Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4767 - Rechtbank Midden-Nederland - 4 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:47674 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 23/1940, UTR 23/1946, UTR 23/1949, UTR 23/1952, UTR 23/1956, UTR 23/1959, UTR 23/1963, UTR 23/1970, UTR 23/1973, UTR 23/1976, UTR 23/1978, UTR 23/1983, UTR 23/1986, UTR 23/1990 en UTR 23/3258

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2025 in de zaak tussen

**1. [bedrijf 1]**gevestigd in [vestigingsplaats 1] (UTR 23/1940 en 23/1946),

**2. [bedrijf 2]**gevestigd in [vestigingsplaats 2] (UTR 23/1949, 23/1952 en 23/1956),

**3. [bedrijf 3] ,**gevestigd in [vestigingsplaats 3] , (UTR 23/1959, 23/1963, 23/1970, 23/1973, 23/1976, 23/1986 en 23/1990),

**4. [bedrijf 4] ,**gevestigd in [vestigingsplaats 4] , (UTR 23/1978),

**5. [bedrijf 5]**gevestigd in [vestigingsplaats 1] , (UTR 23/1983),

**6. [bedrijf 6] )**gevestigd in [plaats] , (UTR 23/3258),

hierna ook samen te noemen als eisers,

(gemachtigden: mr. K.L. Markerink, advocaat, en [belastingadviseur 1] , belastingadviseur),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeenteplaats](de heffingsambtenaar), verweerder,

(gemachtigden: mr. M.C. de Smidt, advocaat, en mr. [belastingadviseur 2] , belastingadviseur).

Inleiding

  1. Deze uitspraak gaat over 15 beroepszaken, gericht tegen 15 legesaanslagen die door de heffingsambtenaar aan eisers zijn opgelegd. Eisers verzoeken de rechtbank primair om de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2022 (de Legesverordening 2022) van de gemeente [gemeenteplaats] (deels) onverbindend te verklaren, zodat de daarop gebaseerde legesaanslagen moeten worden vernietigd.

  2. Eisers bouwen in [plaats] mee aan het nieuwbouwproject [bedrijf 6] . Dit is een nieuwe woonwijk, die zal bestaan uit 1.300 woningen en 28.380 m² aan voorzieningen. Het project is in 2018 gestart en volgens de planning wordt dit project in een periode van zes jaar gebouwd. Eisers voeren verschillende deelprojecten uit en zij vragen hiervoor omgevingsvergunningen aan bij de gemeente [gemeenteplaats] .

  3. Voor de activiteiten die in 2022 zijn aangevraagd, heeft de heffingsambtenaar 15 legesaanslagen aan eisers opgelegd. Bij deze aanslagen is een legespercentage van 2,75% van de bouwkosten en de aanlegkosten gehanteerd. Dit percentage is vastgesteld in een vaststellingsovereenkomst van 7 maart 2014. Dit percentage is lager dan de percentages die gelden op grond van de Legesverordening 2022.

  4. Eisers hebben tegen deze legesaanslagen bezwaar gemaakt. Het bezwaar van [bedrijf 4] tegen de aanslag van 30 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar met de uitspraak op bezwaar van 20 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend. Wel is ambtshalve inhoudelijk ingegaan op de bezwaren van [bedrijf 4] . Het bezwaar van [bedrijf 3] tegen de aanslag van 4 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar met de uitspraak op bezwaar van 27 maart 2023 gegrond verklaard, in die zin dat de opgelegde aanslag van € 5.520,- is verminderd tot € 3.300,-. Het bezwaar van [bedrijf 6] tegen de aanslag van 31 december 2022 heeft de heffingsambtenaar met de uitspraak op bezwaar van 23 mei 2023 gegrond verklaard, in die zin dat de opgelegde aanslag van € 2.660,27 is verminderd tot € 1.573,27. Voor het overige heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van eisers in afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 17 februari 2023, 20 februari 2023 en 24 maart 2023 ongegrond verklaard met dezelfde onderbouwing.

  5. Eisers zijn vervolgens tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gegaan. In alle zaken zijn op 29 maart 2023, danwel 16 juni 2023 dezelfde beroepsgronden ingediend. Zij hebben in alle zaken hun beroepsgronden aangevuld op 10 augustus 2023 en op 16 juni 2025. De heffingsambtenaar heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend op 17 oktober 2023 en een nadere reactie op 3 juli 2025.

  6. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de beroepen op de zitting van 14 juli 2025 gevoegd behandeld. Namens eisers waren aanwezig: hun gemachtigden en [A] en [B] . Namens de heffingsambtenaar waren aanwezig: zijn gemachtigden en [C] , [D] , [E] en [F] .

De ontvankelijkheid van het bezwaar van [bedrijf 4] (UTR 23/1978)

  1. In de beroepszaak van [bedrijf 4] moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de heffingsambtenaar het bezwaarschrift van [bedrijf 4] tegen de aanslag van 30 juli 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn, die zes weken bedraagt, is ontvangen. Het bezwaarschrift van [bedrijf 4] dateert van 2 september 2022, maar volgens de heffingsambtenaar is het ontvangen op 15 september 2022, vier dagen na het einde van de termijn. In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar met de brief van 15 september 2022 aan [bedrijf 4] gevraagd naar de reden waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn. In reactie hierop heeft [bedrijf 4] in de brief van 26 september 2022 medegedeeld dat het bedrijf bouwvak vakantie had tot en met 21 augustus 2022. Daarop heeft de heffingsambtenaar het bezwaar wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

  2. [bedrijf 4] heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het oordeel van de heffingsambtenaar. Met de heffingsambtenaar oordeelt de rechtbank dat “de bouwvak” geen bijzondere omstandigheid is die maakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het eerst ter zitting door de gemachtigde van [bedrijf 4] ingenomen standpunt dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en de heffingsambtenaar ten onrechte niet heeft gevraagd wanneer [bedrijf 4] het bezwaarschrift heeft verstuurd, passeert de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde. Er is geen reden aangevoerd waarom [bedrijf 4] dit standpunt niet eerder heeft kunnen aanvoeren. Het beroep van [bedrijf 4] is dus ongegrond.

De Legesverordening 2022

Het geschil

  1. In de overige zaken is in geschil de verbindendheid van de Legesverordening 2022 en of de leges voor de activiteiten ‘afwijken van het bestemmingsplan’ aan de hand van de juiste tarieven zijn berekend.

De kernpunten van het beroep van eisers

  1. Eisers stellen dat de verschafte informatie in de Programmabegroting 2022-2025 (de Programmabegroting) en het kostendekkingsoverzicht in de uitspraken op bezwaar dusdanig beperkt, oncontroleerbaar, onzorgvuldig en/of onredelijk zijn dat gelet daarop inzicht in de ramingen ontbreekt. Daardoor zijn de tarieven in de Legesverordening 2022 vastgesteld in strijd met de zorgvuldigheid, de redelijkheid, het motiveringsbeginsel en in strijd met artikel 229b van de Gemeentewet. Volgens eisers heeft de heffingsambtenaar de geraamde baten (structureel) te laag ingeschat en de geraamde lasten te hoog. Verder stellen eisers dat de tarieven voor de onderdelen 2.3.3 en 2.3.4 uit de Legesverordening 2022 leiden tot onredelijke en willekeurige belastingheffing. Om al deze redenen moet de Legesverordening 2022 geheel of gedeeltelijk onverbindend worden verklaard. Tot slot voeren eisers aan dat de legestarieven voor de activiteiten ‘afwijken van het bestemmingsplan met bouwen’ in strijd met de Legesverordening 2022 zijn opgelegd, nu deze hoger zijn dan conform de Legesverordening 2022 mag worden opgelegd.

Standpunt van de heffingsambtenaar

  1. De heffingsambtenaar stelt dat met het bij de bestreden uitspraken op bezwaar bijgevoegde overzicht van de kostendekking voldoende inzicht is gegeven in de ramingen van de baten en lasten van de leges bij de vaststelling van de Programmabegroting. Het totale bedrag aan kosten is hoger dan de opbrengsten. Er is geen sprake van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De kostendekkendheid van alle leges is -na bijstelling in de nadere reactie van 3 juli 2025- 83,09%. De opbrengstlimiet is dus niet overschreden.

Opmerkingen vooraf

  1. De rechtbank stelt voorop dat eisers - nadat zij reeds de beroepsgronden hadden aangevuld op 10 augustus 2023 - op 16 juni 2025 nog uitgebreide aanvullende beroepsgronden hebben ingediend. Daarop heeft de heffingsambtenaar op 3 juli 2025 nog een nadere reactie gegeven. Hoewel deze laatste reactie net binnen de zogenaamde 10-dagen termijn vóór de zitting is binnengekomen, zal de rechtbank dit stuk nog wel in de beoordeling van de zaak meenemen, nu deze reactie immers het logische gevolg is van de uitgebreide nadere gronden van 16 juni 2025. Omdat de daaropvolgende reacties van eisers en de heffingsambtenaar van 9 juli 2025 echter ruim binnen deze termijn zijn ontvangen, neemt de rechtbank deze wegens strijd met de goede procesorde niet mee in de beoordeling van deze zaak.

  2. De rechtbank merkt verder op dat één of meer eisers of gelieerde ondernemingen met behulp van dezelfde gemachtigde de Legesverordeningen van de gemeente [gemeenteplaats] over de belastingjaren 2018, 2019, 2020 en 2021 reeds zonder succes hebben aangevochten bij deze rechtbank. De uitspraken van deze rechtbank over de belastingjaren 2018 en 2019 zijn eveneens zonder succes aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep inzake het belastingjaar 2018 met toepassing van artikel 81, eerste lid, Wet op de Rechterlijke Organisatie afgewezen. In al deze zaken zijn telkens min of meer dezelfde beroepsgronden aangevoerd, waarop door de rechtbank en door het gerechtshof telkens met min of meer dezelfde bewoordingen de (hoger) beroepen ongegrond zijn verklaard.

  3. Ook in deze zaak worden opnieuw soortgelijke beroepsgronden als in de eerdergenoemde procedures aangevoerd. Omdat over (vrijwel) al deze punten al eerder uitspraken zijn gedaan, heeft de rechtbank ter zitting met partijen besproken dat in deze uitspraak de nadruk zal worden gelegd op beroepsgronden die nieuw zijn of beroepsgronden waarin gemotiveerd wordt onderbouwd waarom eerdere beslissingen onjuist zouden zijn. Waar dat niet het geval is, zal de rechtbank in deze uitspraak volstaan met het verwijzen naar de beslissingen in die eerdere procedures.

  4. De rechtbank zal in dat kader in deze uitspraak met name verwijzen naar haar uitspraken van 17 april 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:1778) en van 12 december 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:6690) over de Legesverordening 2021 en de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:3906) over de Legesverordening 2019.

Het beoordelingskader over de opbrengstlimiet

  1. Partijen zijn genoegzaam bekend met het wettelijk kader en de vaste rechtspraak over de opbrengstlimiet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2024, rechtsoverwegingen 10 tot en met 12, waarin bij de toepasselijke Legesverordening in plaats van “2021” het jaar “2022” moet worden gelezen.

Inzicht in de ramingen

  1. Eisers stellen opnieuw dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht in de ramingen heeft verschaft en wijzen op het gewijzigde artikel 10, aanhef en onder a en c, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop de heffingsambtenaar in het bij de uitspraken op bezwaar overgelegde overzicht inzicht heeft gegeven in de ramingen, qua opzet niet afwijkt van het overzicht dat in de eerdergenoemde procedures aan de orde is geweest. De wijze van inzicht geven door de heffingsambtenaar is uitgebreid aan de orde gekomen in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2025, in de overwegingen 4.1 tot en met 4.11. De rechtbank volstaat met een verwijzing naar deze passages, in het bijzonder naar de rechtsoverwegingen 4.9 tot en met 4.11. Dat de heffingsambtenaar in de meest recente Legesverordening [gemeenteplaats] al een kostendekkendheidsoverzicht bijvoegt dat volgens eisers meer inzicht geeft, maakt niet dat in de onderhavige zaak onvoldoende inzicht werd verschaft. Het betoog slaagt niet.

Nadere informatie over in twijfel getrokken posten

  1. Eisers voeren verder aan dat er twijfel bestaat met betrekking tot de juistheid van de geraamde baten en lasten en dat de heffingsambtenaar deze twijfel onvoldoende heeft weggenomen. In dat verband wijzen eisers op cijfermatige verschillen tussen het kostendekkingsoverzicht en onderdelen van de Programmabegroting. Eisers stellen verder dat er getwijfeld moet worden aan de geraamde baten van Titel 2, de geraamde lasten van Titel 2, de ramingen van baten en lasten van het project [bedrijf 6] en de ramingen van Titel 1 en 3. Verder wijzen eisers opnieuw op de Reserve Grote Projecten en stellen zij dat zij onvoldoende inzicht hebben gekregen in de ramingen als gevolg het niet doorgaan van een zogenoemde egalisatievoorziening.

  2. De heffingsambtenaar heeft bij het verweerschrift aanvullende informatie verschaft over de in twijfel getrokken posten. Hij heeft bij dat verweerschrift een Overzicht kostendekkendheid, de Programmabegroting 2022-2025, een zogenoemde grootboekrekening 2022 en een Overzicht Overhead overgelegd. De heffingsambtenaar heeft tot slot toegelicht dat cijfermatige verschillen zijn ontstaan doordat een verkeerde tabel is toegevoegd aan de uitspraken op bezwaar.

  3. De rechtbank stelt vast dat ook over de vraag of de heffingsambtenaar met de door hem overgelegde stukken naar vermogen inzicht heeft verschaft in de ramingen en of hij met de door hem verstrekte gegevens voldoende heeft gereageerd op de door eisers in twijfel getrokken posten, in eerdere procedures al een oordeel is gegeven. De rechtbank verwijst hiervoor naar de rechtsoverwegingen 17 tot en met 22 van de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2024. Met de heffingsambtenaar verwijst de rechtbank met betrekking tot eisers’ betoog dat er verschillen bestaan tussen kostendekkingsoverzichten en onderdelen van de Programmabegroting ook naar het oordeel van het gerechtshof in de eerdergenoemde uitspraak van 24 juni 2025, in de overwegingen 4.16 en 4.17. Eisers hebben niet gemotiveerd betoogd waarom deze eerdere oordelen onjuist zijn. Het betoog slaagt dan ook niet. De rechtbank zal op de overige onderdelen van het betoog van eisers hieronder ingaan.

Egalisatievoorziening

  1. Eisers hebben in deze procedure aangevoerd dat de ramingen van de baten en lasten over 2022 zijn aangepast als gevolg van het niet instellen van de egalisatievoorziening, waardoor gerede twijfel moet bestaan over de juistheid van de ramingen. De heffingsambtenaar heeft gemotiveerd betwist dat de raming van de baten en lasten is aangepast als gevolg van het niet instellen van die egalisatievoorziening. De rechtbank kan de heffingsambtenaar volgen in zijn betoog dat het niet instellen van die egalisatievoorziening geen gevolgen heeft gehad voor de raming van de baten en lasten. Ter toetsing ligt immers slechts de vraag voor of de heffingsambtenaar in redelijkheid tot de raming van de baten en lasten heeft kunnen komen. In zoverre oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft met betrekking tot dit onderdeel van de in twijfel getrokken posten en daarmee deze twijfel voldoende heeft weggenomen. De door eisers overgelegde interne mailwisselingen ‘Raads -en collegevoorstel [bedrijf 6] ’ werpen geen ander licht op dit oordeel, aangezien de egalisatievoorziening niet is doorgegaan. Het betoog slaagt niet.

Reserve Grote Projecten

  1. Eisers voeren aan dat de gemeente [gemeenteplaats] leges van grote projecten, zoals [bedrijf 6] , op niet toegestane wijze via de ‘Reserve grote projecten’ laat lopen. De heffingsambtenaar stelt daartegenover dat geen legesinkomsten in de Reserve worden gestort en dat deze reserve niet van invloed is op de raming van baten en lasten. Eisers hebben deze beroepsgrond al meerdere keren aangevoerd en in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2025 wordt daar in rechtsoverwegingen 4.12 tot en met 4.14 uitvoerig op ingegaan. Omdat eisers geen nieuwe argumenten naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank verwijzen naar deze passages. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Raming van de baten en lasten Titel 2 / [bedrijf 6]

  1. Eisers voeren onder verwijzing naar het zogenaamde Werkplan aan dat de baten voor het project [bedrijf 6] structureel te laag worden ingeschat, doordat het aantal te bouwen woningen in dit project - en daarmee de te verwachten legesinkomsten - telkens lager wordt geraamd dan wat er daadwerkelijk is gebouwd. De lasten zijn volgens eisers te hoog gewaardeerd. De heffingsambtenaar heeft het totaalbedrag aan leges voor [bedrijf 6] gebaseerd op 150 te bouwen woningen in 2022 en heeft onweersproken gesteld dat in 2022 uiteindelijk 162 woningen zijn gerealiseerd. In de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2025 wordt in rechtsoverwegingen 4.22 tot en met 4.27 uitvoerig ingegaan op de ramingen van het aantal te bouwen woningen in het project [bedrijf 6] . Daarbij heeft het gerechtshof de ramingen van de jaren 2017 tot en met 2022 en het aantal gerealiseerde bouwaanvragen in diezelfde periode afgezet tegen de prognoses uit het Werkplan. Daarbij heeft het gerechtshof ook al de raming met betrekking tot de Legesverordening 2022 betrokken in de conclusie dat de heffingsambtenaar de baten van het project [bedrijf 6] niet (structureel) te laag of de lasten van het project te hoog heeft geraamd. Eisers hebben niet gemotiveerd aangevoerd waarom deze conclusies onjuist zijn. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Raming van de lasten Titel 2 / Overhead en loonkosten

  1. Eisers stellen dat zij onvoldoende inzicht hebben gekregen in de raming van de lasten van Titel 2 (Overhead en loonkosten). De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift en het nader verweer van 3 juli 2025 uitgebreid toegelicht hoe de berekening van de loonkosten en overhead heeft plaatsgevonden. In de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2025 is in de rechtsoverwegingen 4.28 tot en met 4.30 al geoordeeld dat ten aanzien van deze punten de heffingsambtenaar niet gehouden was om nadere inzichten te verschaffen. Omdat eisers ook tegenover dit oordeel geen nieuwe argumenten naar voren hebben gebracht, volstaat de rechtbank met verwijzing naar deze passage. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Ramingen van de baten en lasten van Titel 1 en 3

  1. Eisers voeren aan dat op basis van een vergelijking met de ramingen voor Titel 1 en 3 over de periode 2018-2022 geconcludeerd kan worden dat de verschillen met betrekking tot de baten en/of lasten voor paspoorten en huwelijken over de jaren heen onverklaarbaar zijn. De heffingsambtenaar heeft in zijn nader verweer van 3 juli 2025 naar aanleiding van de nadere beroepsgronden voor de posten rijbewijzen, paspoorten, VOG’s en Horeca de geraamde baten gecorrigeerd. Zoals ook al in eerdere procedures aan de orde is geweest, bijvoorbeeld in de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2024 (rechtsoverwegingen 40 en 41), hoefde door de heffingsambtenaar niet meer inzicht in de ramingen te worden verstrekt dan de heffingsambtenaar al had gedaan. Eisers hebben geen bewijs geleverd dat de ramingen - voor zover deze niet zijn gecorrigeerd - onjuist zijn. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

  2. De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van de toegevoegde correcties op de baten de bedragen van de ramingen in de nadere toelichting van 3 juli 2025 aangepast en komt daarbij op een gewijzigd kostendekkingspercentage van 83,09 %. Hiermee staat vast dat de opbrengstlimiet van de legesverordening niet is overschreden.

Tarieven voor binnen- en buitenplanse afwijking

  1. Eisers stellen primair dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen het verschuldigde bedrag aan leges voor een aanvraag voor bouwen en voor verschillende aanvragen voor planologisch afwijken. Ook met betrekking tot deze beroepsgrond heeft deze rechtbank al eerder een uitspraak gedaan, zie de uitspraak van deze rechtbank van 17 april 2023, rechtsoverwegingen 39 en 40, waarin is geoordeeld dat het onderscheid tussen verschillende aanvragen/activiteiten tot de beoordelingsruimte/bevoegdheid van de gemeenteraad behoort en dat het de gemeente vrij staat om onderscheid te maken in de heffingsmaatstaf. Dat leidt niet tot willekeurige of onredelijke belastingheffing, zodat de legesverordening niet onverbindend is vanwege strijd met algemene rechtsbeginselen. Nu eisers geen gronden hebben aangevoerd waarom van dit eerdere oordeel moet worden afgeweken, ziet de rechtbank geen reden om nu anders te oordelen. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Berekening leges

  1. Eisers stellen subsidiair dat de wijze van berekening van de diverse legesaanslagen niet juist is. De rechtbank verwijst wat betreft de beoordeling van deze beroepsgrond naar de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2024, rechtsoverwegingen 44 tot en met 46, waarbij wat betreft de toepasselijke Legesverordening in plaats van “2021” het jaar “2022” moet worden gelezen. Nu eisers geen gronden hebben aangevoerd waarom van dit oordeel moet worden afgeweken, ziet de rechtbank geen reden om nu anders te oordelen. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn ongegrond. De opbrengstlimiet is niet overschreden. Er is ook geen sprake van strijd met een algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank ziet daarom geen reden om de Legesverordening 2022 onverbindend te verklaren. De leges zijn ook juist berekend. Alle opgelegde legesaanslagen blijven in stand. Eisers krijgen geen gelijk. Daarom krijgen zij het griffierecht niet terug en krijgen zij ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. M. Venderbosch, leden, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.