ECLI:NL:RBLIM:2025:9427 - Rechtbank Limburg - 30 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/2158
[naam] , uit Heerlen, verzoeker
(gemachtigde: mr. P.J.C. Bolton),
en
de burgemeester van de gemeente Heerlen.
Samenvatting
- In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het verzoek gaat over het besluit van de burgemeester van 27 augustus 2025. Met dat besluit legt de burgemeester een last onder bestuursdwang op, die inhoudt dat de door verzoeker gehuurde woning met ingang van 16 september 2025 wordt gesloten voor de duur van drie maanden. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
1.1. Per e-mail van 12 september 2025 is namens de burgemeester bevestigd dat de uitvoering van de last (sluiting van de woning) wordt opgeschort in afwachting van de uitspraak op het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening.
1.2. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is en welke voorziening wordt getroffen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Waar gaat deze zaak over?
- Op 23 december 2024 heeft de burgemeester aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd ten aanzien van de door hem gehuurde woning. Tijdens een controle van 26 november 2024 was er in de woning namelijk een ingerichte werkkamer voor het verlenen van seksuele diensten aangetroffen. Verzoeker had daarover verklaard dat zijn ex-partner zich in de woning prostitueerde. De last hield in dat bij een volgende constatering van illegale prostitutie vanuit de woning binnen 24 maanden na het besluit, de woning gesloten zal worden voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
2.1. Met het voorliggende besluit van 27 augustus 2025 heeft de burgemeester besloten om over te gaan tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. De burgemeester legt daaraan ten grondslag dat opnieuw is gebleken dat er vanuit het adres van verzoeker seksuele handelingen worden aangeboden tegen betaling. Dat is in strijd met artikel 3:33 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Heerlen (APV), waarin staat dat het verboden is een seksinrichting te exploiteren zonder een daartoe afgegeven vergunning door het bevoegde bestuursorgaan. Conform het Sanctiebeleid Heerlen – (illegale) seksinrichtingen, escortbedrijven en thuisprostitutie (het Sanctiebeleid), wordt er bij een tweede overtreding een last onder bestuursdwang opgelegd en geëffectueerd. De burgemeester acht de woningsluiting noodzakelijk en evenredig.
- Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het besluit van de burgemeester hoofdzakelijk is gebaseerd op verklaringen van zijn ex-partner. Zij kampt met psychische en verslavingsproblemen. Haar verklaringen zijn aantoonbaar tegenstrijdig en onbetrouwbaar. Objectief en ondersteunend bewijs dat in de woning daadwerkelijk prostitutie plaatsvond, ontbreekt. Verzoeker had daar ook geen zicht op nu hij vanwege zijn werk als vrachtwagenchauffeur veel van huis is. Verder benadrukt verzoeker dat hij al 8 jaar in de woning woont en dat hij door het besluit zijn woonruimte verliest, mede doordat de verhuurder in kennis is gesteld van de woningsluiting en heeft besloten de huurovereenkomst te beëindigen. Gelet op deze gevolgen en het feit dat verzoekers ex-partner inmiddels definitief uit de woning is vertrokken, zou een last onder dwangsom meer recht doen aan de situatie.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
- De last onder bestuursdwang is aan verzoeker opgelegd wegens overtreding van artikel 3:33 van de APV. Hoewel dat niet expliciet in de last onder bestuursdwang is vermeld, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de burgemeester artikel 125 van de Gemeentewet en/of artikel 174 van de Gemeentewet en/of hoofdstuk 5 van de Awb aan de last onder bestuursdwang ten grondslag heeft gelegd.
[1] De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de burgemeester zijn sluitingsbevoegdheid op (een van) deze juridische grondslagen kan baseren.
4.1. In dat kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat een woning die als zodanig in gebruik is, naar haar aard tot de persoonlijke levenssfeer van haar bewoner(s) behoort. Dat geldt ook indien de woning daarnaast nog een andere functie vervult. De sluiting van een dergelijke woning vormt een beperking van het in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet neergelegde recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Een beperking van dat recht is volgens de genoemde bepaling van de Grondwet slechts toegestaan als daarvoor een afdoende grondslag bestaat in een wet in formele zin.
4.2. Het voorgaande betekent dat de burgemeester de last onder bestuursdwang enkel op artikel 125 van de Gemeentewet en/of artikel 174 van de Gemeentewet en/of hoofdstuk 5 van de Awb heeft kunnen baseren, indien de woning van verzoeker niet als woning wordt gebruikt. Het is aan de burgemeester om dat aannemelijk te maken.
- In de last onder bestuursdwang is door de burgemeester niet opgenomen dat verzoeker niet in de woning zou wonen. De burgemeester heeft zich desalniettemin desgevraagd op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in de woning woont. Hij verwijst naar de bevindingen tijdens de meldingen op 5 juli 2025 en 17 juni 2025 (kort weergegeven in het besluit en opgenomen in de overgelegde bestuurlijke rapportage van 14 juli 2025). Daarin staat volgens de burgemeester dat verzoeker zelf expliciet verklaarde niet in de woning te verblijven.
5.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester hiermee niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker geheel niet in de woning woont. Uit de weergave van de bevindingen in de bestuurlijke rapportage kan de voorzieningenrechter niet opmaken of verzoeker zelf heeft gezegd dat hij niet in de woning verblijft, of dat dit een observatie is van de verbalisant. Het is ook onduidelijk in welke context dit is gezegd of op basis waarvan dit is geobserveerd. Er kan in elk geval niet uit worden opgemaakt dat verzoeker heeft verklaard dat hij geheel en permanent niet in de woning woont, reeds omdat er staat dat verzoeker voornamelijk niet in de woning verblijft. Bovendien staat tegenover deze vermeldingen dat verzoeker de enige huurder is van de woning en dat hij op het adres van de woning staat ingeschreven in de BRP. Verzoeker schrijft zelf in het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening dat hij in de woning woont en de burgemeester lijkt daar ook in de last onder bestuursdwang van te zijn uitgegaan. Verzoeker wordt daarin immers aangeduid met de term ‘bewoner’ en de burgemeester biedt verzoeker ondersteuning bij het zoeken naar een andere woonruimte. Ook de verdere feitelijke informatie waarover de voorzieningenrechter beschikt, zoals de constatering dat (slechts) één kamer in de woning als werkkamer zou zijn ingericht, duiden er op dat de woning van verzoeker daadwerkelijk door hem wordt bewoond.
5.2. De voorzieningenrechter houdt het er daarom voor dat verzoekers woning in elk geval ten dele door hem als woning wordt gebruikt. Gelet daarop is de burgemeester niet bevoegd om de woning te sluiten op grond van artikel 125 van de Gemeentewet en/of artikel 174 van de Gemeentewet en/of hoofdstuk 5 van de Awb. Het bezwaar van verzoeker heeft dus een redelijke kans van slagen en dat is aanleiding om de gevraagde voorziening toe te wijzen.
- De burgemeester stelt zich op het standpunt dat indien onvoldoende blijkt dat verzoeker niet in de woning woont, de burgemeester de grondslag van de last onder bestuursdwang in bezwaar kan en moet aanpassen naar artikel 174a van de Gemeentewet. Volgens de burgemeester vormt de overlast die de buurt ondervindt als gevolg van prostitutie in verzoekers woning een dermate ernstige situatie, dat daarmee aan de voorwaarden wordt voldaan die artikel 174a van de Gemeentewet stelt aan de sluiting van een woning. De burgemeester heeft daarbij een bestuurlijke rapportage van 14 juli 2025 overgelegd.
6.1. De voorzieningenrechter oordeelt hierover dat de burgemeester de grondslag van het besluit in bezwaar wellicht kan aanpassen naar artikel 174a van de Gemeentewet. Het gaat dan niet meer om de vraag of er sprake is van de exploitatie van een seksinrichting in de woning zonder vergunning, maar of er sprake is van een zodanige verstoring van de openbare orde rond de woning dat de woning moet worden gesloten. De burgemeester zal dat moeten motiveren en zal bij de noodzaak ook moeten ingaan op de onderbouwde stelling van verzoeker dat zijn ex-partner de woning inmiddels permanent heeft verlaten. Met de enkele verwijzing naar de bestuurlijke rapportage van 14 juli 2025 heeft de burgemeester nog geen begin van deze motivering gemaakt en de voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening wegens een eventuele grondslagwijziging in bezwaar af te wijzen.
Conclusie en gevolgen
-
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 27 augustus 2025 tot sluiting van de woning van verzoeker is geschorst tot twee weken nadat een beslissing op bezwaar is bekendgemaakt. Dat betekent dat deze woning op dit moment niet mag worden gesloten.
-
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten ter hoogte van € 907,- (voor het indienen van een verzoekschrift door een gemachtigde).
[5] De burgemeester moet deze vergoeding betalen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2025
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 september 2025.
De voorzieningenrechter maakt dit op uit het Sanctiebeleid waarnaar wordt verwezen en waarin deze artikelen staan vermeld, en uit schriftelijke beantwoording van de burgemeester van vragen van de voorzieningenrechter van 22 september 2025.
Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 6 juni 2000 (ECLI:NL:RVS:2000:AA6842) en van 21 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3860).
De wetgever heeft de bevoegdheid om een woning te sluiten neergelegd in specifieke wetsartikelen, zoals artikel 174a van de Gemeentewet en artikel 13b van de Opiumwet. Deze artikelen kennen strenge voorwaarden, juist omdat grondrechten in het geding zijn.
Zie de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022, r.o. 8.
Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht.