproportioneel is.
Voorwaardelijke reconventie
3.12. [handelsnaam] heeft gevorderd dat zij niet meer verplicht is om de steenstrips en de houten gevelbekleding te herstellen. Deze vordering is ingesteld voor het geval de rechtbank zou oordelen dat er sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van [procesdeelnemer 1] . Aan die voorwaarde is niet voldaan, zodat de vordering van [handelsnaam] verder niet beoordeeld hoeft te worden en verder buiten beschouwing kan blijven.
De proceskosten
3.13. [handelsnaam] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [procesdeelnemer 1] worden in conventie begroot op:
3.14. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4 De beoordeling van de vrijwaring
4.1. [handelsnaam] meent dat zij met [procesdeelnemer 4] een overeenkomst van aanneming van werk heeft gesloten over het aanbrengen van hout op de buitengevel van de woning. [procesdeelnemer 4] heeft op basis van die overeenkomst het hout aangebracht. Als in de hoofdzaak komt vast te staan dat dit ondeugdelijk is gedaan en [handelsnaam] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, dan is [procesdeelnemer 4] daarvoor jegens [handelsnaam] aansprakelijk, aldus [handelsnaam] .
4.2. De rechtbank volgt dat standpunt niet. [procesdeelnemer 4] is door [handelsnaam] ingehuurd als klusjesman. Hij kreeg zijn opdrachten en instructies op de bouwplaats van ene [A] en heeft zijn werk uitgevoerd conform gegeven instructies. [handelsnaam] heeft erkend dat zij [A] wel vaker namens haar coördinerende taken liet uitvoeren op de bouwplaats. Zowel [handelsnaam] als [A] hebben ten opzichte van [procesdeelnemer 4] de schijn gewekt dat [A] bevoegd was namens [handelsnaam] op te treden. [procesdeelnemer 4] heeft verder onbetwist gesteld dat het werk dat hij uitvoerde twee keer per week werd gecontroleerd en gekeurd door [A] . Onder deze omstandigheden moet de schade die veroorzaakt is bij de uitvoering van het aanbrengen van het hout op de buitengevel voor rekening en risico van [handelsnaam] blijven. De vordering van [handelsnaam] wordt afgewezen.
De proceskosten
4.3. [handelsnaam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [procesdeelnemer 4] worden begroot op:
5 De beslissing
De rechtbank
In de zaak met zaaknummer 580251 / HL ZA 24-234 (hoofdzaak)
in conventie
5.1. veroordeelt [handelsnaam] om aan [procesdeelnemer 1] te betalen:
en beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 16 augustus 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van € 6.801,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [handelsnaam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. veroordeelt [handelsnaam] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
In de zaak met zaaknummer 586780 / HL ZA 25-10 (vrijwaring)
5.6. wijst de vorderingen van [handelsnaam] af,
5.7. veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van € 6.662,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [handelsnaam] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.
4403