Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4580 - Rechtbank Midden-Nederland - 21 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:458021 augustus 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 25/2685

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv (gemachtigde: R. van den Brink).

Procesverloop

1. Eiser ontvangt vanaf 19 augustus 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering van het Uwv op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Op

13 februari 2014 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een toeslag op zijn WIA-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW). Met het besluit van 7 april 2014 heeft het Uwv eiser vanaf 15 februari 2014 een toeslag van € 14,20 bruto per dag op zijn WIA-uitkering toegekend. De toeslag is gebaseerd op de norm voor gehuwden.

2. Met het besluit van 8 augustus 2024 (het primaire besluit I) heeft het Uwv vastgesteld dat eiser over de periode van 1 oktober 2015 tot en met 23 april 2024 € 4.551,31 te veel aan toeslag op zijn WIA-uitkering heeft ontvangen, omdat hij zijn gewijzigde leefvorm niet (op tijd) heeft gemeld bij het Uwv. Het Uwv heeft het bedrag aan te veel ontvangen toeslag met dit besluit teruggevorderd. Met het besluit van 20 september 2024 (het primaire besluit II) heeft het Uwv ook een boete van 50% van het benadelingsbedrag aan eiser opgelegd. De boete bedraagt € 2.275,66.

3. Eiser heeft tegen deze primaire besluiten bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn toeslag niet afhankelijk was van zijn burgerlijke staat, maar van zijn lage uitkering die onder het minimum ligt. Verder heeft eiser aangevoerd dat de terugvordering en boete zijn financiële situatie bemoeilijken, omdat zijn inkomen onder de beslagvrije voet valt. In de beslissing op bezwaar van 19 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.

4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

5. De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 met behulp van een beeldverbinding op een hybride zitting behandeld. Eiser is digitaal via Teams verschenen. Het Uwv heeft zich fysiek laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Gronden van het beroep

6. Eiser voert aan dat zijn leefvorm, sinds zijn emigratie naar Marokko tot aan zijn tweede huwelijk, niet is gewijzigd. Het Uwv gaat er volgens eiser ten onrechte vanuit dat hij op 30 juni 2022 is gaan samenwonen met mevrouw [A] . Dat is volgens eiser niet het geval, omdat samenwonen voor het huwelijk binnen zijn gemeenschap en volgens zijn geloofsovertuiging niet is toegestaan. Zijn vrouw is dan ook pas na het huwelijk bij hem ingetrokken. Eiser heeft het Uwv onverwijld op de hoogte gebracht van zijn huwelijk, zodat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Daarnaast voert eiser aan dat hij als gevolg van het bestreden besluit in ernstige financiële problemen komt, waardoor het Uwv van terugvordering en het opleggen van een boete had moeten afzien.

Over welke periode is de toeslag teruggevorderd?

7. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv aan het besluit tot terugvordering van de toeslag de schending van de inlichtingenplicht ten grondslag heeft gelegd. De inlichtingenplicht houdt in dat degene die aanspraak maakt op toeslag onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden aan het Uwv moet mededelen waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag.[1] Het Uwv heeft vastgesteld dat eiser wijzigingen in zijn leefvorm niet onverwijld bij het Uwv heeft gemeld, zodat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden.

8. Het Uwv heeft vastgesteld dat de leefvorm van eiser op 1 oktober 2015, 30 juni 2022 en 23 april 2024 is gewijzigd. Op 1 oktober 2015 is eiser geëmigreerd naar Marokko. Eiser heeft dit doorgegeven aan het Uwv, maar zonder te vermelden dat hierbij zijn leefvorm is gewijzigd naar alleenstaand. Zijn toenmalige partner en kinderen zijn in Nederland gebleven. Het niet melden van deze wijziging heeft volgens het Uwv echter geen gevolgen gehad voor het recht op toeslag, omdat de toeslag van eiser is gemaximeerd tot aan zijn dagloon. Volgens het Uwv is de leefvorm van eiser op 30 juni 2022 opnieuw gewijzigd, omdat eiser op die datum is gaan samenwonen met mevrouw [A] , geboren op [geboortedatum] 1999. Hierdoor is zijn recht op toeslag komen te vervallen. Eiser heeft vanaf 23 april 2024 weer recht op toeslag als gevolg van de geboorte van zijn zoon.

9. Het voorgaande betekent dat het Uwv alleen over de periode van 30 juni 2022 tot en met 23 april 2024 toeslag heeft teruggevorderd. Feitelijk is zelfs alleen over de periode

30 juni 2022 tot en met 31 mei 2023 toeslag teruggevorderd, omdat de toeslag per 1 juni 2023 al was stopgezet. De nabetaling van toeslag per 23 april 2024 is in mindering gebracht op de terugvordering. Hierdoor bedraagt het terug te vorderen bedrag € 3.767,12,-.

Is de leefvorm van eiser per 30 juni 2022 gewijzigd?

10. Eiser voert aan dat hij pas na zijn huwelijk is gaan samenwonen, omdat samenwonen vóór het huwelijk binnen zijn geloofsgemeenschap niet is toegestaan. Het Uwv vordert dan ook volgens eiser ten onrechte toeslag terug vanaf 30 juni 2022.

11. De TW bepaalt dat een gehuwde wiens echtgenoot is geboren na

31 december 1971 geen recht heeft op toeslag, tenzij tot hun huishouden een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar.[2] De rechtbank overweegt dat voor de TW mede als gehuwd wordt aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert.[3] Eiser heeft in het formulier met dagtekening 14 juli 2024 vermeld dat hij op 30 juni 2022 is gaan samenwonen met zijn partner geboren op [geboortedatum] 1999. Tot hun huishouden behoorde op dat moment geen kind jonger dan 12 jaar. Voor de TW wordt eiser daarom per 30 juni 2022 beschouwd als gehuwd met iemand geboren na 31 december 1971, waardoor zijn recht op toeslag is komen te vervallen. Eiser had zijn gewijzigde leefvorm onverwijld moeten melden en dat heeft hij niet gedaan. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat zijn broer het formulier van 14 juli 2024 voor hem heeft ingevuld. Zijn broer heeft per ongeluk de datum waarop eiser zijn partner heeft leren kennen ingevuld als datum waarop eiser met haar is gaan samenwonen. Er is sprake geweest van een miscommunicatie tussen hem en zijn broer.

12. De rechtbank stelt vast dat eiser het formulier met dagtekening van 14 juli 2024 heeft ondertekend. Dat heeft eiser ook op de zitting verklaard. Het Uwv mocht daarom uitgaan van de juistheid van de gegevens op het door eiser ingevulde of ondertekende formulier. Dat eiser volgens de trouwakte op een latere datum is getrouwd, zegt op zichzelf nog niets over het moment waarop hij is gaan samenwonen. De rechtbank kent daarnaast meer gewicht toe aan het door eiser ondertekende formulier waarop staat dat hij op 30 juni 2022 is gaan samenwonen dan aan de achteraf door eiser gegeven toelichting dat samenwonen en trouwen gelijk opgaan volgens zijn geloofsovertuiging. Omdat het Uwv mocht uitgaan van de verklaringen op het formulier van 14 juli 2024, heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Eiser heeft vanaf 30 juni 2022 tot aan het stopzetten van de toeslag op 1 juni 2023 onterecht toeslag ontvangen. Het Uwv heeft het recht op toeslag dan ook terecht herzien en teruggevorderd, waartoe het Uwv ook verplicht was.[4] Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht, moest het Uwv ook een bestuurlijke boete aan eiser opleggen.[5]

Was er een dringende reden om van terugvordering en de boete af te zien (hardheidsclausule)?

13. Eiser voert aan dat hij als gevolg van de terugvordering en boete in financiële problemen komt. Naar de rechtbank begrijpt doet eiser een beroep op een dringende reden om van terugvordering af te zien.

14. De rechtbank overweegt dat eiser zijn standpunt niet heeft onderbouwd met financiële gegevens. Ook tijdens de zitting heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in de financiële situatie van eiser, waardoor de rechtbank niet is gebleken dat eiser als gevolg van het bestreden besluit in een financiële noodsituatie terechtkomt, waardoor het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering en het opleggen van een boete had moeten afzien. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat eiser niet heeft gereageerd op de verzoeken van het Uwv om aanvullende inkomensgegevens voor het berekenen van zijn aflossingscapaciteit en de vaststelling van zijn beslagvrije voet. De beroepsgrond slaagt niet.

15. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat hij zijn gewijzigde leefvorm op

1 oktober 2015 niet met opzet niet aan het Uwv heeft doorgegeven, terwijl voor het opleggen van een boete een opzettelijk handelen is vereist.

16. De rechtbank overweegt dat de boete uitsluitend is opgelegd voor het niet doorgeven van de gewijzigde leefvorm per 30 juni 2022, waardoor eiser tot en met

31 mei 2023 ten onrechte toeslag heeft ontvangen. De mate van verwijtbaarheid heeft een rol heeft gespeeld bij het bepalen van de hoogte van de boete. Het Uwv heeft vastgesteld dat geen sprake is van opzet of grove schuld bij eiser, maar van normale verwijtbaarheid. De boete is daarom vastgesteld op 50% van het bedrag aan te veel ontvangen toeslag (het benadelingsbedrag).[6] De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de hoogte van boete conform het Boetebesluit sociale zekerheidswetten heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht is overgegaan tot het terugvorderen van de toeslag over de periode van 30 juni 2022 tot en met 31 mei 2023 en het opleggen van een boete. Eiser krijgt dus geen gelijk en krijgt daarom ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.N. van Ooijen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 12 van de TW.

Artikel 3 van de TW.

Artikel 1, derde lid, van de TW.

Artikel 20 van de TW.

Artikel 14a van de TW.

Artikel 2 Boetebesluit sociale zekerheidswetten


Voetnoten

Artikel 12 van de TW.

Artikel 3 van de TW.

Artikel 1, derde lid, van de TW.

Artikel 20 van de TW.

Artikel 14a van de TW.

Artikel 2 Boetebesluit sociale zekerheidswetten