ECLI:NL:RBMNE:2025:3507 - Verlengde loondoorbetaling na 104 weken ziekte afgedwongen in kort geding - 9 juli 2025
Uitspraak
Essentie
Een werkgever is in kort geding veroordeeld tot loonbetaling na afloop van de 104-wekenperiode, omdat partijen contractueel een verlenging waren overeengekomen. De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging wegens financiële problemen van de werkgever tot nihil, maar wijst de loonvordering, rente en incassokosten wel toe.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11692550 \ UV EXPL 25-120
Vonnis in kort geding van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiseres], wonende te [plaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eiseres] , gemachtigde: mr. D. van Sas,
tegen
[gedaagde] B.V., statutair gevestigd te [plaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , vertegenwoordigd door haar directeur de heer [A] .
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiseres] verschenen met haar gemachtigde. Namens [gedaagde] is verschenen haar directeur, de heer [A] . Partijen hebben hun standpunten toegelicht en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Ook hebben zij vragen van de kantonrechter beantwoord. Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.
2 De kern van de zaak
[eiseres] is op 22 juli 2019 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van kwaliteitsmedewerker, uiteindelijk voor 24 uur per week. Sinds 6 maart 2023 is [eiseres] arbeidsongeschikt door ziekte. De vordering van [eiseres] in dit kort geding strekt tot betaling van haar loon vanaf februari 2025 tot 10 juli 2025. Dit loon heeft [gedaagde] onbetaald gelaten. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat voor het loon over februari en maart 2025 al een executoriale titel bestaat. De loonvordering over de periode vanaf april 2025 tot 10 juli 2025 acht de kantonrechter toewijsbaar. [gedaagde] moet ook de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten betalen. De wettelijke verhoging over het achterstallig loon wordt gematigd tot nihil.
3 De beoordeling
Het spoedeisend belang is aanwezig
3.1. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De kantonrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
3.2. Het spoedeisend belang heeft [eiseres] voldoende toegelicht en volgt ook uit de aard van de vordering. Zij ontvangt een gedeeltelijke WIA-uitkering en om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud is zij ook afhankelijk van het ontvangen van haar loon.
De loonvordering van [eiseres] over de periode van 1 april 2025 tot 10 juli 2025 is toewijsbaar
3.3. [eiseres] heeft haar loonvordering tijdens de mondelinge behandeling vermeerderd, zodat zij van [gedaagde] vordert het loon over de periode van 1 februari 2025 tot 10 juli 2025. De loonvordering over de maanden februari en maart 2025 zal worden afgewezen. Partijen hebben namelijk op 20 januari 2025 tijdens een eerder kortgedingprocedure met elkaar een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarmee is overeengekomen dat [gedaagde] in de maanden januari, februari en maart 2025 het nettoloon voor het eind van de maand zal uitbetalen. Met deze vaststellingsovereenkomst, die is vastgelegd in een proces-verbaal, heeft [eiseres] dus al een executoriale titel voor haar loon over de maanden februari en maart 2025. Zij heeft geen belang bij een tweede executoriale titel voor dit deel van haar loonvordering.
3.4. De loonvordering over de periode van 1 april 2025 tot 10 juli 2025 zal wel worden toegewezen. Een loondoorbetalingsverplichting van een werkgever eindigt 104 weken nadat een werknemer ziek is geworden (artikel 7:629 BW). In deze zaak is [eiseres] op 6 maart 2023 ziek geworden, zodat de loondoorbetalingsverplichting van [gedaagde] op grond van de wet in beginsel is geëindigd. Maar ter onderbouwing van haar loonvordering stelt [eiseres] dat zij een brief heeft ontvangen over een ‘aanvraag verlenging loondoorbetaling’ van [gedaagde] aan het UWV. In deze brief is aan [eiseres] verzocht om in te stemmen met een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van [gedaagde] tot 10 juli 2025. Deze brief heeft [eiseres] voor akkoord ondertekend. [gedaagde] erkent de inhoud van de brief aan [eiseres] en erkent daarmee ook dat zij een loondoorbetalingsverplichting op zich heeft genomen tot 10 juli 2025. Dat betekent dat de loonvordering over de periode van 1 april 2025 tot 10 juli 2025 toewijsbaar is. Voor de hoogte van het loon per maand sluit de kantonrechter aan bij het in de vaststellingsovereenkomst van 20 januari 2025 genoemde bedrag van € 861,01 netto per maand. Voor dat bedrag hebben partijen immers een handtekening gezet en er is niet (onderbouwd) gebleken dat na die periode het loon voor 2025 is verhoogd.
3.5. De conclusie is dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van het nettoloon van € 861,01 over de periode van 1 april 2025 tot 1 juli 2025. Het nettoloon over de periode van 1 tot 10 juli 2025 is logischerwijs naar rato toewijsbaar. De gevorderde betalingstermijn van twee weken na betekening van dit vonnis acht de kantonrechter een redelijke termijn, zodat deze toewijsbaar is.
De wettelijke verhoging wordt gematigd tot nihil
3.6. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op matiging van de gevorderde wettelijke verhoging. De wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW is een sanctie op niet tijdige betaling van het loon en is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen, zodat de werknemer tijdig over het loon kan beschikken. De rechter kan, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, de verhoging beperken tot ieder bedrag dat billijk is en deze zelfs op nihil stellen. Op vragen van de kantonrechter over de financiële situatie van [gedaagde] is namens [gedaagde] geantwoord dat zij wel wil betalen, maar dat er financiële moeilijkheden zijn (geweest) en dat er daardoor op dit moment geen vermogen is. Tegen de achtergrond van de negatieve financiële situatie ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging in dit kort geding niet toe te wijzen. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de wettelijke verhoging in een bodemprocedure sterk zal worden gematigd. Dit betekent dat de gevorderde wettelijke verhoging in dit kort geding wordt afgewezen.
De wettelijke rente over het achterstallig loon is toewijsbaar
3.7. De gevorderde wettelijke rente over het achterstallig loon zal worden toegewezen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de loonbetalingen tot aan de dag der algehele voldoening. [eiseres] stelt dat in de arbeidsovereenkomst geen datum voor betaling van het loon is overeengekomen, zodat het tijdstip van opeisbaarheid op grond van artikel 7:623 BW is de eerste van de opvolgende maand.
[gedaagde] moet aan [eiseres] deugdelijke salarisspecificaties afgeven en aan deze afgifte wordt een dwangsom van € 500,00 verbonden
3.8. Gevorderd is om over de maand april 2025 binnen vijf dagen na betekening van het vonnis een deugdelijke salarisspecificatie af te geven en om over de maanden na april 2025 voor zolang dat het dienstverband voortduurt steeds uiterlijk op de laatste dag van de betreffende maand deugdelijke salarisspecificaties af te geven. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van salarisspecificaties voor zolang dat het dienstverband voortduurt. Tijdens de mondelinge behandeling is immers tussen partijen komen vast te staan dat de loonbetalingsverplichting van [gedaagde] duurt tot 10 juli 2025. Na die datum bestaat vooralsnog geen verplichting van [gedaagde] tot betaling van het loon, ook al is er dan nog wel een dienstverband. Het verstrekken van een deugdelijke salarisspecificatie na die datum is dan ook niet aan de orde. Dit deel van deze vordering zal daarom worden afgewezen. Over de periode van april 2025 tot 10 juli 2025 moet [gedaagde] wel deugdelijke salarisspecificaties verstrekken aan [eiseres] . Daarvoor zal aan haar een termijn worden gegeven van twee weken na betekening van het vonnis. Deze deugdelijke salarisspecificaties kunnen tegelijk worden verstrekt, omdat de betalingstermijnen van de loonvorderingen zijn verstreken.
3.9. De aan deze vordering verbonden dwangsom zal worden vastgesteld op een bedrag van € 100,00 per dag met een maximum van € 2.000,00. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot het opleggen van een hogere dwangsom, omdat gebleken is dat [gedaagde] kampt met financiële moeilijkheden en zij bovendien inmiddels voldoende is doordrongen van de ernst van de situatie.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten van € 156,27 betalen
3.10. [eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, ook al heeft zij nagelaten om een bedrag te verbinden aan deze vordering. De kantonrechter acht een bedrag van € 156,27 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar vanwege het verrichten van buitengerechtelijke werkzaamheden voor het verkrijgen van het loon over de maand april 2025. De dagvaarding dateert van 22 mei 2025, zodat de loonvordering over de maanden mei 2025 tot 10 juli 2025 ten tijde van de dagvaarding nog niet opeisbaar was en daarvoor dus ook nog geen buitengerechtelijke werkzaamheden konden zijn verricht. Daarnaast wordt de loonvordering over de maanden februari en maart 2025 afgewezen, zodat daarvoor geen buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn. Wat resteert is de loonvordering over de maand april 2025, waarvoor ook een brief is verzonden (productie 13 bij de dagvaarding). [eiseres] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden en dit leidt tot een bedrag van € 156,27.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.11. [gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten*.* De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.12. De kantonrechter zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
4 De beslissing
De kantonrechter
4.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen:
4.2. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken deugdelijke salarisspecificaties over de maanden april 2025 tot 10 juli 2025, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling tot verstrekking van deugdelijke salarisspecificaties voldoet, met dien verstande dat [gedaagde] maximaal een bedrag van € 2.000,00 aan dwangsommen zal kunnen verbeuren;
4.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 771,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
4.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.