Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 25/882

(gemachtigde: mr. M. Peelen),

en

(gemachtigde: A. Hoekerd).

Procesverloop

  1. Eiser (de heer [eiser] ) heeft op 20 februari 2023 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor een elektrisch kooktoestel met oven. Deze aanvraag is afgewezen met het besluit van 5 april 2023. Verweerder heeft het bezwaar van eiser met het besluit van 26 april 2023 ongegrond verklaard.

  2. Vervolgens hebben eisers op 19 november 2024 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een gasfornuis met oven. De aanvraag is door verweerder met het besluit van 8 januari 2025 (het primaire besluit/bestreden besluit) afgewezen. Hiertegen hebben eisers, met instemming van verweerder, rechtstreeks beroep ingesteld.[1]

  3. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen, eisers waren zelf niet aanwezig.

Primaire/bestreden besluit

  1. Verweerder heeft de aanvraag van 19 november 2024 afgewezen, omdat sprake is van een herhaalde aanvraag en hierbij geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden zijn gebleken.[2] Om deze reden ziet verweerder geen noodzaak het besluit van 5 april 2023 te herzien.

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

  1. Eisers stellen dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd bij de afwijzing van de aanvraag van 19 november 2024. Zij hebben namelijk geen verzoek om herziening ingediend, maar een nieuwe op zichzelf staande aanvraag. De feitelijke situatie was ten tijde van de eerste aanvraag anders, omdat eisers nog niet samenwoonden en enkel de situatie van eiser van belang was. Per 3 mei 2024 wonen eisers echter samen. Daarnaast vroeg eiser eerst om een elektrische kookplaat, terwijl de huidige aanvraag gaat over een gasfornuis met oven. Ook is de reden voor de aanvraag anders: eerst ging het eiser om kosten te besparen vanwege de stijgende gasprijs. Nu willen eisers een nieuw fornuis, omdat het oude fornuis gebrekkig was en gevaarlijk vanwege een gaslek.

  2. Ook stellen eisers dat zij voldoen aan de voorwaarden om aanspraak op bijzondere bijstand te kunnen maken.[3] Het gaat namelijk om incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten, die eisers niet uit hun inkomen of vermogen kunnen voldoen. Alleen eiser heeft inkomen en dit bestaat voor 75% uit een IVA-uitkering en voor 25% uit een hulpbehoevendheidstoeslag. Het daadwerkelijk te besteden inkomen ligt hierdoor onder bijstandsniveau. Eisers kunnen dus niet de aanschafkosten voldoen en zijn ook niet in staat te sparen of de aflossingskosten van een lening te voldoen. Weliswaar ontvangen eisers op 23 mei 2025 vakantiegeld van € 1.000,-, maar dit zal worden gebruikt om een schuld af te lossen. De resterende schuld zal daarna nog € 1.600,- bedragen. Verder beargumenteren eisers dat als zij geen gasfornuis hebben de kosten van boodschappen/ maaltijden veel hoger liggen. Daarnaast benoemen eisers dat eiseres zwanger is van een tweeling en dat een gasfornuis hierdoor nog belangrijker is. Tot slot doen eisers een beroep op de hardheidsclausule/ afstemming.[4]

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de omvang van het geding wordt gevormd door de inhoud van het bestreden besluit en de beroepsgronden (argumenten) voor zover deze betrekking hebben op een onderwerp waar met het bestreden besluit op is beslist. Daarnaast zijn er enkele ambtshalve te beoordelen onderwerpen, zoals de ontvankelijkheid van het beroep.

  2. Eisers hebben (voorafgaand aan het moment dat hun gemachtigde zich heeft gesteld) een groot aantal beroepsgronden ingediend die voor een deel buiten de omvang van het geding vallen. De rechtbank zal in het navolgende enkel ingaan op de concreet aangevoerde beroepsgronden die betrekking hebben op het bestreden besluit.

  3. Artikel 4:6, eerste lid van de Awb luidt: “Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.” Dit artikel is alleen van toepassing als sprake is van een nieuwe aanvraag die een herhaling is van een eerdere aanvraag waarop reeds een besluit is genomen. Het gaat hierbij om een gelijke aanvraag door dezelfde aanvrager aan hetzelfde bestuursorgaan. Het moet hierbij gaan om een herhaalde aanvraag die strekt tot het in het leven roepen van hetzelfde rechtsgevolg.

  4. De rechtbank overweegt dat eisers in de aanvraag van 19 november 2024 nergens schrijven dat het gaat om een verzoek om herziening van het besluit van 5 april 2023 of van 26 april 2024. Eisers noemen enkel dat een eerder verzoek om bijzondere bijstand in 2023 is afgewezen. Ook valt op dat eisers niet (exact) hetzelfde duurzame gebruiksgoed vragen als met de eerdere aanvraag van 20 februari 2023. Destijds heeft eiser een elektrisch kooktoestel met oven aangevraagd en het huidige besluit ziet op de afwijzing van een aanvraag voor een gasfornuis met oven. Verder staat in de aanvraag van 19 november 2024: *“hierbij dienen we een verzoek/aanvraag voor bijzondere bijstand…”.*Dit terwijl eiser de aanvraag van 20 februari 2023 (blijkens het besluit van 5 april 2023) nog enkel namens zichzelf heeft ingediend. Eiseres woont sinds 3 mei 2024 op hetzelfde adres als eiser, nu de huidige aanvraag ook namens haar is ingediend gaat het dus ook niet om precies dezelfde aanvrager. Daarnaast zit er circa één jaar en negen maanden tijd tussen beide aanvragen (20 februari 2023 t.o.v. 19 november 2024), waarin zich relevante wijzigingen in de persoonlijke (sociaal/financiële) omstandigheden hebben voorgedaan. Verder kan van belang zijn dat beide aanvragen in een ander kalenderjaar/ belastingjaar liggen. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand van 19 november 2024 ten onrechte heeft afgewezen enkel met de motivering dat geen sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden. Verweerder had deze laatste aanvraag moeten beoordelen als nieuwe op zichzelf staande aanvraag. Om deze reden kleeft er een motiveringsgebrek en zorgvuldigheidsgebrek aan het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.

  2. Het is voor de rechtbank in deze fase niet mogelijk om zelf te voorzien en de gevraagde voorziening zelf af te wijzen of toe te kennen. De reden hiervoor is dat verweerder in deze procedure in feite geen inhoudelijk primair besluit heeft genomen, maar enkel een primair besluit op grond van de afwezigheid van nova. Ook is er geen inhoudelijke beslissing op bezwaar, omdat sprake is van een rechtstreeks beroep. Dit terwijl het (in deze fase) in belangrijke mate gaat over de toepassing van het beleid van verweerder (noodzakelijkheid, bijzondere omstandigheden, eventueel aanwezig vermogen) en de rechtbank niet de toegang heeft tot alle informatie en systemen die verweerder heeft (zoals Suwinet).

  3. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.

  4. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het besluit van 8 januari 2025;

  • draagt verweerder op binnen 8 weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden;

  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.

Zij verwijzen naar artikel 35 van de Participatiewet (de Pw).

Eisers verwijzen naar artikel 18, eerste lid, van de Pw.


Voetnoten

Op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.

Zij verwijzen naar artikel 35 van de Participatiewet (de Pw).

Eisers verwijzen naar artikel 18, eerste lid, van de Pw.