Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:3601 - Rechtbank Midden-Nederland - 18 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:360118 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/6166-T

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Gürses),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder (gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. Eiseres is op 2 november 2021 uitgevallen voor haar werkzaamheden als [functie] in een huisartsengroepspraktijk voor 33 uur per week. Het Uwv heeft met het besluit van 12 oktober 2023 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiseres toegekend in de vorm van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid per 31 oktober 2023 tot en met 14 september 2025.

2. Op 16 december 2023 heeft eiseres bij het Uwv gemeld dat zij vanaf 4 november 2023 12 uur per week is gaan werken bij haar werkgever.

3. Op 23 januari 2024 heeft eiseres zich ziek gemeld en op 24 januari 2024 bij het Uwv een melding gedaan over haar toegenomen klachten. Het Uwv heeft met een besluit van 25 januari 2024 een Ziektewet-uitkering met ingang van 23 januari 2024 toegekend aan eiseres.

4. De verzekeringsarts heeft een medisch onderzoek verricht naar aanleiding van de melding over de toegenomen gezondheidsklachten. Er is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens een arbeidskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat er geen voorbeeldfuncties konden worden gevonden die geschikt zijn voor eiseres. Eiseres heeft om die reden geen theoretische verdiencapaciteit en is op arbeidskundige gronden 100% arbeidsongeschikt.

5. Met het besluit van 28 maart 2024 (het primaire besluit) heeft het Uwv de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering niet gewijzigd. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.

6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft medisch onderzoek verricht. Er is geen FML opgesteld, omdat eiseres volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op datum in geding geen benutbare mogelijkheden heeft.

7. Met het besluit van 3 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en heeft daaraan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. Eiseres is op medische gronden volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt geacht.

8. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In beroep heeft eiseres de volgende medische stukken overgelegd: een brief van de afdeling chirurgische oncologie van 16 september 2024, een brief van de afdeling chirurgische oncologie van 6 februari 2025 en een brief van de afdeling revalidatie van 7 april 2023. Ook heeft ze een brief met een toelichting op haar gezondheidssituatie overgelegd op 11 april 2025. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift, twee aanvullende verweerschriften en drie aanvullende reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

9. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv. Eiseres was niet aanwezig.

Wat vinden partijen?

10. Niet in geschil is dat eiseres op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Wat partijen verdeeld houdt, is of eiseres duurzaam arbeidsongeschikt is per 24 januari 2024 zodat eiseres op recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.

11. Eiseres vindt dat verbetering van haar belastbaarheid niet te verwachten is. Uit de door haar overgelegde medische informatie blijkt dat haar gezondheidstoestand onveranderd (slecht) is gebleven. De voedingssonde is niet verwijderd en eiseres zal daar structureel afhankelijk van blijven. Dit blijkt uit de brief van de afdeling chirurgische oncologie van 16 september 2024. Ook heeft ze niet kunnen starten met revalidatie wegens pijnklachten en omdat ze niet naar de behandellocatie kon reizen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres verteld dat eiseres sinds januari 2024 een andere pijnmedicatie gebruikt maar dat haar vermoeidheidsklachten niet zijn afgenomen. Gelet op de klachten van eiseres en op haar leeftijd en leefwijze, zal haar belastbaarheid naar verwachting alleen maar verder afnemen. Eiseres vindt de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ondeugdelijk omdat de verzekeringsarts de verwachting op herstel niet baseert op de feiten en omstandigheden die specifiek bij haar spelen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat alle gronden zien op de motivering van het inhoudelijke medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de duurzaamheid van haar beperkingen. Niet is bedoeld om gronden aan te voeren die zien op de zorgvuldigheid van het (medisch) onderzoek.

12. Het Uwv vindt dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd dat er op datum in geding nog behandelmogelijkheden waren voor eiseres. Deze behandelmogelijkheden volgen uit het advies van de chirurg. Volgens het Uwv is daarmee de verwachting op herstel gebaseerd op de feiten en omstandigheden die specifiek bij eiseres spelen. Omdat de mogelijkheden voor eiseres om te werken door deze behandelopties nog kunnen verbeteren, concludeert het Uwv dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt is.

Beoordeling door de rechtbank

13. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits die rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan die zorgvuldigheidseisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.

14. De Centrale Raad van Beroep hanteert strenge criteria voor de beoordeling van duurzaamheid door verzekeringsartsen. De verzekeringsarts moet bij een claim van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid een inschatting maken van de herstelkansen in het eerste jaar en de periode erna. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Als de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling voor de individuele verzekerde.[1]

Is deugdelijk gemotiveerd dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt is?

15. In de rapportage van 30 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er ten aanzien van de klachten van eiseres meer klachten zijn bijgekomen sinds de beoordeling einde wachttijd. Uit de aangeleverde correspondentie van de behandeld sector blijkt dat er een wisselend beloop is met diverse interventies voor de buikklachten naast de al eerdere geconstateerde conversiestoornis. Er is tevens een opiaten afhankelijkheid bijgekomen. Zij stelt vast dat er, net als bij de einde wachttijdbeoordeling, ongewijzigd sprake is van een situatie waarbij er geen benutbare mogelijkheden zijn te duiden wegens een precair evenwicht en hoge kwetsbaarheid van belanghebbende. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ten aanzien van de prognose verbetering te verwachten door ontwenning van oxycodon, het volgen van een revalidatietraject ter verbetering van de algehele conditie, en door verwijdering van de sonde. Deze behandelmogelijkheden volgen uit de brief van de chirurg van 4 januari 2024 waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar verwijst in haar rapportage. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook geen sprake van duurzame arbeidsbeperkingen.

16. In de aanvullende rapportages van 10 januari 2025, 29 april 2025 en 9 mei 2025 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar oordeel gebleven dat er geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen, omdat er behandelmogelijkheden bestaan. In de rapportage van 9 mei 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook verwezen naar de mogelijkheid om de mentale problematiek van eiseres te behandelen. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv verduidelijkt dat hiermee het afbouwen van de pijnmedicatie wordt bedoeld.

17. De rechtbank overweegt dat de inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen berust op mogelijke medische behandelingen voor eiseres. Verwezen is naar de brief van de afdeling chirurgische oncologie van 16 september 2024, waarin behandelmogelijkheden staan. Zoals hiervoor in overweging 14 uiteen is gezet, dient de verzekeringsarts, indien zijn inschatting berust op een medische behandeling, een onderbouwing te geven die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling voor de individuele verzekerde en of dit resultaat ook betekent dat arbeidsmogelijkheden zullen toenemen. Het feit dat er behandelmogelijkheden bestaan, is dus niet voldoende om te kunnen concluderen dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, ook al zijn deze behandelingen specifiek voorgesteld voor eiseres.

18. De rechtbank constateert dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet vermelden welke mate van herstel verwacht mag worden op basis van de voorgestelde behandelmogelijkheden, binnen welk termijn herstel kan plaatsvinden, of hoe groot de kans op herstel is. Juist in het geval van eiseres, waarin sprake is van een situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat op de datum in geding er geen benutbare mogelijkheden zijn, had dit wel voor de hand gelegen. Evenmin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht wat het resultaat van deze behandelmogelijkheden zal zijn voor de belastbaarheid van eiseres voor arbeid en of het de reële verwachting is dat deze behandelingen zullen leiden tot een situatie dat er wél benutbare mogelijkheden voor arbeid zullen ontstaan.

19. Op de zitting heeft de gemachtigde van het Uwv gesteld dat de beoogde effecten van de behandeling de vermindering van de pijnklachten en vergroten van de energie zijn. De gemachtigde van het Uwv heeft ook gesteld dat het impliciet is aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat zij de verwachting heeft dat deze effecten positieve gevolgen zullen hebben voor de arbeidsmogelijkheden van eiseres. Dit volgt de rechtbank niet. Het is de rechtbank namelijk niet duidelijk geworden of de beoogde vermindering van pijnklachten en vergroten van de energie ook gericht is op het doen ontstaan van arbeidsmogelijkheden of uitsluitend op het verbeteren van de kwaliteit van leven. De rechtbank merkt verder op dat het in deze situatie, waarin eiseres geen benutbare mogelijkheden heeft, van belang is of een eventueel te verwachten verbetering van de belastbaarheid voldoende zal zijn om eiseres voldoende arbeidsmogelijkheden te geven dat zij voor minstens 20% arbeidsgeschikt zal worden geacht. Dit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk gemaakt. Uit wat hier is overwogen volgt dat niet is voldaan aan het vereiste van een onderbouwing die ziet op het mogelijke resultaat van de behandeling voor de individuele verzekerde.

Conclusie en gevolgen

20. Wat hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 18 tot en 19 leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Dit levert een gebrek op.

21. Het Uwv kan dit gebrek herstellen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het Uwv met toepassing van 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Gelet op wat in rechtsoverwegingen 18 en 19 is overwogen, zal het Uwv nader moeten motiveren waarom verbetering van de belastbaarheid te verwachten was per 24 januari 2024.

22. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het Uwv geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank. Als het Uwv wel gebruik maakt van die gelegenheid zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beide gevallen en in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in principe zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

23. Het geschil zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn aangedragen in het beroepschrift en op de zitting, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.

24. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

  • draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;

  • stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;

  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009, ECLI:NLCRVB:2009:BH1896.


Voetnoten

Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 februari 2009, ECLI:NLCRVB:2009:BH1896.