ECLI:NL:RBMNE:2025:4911 - Rechtbank Midden-Nederland - 27 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11682671 UC EXPL 25-3884 CD/942
Verstekvonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap [eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eisende partij, gemachtigde: Credifixx Incassoservices B.V.,
tegen:
[gedaagde], wonend in [woonplaats] , Aruba, gedaagde partij, niet verschenen.
1 De procedure
1.1. De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om een bedrag aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2. De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment alsnog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3. Daarop volgt nu dit vonnis.
2 De kern van de zaak
2.1. De eisende partij heeft, toen de gedaagde partij nog in Nederland woonde, buitenschoolse opvang verleend aan het minderjarige kind van de gedaagde partij. Op enig moment is een betalingsachterstand ontstaan, die niet werd ingelost. De eisende partij vordert nu betaling daarvan, vermeerderd met rente en kosten.
2.2. De kantonrechter is bevoegd om de vordering te beoordelen, ook al woont de gedaagde partij inmiddels op Aruba. Hij is van oordeel dat de gedaagde partij een deel van de gevorderde opvangkosten moet betalen, vermeerderd met rente. De gevorderde buitengerechtelijke kosten is de gedaagde partij niet verschuldigd.
3 De beoordeling van de formaliteiten
Betekening dagvaarding en verstekverlening
3.1. De gedaagde partij woont als gezegd inmiddels op Aruba. De kantonrechter constateert dat de eisende partij de dagvaarding heeft betekend op de manier die in artikel 55 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is beschreven voor gedaagden van wie de woonplaats buiten Nederland bekend is (dat wil zeggen aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie, die op zijn beurt een afschrift stuurt aan het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Aruba in Nederland, waarna de deurwaarder per aangetekende brief onverwijld een tweede afschrift stuurt aan de woonplaats van de gedaagde partij). De in dat artikel voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn in acht genomen, zodat tegen de niet verschenen gedaagde partij verstek kan worden verleend, als bedoeld in artikel 139 Rv.
3.2. De kantonrechter constateert dat de eisende partij de dagvaarding ook bekend heeft gemaakt in de Staatscourant, met de vermelding dat een afschrift ervan kan worden verkregen bij haar gemachtigde en dat de gedaagde partij geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland of elders. Die laatste vermelding is niet juist, omdat het adres van de gedaagde partij op Aruba wel bekend is – het is immers in de dagvaarding vermeld. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om consequenties te verbinden aan deze vergissing, omdat artikel 55 Rv geen bekendmaking in de Staatscourant vereist.
Bevoegdheid
3.3. Omdat de gedaagde partij inmiddels op Aruba woont heeft de vordering een interregionaal karakter en moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter wel bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter komt tot de conclusie dat dit het geval is, omdat de vordering, zoals in artikel 6 Rv is bepaald, voortkomt uit een overeenkomst die in Nederland is uitgevoerd. En omdat de eisende partij in [vestigingsplaats] is gevestigd is de vordering rechtsgeldig voorgelegd aan de kantonrechter in Utrecht. Dat blijkt uit artikel 109 Rv.
Toepasselijk recht
Dat de gedaagde partij niet meer in Nederland woont heeft geen gevolgen voor het toepasselijk recht: de vordering is gebaseerd op een overeenkomst op grond waarvan de eisende partij in Nederland buitenschoolse opvang heeft verzorgd aan het minderjarige kind van de gedaagde partij. Daarop is Nederlands recht van toepassing.
4 De inhoudelijke beoordeling van de vordering
4.1. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, en een consument. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing.
4.2. Sommige consumentenbeschermende bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook zonder dat de consument daar om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd. Als die bepalingen niet zijn nageleefd, of als de kantonrechter over onvoldoende informatie beschikt om dat te kunnen beoordelen, moet de kantonrechter daar in de regel, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. Vaak zal dan (een deel van) de vordering moeten worden afgewezen.
Ambtshalve toetsing van de naleving van essentiële informatieplichten
4.3. De kantonrechter moet onder andere ambtshalve toetsen of een aantal essentiële informatieplichten is nageleefd. De eisende partij heeft gesteld dat de gedaagde partij op de website van de eisende partij een aanvraag had gedaan, waarna de eisende partij haar per e-mail een offerte/conceptplaatsingsovereenkomst had toegezonden, waarmee de gedaagde partij vervolgens digitaal akkoord is gegaan. Uit deze gang van zaken blijkt dat sprake is van een overeenkomst op afstand, waarop de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing zijn. De kantonrechter constateert dat niet (is gebleken dat) alle essentiële informatieplichten uit die artikelen zijn nageleefd.
4.4. De eisende partij heeft namelijk niet (aangetoond dat zij heeft) voldaan aan de verplichting om de gedaagde partij vóór het sluiten van de overeenkomst te wijzen op haar herroepingsrecht, dat wil zeggen het recht om de overeenkomst gedurende veertien dagen nadat de overeenkomst is gesloten zonder opgave van redenen, en zonder kosten, te ontbinden. Dat had op grond van artikel 6:230m lid 1 onder h BW wel gemoeten, maar in de in het geding gebrachte offerte/conceptplaatsingsovereenkomst is daarover niets vermeld. Ook in de toepasselijke algemene voorwaarden (de Algemene voorwaarden voor Kinderopvang, Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2017) is ten onrechte niets over het herroepingsrecht vermeld.
4.5. De wetgever heeft aan schending van de informatieplicht met betrekking tot het herroepingsrecht een specifieke sanctie verbonden, die inhoudt dat het recht om de overeenkomst te herroepen met maximaal een jaar wordt verlengd (zie artikel 6:230o lid 2 BW). Die verlengde termijn was al verstreken tegen de tijd dat de betalingsachterstand ontstond. Aangezien de overeenkomst toen reeds lange tijd door beide partijen werd nagekomen, ziet de kantonrechter geen aanleiding om ambtshalve aan de schending van de betreffende informatieplicht nog een extra (financiële) sanctie te verbinden. Uit de feitelijke gang van zaken volgt immers dat de gedaagde partij de overeenkomst hoe dan ook niet heeft willen herroepen.
4.6. Op grond van artikel 6:230v lid 7 BW moet alle informatie die in/bij de offerte/conceptplaatsingsovereenkomst had moeten worden verstrekt, ook nog eens worden verstrekt op een duurzame gegevensdrager, opdat die desgewenst ook nog op een later moment kan worden geraadpleegd. Hiervoor is al vermeld dat de kantonrechter geen informatie over het herroepingsrecht heeft aangetroffen. Daaruit volgt al dat (ook) niet is voldaan aan de eis van artikel 6:230v lid 7 BW. Daar moet de kantonrechter ambtshalve wel een (financiële) sanctie aan verbinden.
4.7. Verwijzend naar de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten, die te vinden is op www.rechtspraak.nl, vermindert de kantonrechter de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 20%. Welk bedrag de gedaagde partij moet betalen wordt hierna vastgesteld.
Ambtshalve toetsing van de relevante algemene voorwaarden
4.8. De kantonrechter moet ook ambtshalve toetsen of de gedaagde partij contractueel gebonden is aan bepalingen die de eisende partij standaard bedingt, die niet de kern van de rechten en verplichtingen van partijen bevatten, en waarover niet afzonderlijk door partijen is onderhandeld, waardoor de gedaagde partij geen invloed kan hebben gehad op de inhoud daarvan. De kantonrechter kan zich daarbij beperken tot die bedingen die relevant zijn voor de toewijsbaarheid van de ingestelde vordering.
Achterstallige facturen
4.9. In deze procedure is de te verrichten ambtshalve toets beperkt tot rente en incassokosten. De toets strekt zich niet uit over de bedongen prijs voor de te leveren opvang. Dat is immers een kernverplichting uit de overeenkomst, waarover geen twijfel heeft kunnen bestaan. De eisende partij heeft de overeengekomen opvang verleend (of zich beschikbaar gehouden om die opvang te verlenen) en de gedaagde partij moet daarvoor betalen, met dien verstande dat de kantonrechter vanwege de niet-gebleken naleving van informatieplichten bepaalt dat de gedaagde partij slechts 80% van de achterstallige facturen verschuldigd is (80% van € 6.965,90 = € 5.572,72).
Rente
4.10. Met betrekking tot de gevorderde rente constateert de kantonrechter dat de eisende partij daarover iets heeft bedongen in artikel 17 lid 5 (in samenhang met artikel 17 lid 4) van de algemene voorwaarden. Dit beding komt inhoudelijk overeen met de wettelijke regeling over de verschuldigdheid van rente en is daarom per definitie niet onredelijk bezwarend voor consumenten zoals de gedaagde partij.
4.11. Rente is echter alleen verschuldigd over het toewijsbare deel van de gevorderde opvangkosten, terwijl in de vordering ook rente over het niet-toewijsbare deel van de opvangkosten is begrepen. De rente wordt daarom toegewezen op de onder de beslissing van dit vonnis vermelde manier.
Incassokosten
4.12. De eisende partij vordert daarnaast een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In artikel 17 lid 6 van de algemene voorwaarden heeft zij een incassokostenbeding opgenomen, wat er kort gezegd op neerkomt dat in geval van achterstallige facturen buitengerechtelijke kosten in rekening kunnen worden gebracht en dat de omvang daarvan wettelijk is beperkt.
4.13. De kantonrechter overweegt dat de omvang van de in rekening te brengen incassokostenvergoeding inderdaad wettelijk is beperkt, namelijk in artikel 6:96 lid 5 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit). Maar de wetgever heeft niet alleen de omvang beperkt. In artikel 6:96 lid 6 BW is óók benadrukt dat die vergoeding niet meteen bij het ontstaan van een betalingsachterstand is verschuldigd, maar dat éérst een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald.
4.14. De mogelijkheid om een achterstand nog zonder aanvullende kosten in te lossen ontbreekt in de overeenkomst en ook in de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden en aanvullende voorwaarden is die mogelijkheid niet vermeld, waardoor incassokosten kennelijk direct in rekening kunnen worden gebracht. Daarmee wijkt het beding ten nadele van consumenten zoals de gedaagde partij aanzienlijk af van de wettelijke regeling over de vergoeding van incassokosten en dat maakt het beding onredelijk bezwarend. Daarom wordt het beding door de kantonrechter vernietigd en als gevolg daarvan heeft de eisende partij geen recht op enige vergoeding voor gemaakte incassokosten.
4.15. Overigens zou de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ook niet hebben kunnen worden toegewezen als het onredelijk bezwarend geoordeelde beding niet zou zijn bedongen. Dat is omdat in artikel 6:96 lid 6 BW expliciet is vermeld dat de vergoeding pas verschuldigd kan worden nadat de schuldenaar vruchteloos is aangemaand. Daarvan is pas sprake als de schuldenaar de aanmaning daadwerkelijk heeft ontvangen en in deze procedure is dat niet gebleken.
4.16. Vaststaat immers dat de gedaagde partij inmiddels is verhuisd naar Aruba. Het had op de weg van de eisende partij gelegen om toe te lichten wanneer die verhuizing heeft plaats gevonden. Bij gebreke daarvan kan niet als vaststaand worden aangenomen dat brieven over de achterstand, die zijn verstuurd aan het oude adres van de gedaagde partij in Nederland, haar ook daadwerkelijk hebben bereikt.
4.17. Geconcludeerd kan dus worden dat de gedaagde partij € 5.572,72 aan achterstallige opvangkosten moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente, telkens vanaf de vervaldatum van de onderliggende factuur tot de voldoening. In zoverre is de vordering, die de kantonrechter overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, toewijsbaar.
4.18. De gedaagde partij krijgt grotendeels ongelijk. Daarom wordt de gedaagde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De kosten van de eisende partij worden begroot op:
-
dagvaarding € 170,64
-
griffierecht € 543,00
-
salaris gemachtigde € 271,00 (1 punt x tarief € 271,00)
- nakosten € 135,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.119,64
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1. veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 5.572,72 aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, steeds vanaf de vervaldatum van de onderliggende facturen tot de voldoening;
5.2. veroordeelt de gedaagde partij om binnen veertien dagen na aanschrijving de proceskosten van € 1.119,64 te betalen; als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.
In artikel 7 van de algemene voorwaarden is wel vastgelegd dat de overeenkomst tot de eerste opvangdag kan worden geannuleerd, maar afhankelijk van de annuleringsdatum zijn daarvoor – anders dan bij het herroepingsrecht – kosten verschuldigd.
Dit is door de Hoge Raad nog verduidelijkt in het arrest van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.