ECLI:NL:RBMNE:2025:4057 - Rechtbank Midden-Nederland - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/5823 en UTR 23/5828
[eiser], uit [woonplaats] , eiser, als wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoons, [zoon A] en [zoon B], (gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
1. Deze uitspraak gaat over de hoogte van de tegemoetkoming die eiser ten behoeve van zijn zoons heeft ontvangen in het kader van de Kindregeling van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser vindt de tegemoetkoming te laag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de tegemoetkoming voor [zoon A] terecht is vastgesteld op € 4000,- (zaaknummer UTR 23/5823) en of de tegemoetkoming voor [zoon B] terecht is vastgesteld op € 6.000,- (zaaknummer UTR 23/5828).
Procesverloop
2. Bij afzonderlijke besluiten van 3 mei 2023 is aan de zoons van eiser ambtshalve een tegemoetkoming van € 4.000,- (voor [zoon A] ) respectievelijk € 6.000,- (voor [zoon B] ) toegekend op grond van de Kindregeling. Met de bestreden besluiten van 11 oktober 2023 op de bezwaren van eiser is Dienst Toeslagen bij die besluiten gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Dienst Toeslagen heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
2.2. De rechtbank heeft de beroepen op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.
Totstandkoming van het besluit
3. Vanwege de toeslagenaffaire zijn er verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Het herstelproces wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, namens de Dienst Toeslagen. Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor kinderen van gedupeerde ouders een Kindregeling is opgezet. Deze regeling is opgenomen in de Wht en staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht. Met deze regeling kunnen kinderen van gedupeerde ouders ook een tegemoetkoming krijgen.
4. De zoons van eiser zijn kinderen van gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire. Daarom hebben zij een tegemoetkoming gekregen conform het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid aanhef en onder c, van de Wht (de Kindregeling).
Beoordeling door de rechtbank
5. In deze zaak is niet in geschil dat de zoons van eiser voldoen aan de vereisten om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, en dat de tegemoetkomingen zijn vastgesteld op de bedragen als genoemd in artikel 2.12 van de Wht . In deze zaken is wel in geschil of Dienst Toeslagen de tegemoetkomingen op goede gronden heeft vastgesteld op deze bedragen.
De hoogte van de tegemoetkoming
6. Eiser voert aan dat de hoogte van de tegemoetkomingen te laag is en niet alle schade dekt. Met het toekennen van € 4.000,- respectievelijk € 6.000,- wordt geen recht gedaan aan het leed dat zijn zoons hebben ondergaan. De wetgever heeft onvoldoende oog gehad voor de door de kinderen geleden schade. Naar de rechtbank begrijpt doelt eiser hier op een contra-legem toetsing.
7. De rechtbank stelt vast dat de Wht een wet in formele zin is en artikel 2.12, van de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd. In beginsel kan de rechtbank een wet in formele zin niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Dit kan alleen als het gaat om omstandigheden waar de wetgever bij de totstandkoming van de wet geen rekening mee heeft gehouden. Uit de Memorie van Toelichting van de Kindregeling en de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025
Hardheidsclausule
8. Eiser doet daarnaast een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht, die volgens eiser de mogelijkheid biedt om af te wijken van de in artikel 2.12 van de Wht vastgestelde bedragen. Hierbij voert hij nogmaals aan dat de tegemoetkoming de geleden schade niet dekt en daarom van de hoogte van de tegemoetkoming moet worden afgeweken.
9. De rechtbank stelt voorop dat artikel 9.1 van de Wht (de hardheidsclausule) bepaalt in welke gevallen kan worden afgeweken van de Wht. In de hardheidsclausule wordt artikel 2.12 van de Wht (dat gaat over de hoogte van de bedragen) niet genoemd. In de hardheidsclausule wordt artikel 2.10 van de Wht (over wie in aanmerking komt voor tegemoetkoming) wel genoemd en in artikel 2.10 van de Wht wordt verwezen naar artikel 2.12 van de Wht, maar dat betekent niet dat de hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om ook af te wijken van artikel 2.12 van de Wht en een hoger bedrag toe te kennen. De hardheidsclausule geeft dus wel een mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels over wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, maar niet van de regels over de hoogte daarvan. De rechtbank is van oordeel, en volgt daarmee de Afdeling, dat de hardheidsclausule niet de mogelijkheid biedt om van de hoogte van de tegemoetkoming af te wijken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Afzien van het horen
10. Eiser heeft ervan afgezien gehoord te worden, omdat Dienst Toeslagen, ongeacht wat naar voren wordt gebracht, niet afwijkt van het toegekende bedrag. Hierdoor wordt de bezwaarprocedure volgens eiser inhoudsloos. Dienst toeslagen handelt vooringenomen en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
11. De rechtbank stelt vast dat Dienst Toeslagen de door eiser in bezwaar aangevoerde gronden heeft beoordeeld en opnieuw aan de Wht heeft getoetst. Hiermee heeft Dienst Toeslagen in beide zaken een volledige heroverweging gemaakt. Dat een bezwaarprocedure niet leidt tot het resultaat dat eiser wenst, betekent niet bij voorbaat dat er sprake is van vooringenomenheid.
Persoonlijk dossier
12. Eiser verzoekt Dienst Toeslagen om aan zijn zoons het persoonlijk dossier van hun ouders te geven. Als dat niet wordt verstrekt, dan moet het persoonlijk dossier met alle informatie van zijn zoons verstrekt worden. Dienst Toeslagen verschuilt zich volgens eiser ten onrechte achter de AVG bij de weigering het dossier van de ouders te overleggen.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Dienst Toeslagen moet op grond van artikel 8:42 van de Awb alle op de zaken betrekking hebbende stukken overleggen. In deze zaken zijn dat de stukken die te maken hebben met de door Dienst Toeslagen ambtshalve toegekende forfaitaire vergoedingen en die heeft de Dienst Toeslagen aan eiser toegestuurd. Het persoonsdossier van de ouder(s) valt daar niet onder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Immateriële schadevergoeding
14. Eiser voert aan dat zijn zoons recht hebben op een (immateriële) schadevergoeding. Ter onderbouwing voert hij aan dat zijn zoons zijn gediscrimineerd en door het onrechtmatige handelen in hun eer en goede naam en in hun persoon zijn aangetast. Voor zover eiser daarmee verzoekt om een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), oordeelt de rechtbank als volgt.
15. De rechtbank stelt vast dat op 1 juli 2013 de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns) in werking is getreden, voor zover de wet ziet op schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. Op grond van artikel V, eerste lid, aanhef en onder, van de Wns is titel 8.4 van de Awb niet van toepassing op schade veroorzaakt door besluiten of andere handelingen van de Belastingdienst/Toeslagen of van andere bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van aan de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen taken. Dit betekent dat op een tot de bestuursrechter gericht verzoek om verweerder tot schadevergoeding te veroordelen, titel 8.4 van de Awb, en daarmee artikel 8:88 van de Awb niet van toepassing zijn, maar het recht zoals dat gold voor 1 juli 2013.
16. De rechtbank overweegt ten slotte dat de hersteloperatie verschillende compensatieregelingen voor geleden schade kent. De compensatie die een gedupeerde ouder ontvangt, is bedoeld voor het hele gezin. Als de compensatie niet dekkend is voor de werkelijk geleden schade kan de ouder bij de Commissie Werkelijke Schade een aanvraag indienen.
Conclusie en gevolgen
17. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat Dienst Toeslagen terecht een tegemoetkoming van € 4.000,- respectievelijk € 6.000,- aan de zoons van eiser heeft toegekend. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
De uitspraak van 2 juli 2025 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), ECLI:NL:RVS:2025:2993.
ABRvS 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3113.
Dat staat in artikel 2.1, derde lid, van de Wht.
Dat staat in artikel 2.21 van de Wht.