Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4360 - Rechtbank Midden-Nederland - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:436012 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/1836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] ., uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: M.C. Vael).

Inleiding

1.1 Met de beschikking van 31 mei 2023 heeft verweerder aan eiseres een aanslag reclamebelasting opgelegd van € 1.180,-.

1.2 Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 29 december 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

1.3 Tegen de uitspraak op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4 Het beroep is behandeld op de zitting van 14 juli 2025. De gemachtigde van eiseres heeft deelgenomen aan de zitting. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft, zonder bericht van afmelding, niet deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Procedeergedrag

  1. Bij de beoordeling van dit beroep bewaakt de rechtbank de goede procesorde en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de latere brieven en de ‘pinpointbrief’ staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. Daar kan de rechtbank niets mee. De rechtbank snapt dan ook dat de heffingsambtenaar in bezwaar en beroep niets kan met dergelijke geschriften. De goede procesorde verzet zich vervolgens tegen het betrekken van standpunten in beroep, als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen (op zitting), onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. In dit geval heeft de heffingsambtenaar benadrukt dat eiseres uitsluitend beroepsgronden aanvoert tegen de hoogte van de WOZ-waarde, terwijl in deze aanslag geen WOZ-beschikking is opgenomen. De rechtbank begrijpt hieruit dat de heffingsambtenaar vindt dat de wijze van procederen door eiseres, te weten het pas op de zitting naar voren brengen van concrete bezwaren tegen de beschikking, in strijd komt met een goede procesorde. De rechtbank is het daarmee eens. Daarom laat de rechtbank de op de zitting aangevoerde beroepsgronden buiten beschouwing.

2.1 Dat betekent dat de gemachtigde van eiseres, zowel in het beroepschrift, de latere brieven, de ‘pinpointbrief’, als op de zitting geen concrete gronden heeft aangevoerd die mee kunnen worden genomen bij de beoordeling van het geschil.

Feiten

  1. Op het adres [adres] te [plaats] is een tankstation van eiseres gevestigd. Eiseres heeft de aanslag reclamebelasting opgelegd gekregen vanwege het hebben van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.

  2. De heffingsambtenaar heeft een aanslag reclamebelasting ter hoogte van € 1.180,- opgelegd voor de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 december 2023. Daarbij is de heffingsambtenaar uitgegaan van een uiting met een oppervlakte van 29,46 m².

Beoordeling door de rechtbank

5*.* Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet is de Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting 2017 (de Verordening) vastgesteld. Onder de naam ‘reclamebelasting’ wordt een belasting geheven over openbare aankondigingen, zichtbaar vanaf de openbare weg, van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, al dan niet met vergunning, de reclameobjecten worden aangetroffen. De reclamebelasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij de verordening behorende tarieventabel, in dit geval voor het jaartarief voor het hebben van een reclameobject, aangebracht op of aan een bouwwerk van 20 tot 50 vierkante meter voor het bedrag van

€ 1.180,-.

  1. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de aanslag reclamebelasting op goede gronden heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

  2. Eiseres heeft geen specifieke gronden aangevoerd ter zake van de aanslag reclamebelasting. In haar beroepschrift heeft zij alleen gronden aangevoerd die zien op de Wet WOZ, maar niet over reclamebelasting. In het onderhavige geval is van een WOZ-beschikking geen sprake.

  3. In beroep heeft eiseres voor het eerst op zitting aangevoerd dat zij het niet eens is met de reclamebelasting. Eiseres meent dat de heffingsambtenaar uitgaat van de verkeerde afmetingen. Eiseres meent dat de heffingsambtenaar ten onrechte uit is gegaan van een oppervlakte van 29,84 m². Zij stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar 4,98 m² te veel aan oppervlakte heeft gerekend. Door pas op de zitting hierop te wijzen, is de heffingsambtenaar niet meer in staat gebleken om dit nader toe te lichten. Eiseres handelt hiermee in strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom deze beroepsgrond buiten beschouwing.

Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade

  1. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.

  2. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep als uitgangspunt redelijk. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 7 juni 2023. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) 3 maanden. Eiseres heeft dus in beginsel recht op vergoeding van immateriële schade.

  3. De rechtbank overweegt verder als volgt. Het verzoek van eiser valt onder de werking van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 juni 2024.[1] Hierdoor geldt dat er niet tegemoet wordt gekomen aan het verzoek tot vergoeding van immateriële schade als het financieel belang minder is dan € 1.000,- én de redelijke termijn niet met meer dan twaalf maanden is overschreden.

  4. De rechtbank stelt vast dat het financiële belang in deze zaak niet boven € 1.000,- gaat. Indien eiseres gelijk zou krijgen, dat er sprake is van verkeerde afmetingen, dan zou het bouwwerk ook volgens de berekening van eiseres zelf alsnog vallen in de categorie tussen de 20 en de 50 vierkante meter groot. De reclamebelasting zou dan gelijk blijven, zie hiervoor rechtsoverweging 5. Dat er een aanvullend financieel belang is, heeft eiser niet gesteld. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het financieel belang meer dan € 1.000,- bedraagt. Op 14 juni 2024 was bovendien de redelijke termijn nog niet overschreden. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn voor de beslechting van het belastinggeschil is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

  1. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft de heffingsambtenaar terecht de aanslag reclamebelasting opgelegd. Daarom is het beroep ongegrond.

  2. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiseres geen gelijk krijgt. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht. Ook wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Barmentlo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Hoge Raad, 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.


Voetnoten

Hoge Raad, 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.