ECLI:NL:RBMNE:2025:4263 - Rechtbank Midden-Nederland - 11 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3829
(gemachtigde: mr. A. Klaassen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werkneemstersverzekeringen, Uwv (gemachtigde: J.H. Swart)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [woonplaats] (gemachtigde: mr. M. Voogt).
- Deze uitspraak gaat over de weigering van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor de resterende duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Eiseres is de ex-werkgever van de derde-partij, de ex-werkneemster.
Procesverloop
- Eiseres en haar ex-werkneemster zijn een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeengekomen met ingang van 1 april 2023 tot en met 31 maart 2024. De actuele CAO MBO is van toepassing op deze arbeidsovereenkomst. Op 4 december 2023 zijn eiseres en de ex-werkneemster in een vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat het dienstverband met wederzijds goedvinden (met inachtneming van de opzegtermijn) zal eindigen per 1 februari 2024.
2.1. De ex-werkneemster heeft op 30 januari 2024 een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft bij besluit van 6 februari 2024 de WW-uitkering geweigerd en beslist dat zij tot en met 31 maart 2024 geen WW-uitkering kan krijgen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 8 april 2024 is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het Uwv, de ex-werkneemster en haar gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
Procesbelang
-
De rechtbank zal eerst beoordelen of eiseres procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
-
Eiseres is belanghebbende bij het bestreden besluit dat betrekking heeft op de aanspraak op een WW-uitkering van haar ex-werkneemster. De werkgever moet bij een procedure tegen een WW-besluit ook een processueel belang hebben. Volgens vaste rechtspraak is daarvan sprake als de werkgever met het ingestelde bezwaar of beroep eventueel het door hem gewenste resultaat kan bereiken en aan dat resultaat voor hem feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
[1] In zijn uitspraak van 9 januari 2015[2] heeft de Raad zijn rechtspraak over procesbelang verruimd, in die zin dat ook procesbelang zal worden aangenomen indien wordt gesteld dat het bestreden besluit een rechtstreeks gevolg heeft waarvan in een andere (al dan niet bestuursrechtelijke) rechtsverhouding nadeel zal worden ondervonden en de in de voorliggende zaak op bestuursrechtelijke gronden te nemen beslissing voor het intreden van dit gevolg beslissend is.
4.1. Eiseres is eigenrisicodrager voor de WW. Zij heeft gemotiveerd toegelicht dat het bestreden besluit een rechtstreeks gevolg heeft waarvan zij (in een andere rechtsverhouding) financieel nadeel ondervindt. Eiseres heeft daarnaast belang bij de in deze procedure aan de orde zijnde vraag of de CAO een tussentijds opzegging mogelijk maakt (met behoud van WW) zodat zij als goed werkgever met deze manier van handelen op een goede manier tussentijds afscheid te kunnen nemen van haar werkneemster. Die vraag is van invloed op de wijze waarop de beëindiging van de arbeidsrelatie ook financieel wordt afgewikkeld. Dit betekent dat eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling in deze procedure.
Inhoudelijke beoordeling
- De rechtbank zal het beroep nu inhoudelijk beoordelen.
5.1. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv op grond van de uitsluitingsgrond van artikel 19, vierde lid, WW terecht de toekenning van een WW-uitkering aan de ex-werkneemster heeft geweigerd tot en met 31 maart 2024 (de resterende duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd).
Toetsingskader
- Artikel 19, vierde lid, WW bepaalt dat geen recht op uitkering bestaat totdat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou zijn verstreken, indien deze met wederzijds goedvinden is geëindigd, zonder dat in die arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze tussentijds kan worden opgezegd als bedoeld in artikel 7:667, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de wetgever in artikel 19, vierde lid, WW, door te verwijzen naar artikel 7:667, derde lid, BW, expliciet aansluiting heeft gezocht bij het burgerlijk recht.
[3] De Raad leest in artikel 7:667, derde lid, BW, dat het enige vereiste voor een tussentijds opzegbeding is dat het schriftelijk tussen partijen is overeenkomen.
Bevat de CAO MBO een tussentijds opzegbeding?
- Eiseres voert aan dat de CAO MBO voorziet in de mogelijkheid tot opzegging van een arbeidsovereenkomst door zowel werkgever als werknemer, zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en onbepaalde tijd. Daarmee is voldaan aan het vereiste van een tussentijds opzegbeding dat schriftelijk tussen partijen is overeengekomen.
7.1. Het Uwv stelt dat geen sprake is van een tussentijds opzegbeding en dat in dit geval de arbeidsovereenkomst ook niet is beëindigd door opzegging, maar door wederzijds goedvinden.
7.2. De rechtbank stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd met de vaststellingsovereenkomst. Het gaat in deze procedure om de vraag of een tussentijds opzegbeding is overeengekomen en niet om de vraag of daarvan gebruik is gemaakt.
7.3. De rechtbank is van oordeel dat de CAO MBO een tussentijds opzegbeding bevat. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet aan een cao-bepaling een uitleg naar objectieve maatstaven worden gegeven waarbij in beginsel de bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst van die cao, van doorslaggevende betekenis zijn.
Bevat de vaststellingsovereenkomst een tussentijds opzegbeding?
7.4. Nu de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd dat de eerste beroepsgrond slaagt hoeft de grond dat (ook) in de vaststellingsovereenkomst een tussentijds opzegbeding is overeengekomen geen bespreking meer.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De rechtbank ziet op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de ex-werkneemster recht heeft op een WW-uitkering van 1 februari 2024 tot en met 31 maart 2024. Het is aan het Uwv om de ex-werkneemster en eiseres te informeren over de (financiële) gevolgen van het toekennen van de WW-uitkering.
8.1. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook zal de rechtbank het Uwv veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.461,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat de ex-werkneemster recht heeft op een WW-uitkering van 1 februari 2024 tot en met 31 maart 2024;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 371,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.461,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Coenen, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Centrale Raad van Beroep 7 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:706.
Centrale Raad van Beroep 9 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:53.
Centrale Raad van Beroep 18 april 2024 ,ECLI:NL:CRVB:2024:791.
Centrale Raad van Beroep 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1744